ECLI:NL:GHDHA:2017:4134

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
BK-17/00727 en BK-17/00728
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op zelfstandigenaftrek en urencriterium voor belastingplichtige

In deze zaak is in geschil of belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek voor de jaren 2013 en 2015, waarbij de focus ligt op het voldoen aan het urencriterium. Belanghebbende, die als ondernemer is ingeschreven, heeft in 2013 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.818 en in 2015 van € 46.885. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslagen opgelegd en de zelfstandigenaftrek gecorrigeerd, omdat belanghebbende niet aan het urencriterium zou voldoen. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 november 2017 is belanghebbende niet verschenen, terwijl de inspecteur wel aanwezig was. Belanghebbende stelt dat hij in 2013 1.611 uren en in 2015 1.603,5 uren aan zijn onderneming heeft besteed, inclusief uren voor een opleiding tot CB-belastingadviseur. Het Hof oordeelt dat de uren besteed aan de opleiding niet meetellen voor het urencriterium, omdat deze niet noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van de onderneming. Hierdoor voldoet belanghebbende niet aan het grotendeelscriterium, dat vereist dat meer dan de helft van de totale arbeidstijd aan de onderneming wordt besteed.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat belanghebbende voor beide jaren geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek. De uitspraak is op 19 december 2017 openbaar gemaakt, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-17/00727 en BK-17/00728

Uitspraak van 19 december 2017

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

op de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag (Rechtbank Den Haag) van 30 juni 2017, nummers SGR 17/866 en SGR 17/2526 betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikking.

Aanslagen, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

BK-17/00727
1.1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.818 (aanslag IB/PVV 2013). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 367 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar gedeeltelijk toegewezen en heeft hij de aanslag IB/PVV 2013 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.515. De bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente is dienovereenkomstig verminderd.
BK-17/00728
1.1.3.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.885 (aanslag IB/PVV 2015).
1.1.4.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 november 2017, gehouden te Den Haag. De Inspecteur is verschenen. Belanghebbende is niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 1 november 2017 aan het adres [Y] te [Z] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens bij PostNL ingewonnen informatie, welke aan het dossier is toegevoegd, is vorenbedoelde brief op donderdag 2 november 2017 op het voormelde adres uitgereikt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Sinds 21 juni 2005 staat belanghebbende bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als eigenaar van de onder de handelsnamen " [A] ", " [B] ", " [C] " en " [D] " gedreven eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het verzorgen van de jaarrekeningen en de aangiften omzetbelasting, inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting voor kleinere ondernemingen, alsmede uit het waarderen bij aan- en verkoop van ondernemingen.
3.2.
Sinds 2002 is belanghebbende voltijds in dienstbetrekking werkzaam bij [E] ( [E] ). Volgens de eigen opgaaf heeft belanghebbende in de onderhavige jaren 1.555 (2013) respectievelijk 1.562 (2015) uren voor [E] gewerkt.
3.3.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2013 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.516. Dit is als volgt gespecificeerd:
Loon uit dienstbetrekking € 52.728
Bruto resultaat uit werkzaamheden € 12.497
Operationele kosten € 7.163
Afschrijvingen € 243
MKB-winstvrijstelling € 713
Zelfstandigenaftrek
€ 4.378
Netto resultaat uit werkzaamheden € 0
Saldo eigen woning
€ 12.212
€ 40.516
3.4.
Bij de aanslagregeling voor het jaar 2013 heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 49.818. Daarbij heeft hij resultaat uit overige werkzaamheden als volgt berekend:
Aangegeven nettoresultaat € 0
Elektriciteitskosten € 990
Studiekosten € 3.221
Zelfstandigenaftrek € 4.378
MKB-winstvrijstelling
€ 723
Gecorrigeerd nettoresultaat € 9.302
3.5.
Bij uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2013 heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 48.515. Daarbij heeft hij resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt als winst uit onderneming en een MKB-winstvrijstelling van € 1.303 verleend.
3.6.
Voor het jaar 2015 heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.885. Dit is als volgt gespecificeerd:
Winst uit onderneming (voor
ondernemersaftrek) € 6.551
MKB-winstvrijstelling
€ 918
Winst uit onderneming (na
ondernemersaftrek) € 5.633
Loon uit dienstbetrekking € 53.934
Saldo eigen woning
€ 12.682
€ 46.855
3.7
Bij de aanslagregeling voor het haar 2015 heeft de Inspecteur heeft het belastbare inkomen uit werk en woning overeenkomstig de aangifte vastgesteld.
3.8.
Nadien heeft belanghebbende voor het jaar 2015 een herziene aangifte ingediend. In de aangifte is het inkomen uit werk en woning berekend op € 41.252. In deze berekening is de winst uit onderneming bepaald op € 0:
Winst uit onderneming (voor
ondernemersaftrek € 6.551
Zelfstandigenaftrek € 7.280
Niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek € 729
MKB-winstvrijstelling
€ 0
€ 0
3.9
De Inspecteur heeft de herziene aangifte aangemerkt als een bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015. Bij uitspraak van 1 maart 2017 heeft hij het bezwaar ongegrond verklaard.

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
BK-17/00727
"(…)
4. In geschil is of [belanghebbende] recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Meer specifiek in geschil is of [belanghebbende] voldoet aan het urencriterium.
5. Op grond artikel 3.76, eerste lid en artikel 3.6 van de Wet IB 2001 geldt, voor zover hier van belang, de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren aan zijn onderneming besteedt (het urencriterium). [Belanghebbende] stelt dat hij 1.611 uur aan zijn onderneming heeft besteed, waarvan 431 uur aan de opleiding CB-belastingadviseur.
6. Als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming geldt alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Tot zodanige werkzaamheden behoort het door een ondernemer volgen van cursussen of opleidingen die zijn gericht op het verkrijgen of op peil houden van de vakbekwaamheid die nodig is om de onderneming te kunnen blijven uitoefenen (HR 14 maart 2003, nr. 37.975, ECLI:NL:HR:2003:AF5827).
7. Uit de beschrijving door [belanghebbende] van de opleiding tot CB-belastingadviseur volgt dat hij na het volgen van de opleiding hoger gekwalificeerde diensten kan aanbieden. Niet aannemelijk is dat [belanghebbende] zijn onderneming niet kan blijven uitoefenen indien hij die hoger gekwalificeerde diensten niet kan aanbieden. De door [belanghebbende] aan de opleiding bestede uren tellen daarom niet mee voor de beoordeling of aan het urencriterium is voldaan. Reeds omdat deze uren niet meetellen voor het urencriterium, voldoet [belanghebbende] niet aan dit criterium en komt hij niet in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
(…)"
BK-17/00728
" (…)
4. In geschil is of [belanghebbende] recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Meer specifiek in geschil is of [belanghebbende] heeft voldaan aan het urencriterium.
5. Op grond van artikel 3.76, eerste lid, van de Wet IB 2001 dient de belastingplichtige om voor de zelfstandigenaftrek in aanmerking te komen naast het urencriterium te voldoen aan de voorwaarde dat de tijd die in totaal wordt besteed aan de onderneming(en) en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4 van de Wet IB 2001, grotendeels wordt besteed aan die onderneming(en) (het grotendeelscriterium). Er is sprake van ‘grotendeels besteed’ indien een belastingplichtige meer dan de helft van zijn totale arbeidstijd besteedt aan zijn onderneming(en).
6. Als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming geldt alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Tot zodanige werkzaamheden behoort het door een ondernemer volgen van cursussen of opleidingen die zijn gericht op het verkrijgen of op peil houden van de vakbekwaamheid die nodig is om de onderneming te kunnen blijven uitoefenen (HR 14 maart 2003, nr. 37.975, ECLI:NL:HR:2003:AF5827).
7. Uit de beschrijving door [belanghebbende] van de opleiding tot CB-belastingadviseur volgt dat hij na het volgen van de opleiding hoger gekwalificeerde diensten kan aanbieden. Niet aannemelijk is dat [belanghebbende] zijn onderneming niet kan blijven uitoefenen indien hij die hoger gekwalificeerde diensten niet kan aanbieden. De door [belanghebbende] aan de opleiding bestede uren tellen daarom niet mee voor de beoordeling of aan het urencriterium is voldaan. Nu [belanghebbende] in het onderhavige jaar 1.562 uur in dienstbetrekking heeft gewerkt en volgens zijn opgave 1.556,3 uur (1.603,5 minus 49 uur opleiding) aan zijn onderneming heeft besteed, concludeert de rechtbank dat [belanghebbende] niet voldoet aan het grotendeelscriterium en daarom niet voor de zelfstandigenaftrek in aanmerking komt. [De Inspecteur] heeft dan ook terecht de zelfstandigenaftrek gecorrigeerd bij het vaststellen van de aanslag.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
(…)"

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende voor de jaren 2013 en 2015 recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende heeft voldaan aan het urencriterium. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
5.2.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, wordt verwezen naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslagen IB/PVV 2013 en 2015 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.235 respectievelijk € 38.688, en dienovereenkomstige vermindering van de bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente.
6.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
In artikel 3.76, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is bepaald dat de zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, Wet IB 2001 wordt onder urencriterium verstaan het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet indien de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 (belastbaar loon) en 3.4 (belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden) van de Wet IB, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen (het grotendeelscriterium). Het grotendeelscriterium geldt niet voor startende ondernemers.
7.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij in het jaar 2013 1.611 uren en in het jaar 2015 1.603,5 uren aan werkzaamheden voor zijn onderneming heeft besteed, waarvan 431 uren respectievelijk 49 uren betrekking hebben op het volgen van de opleiding CB-Belastingadviseur (de CB-opleiding). De aan de CB-opleiding bestede uren (studie-uren) moeten volgens belanghebbende worden meegerekend omdat hij de opleiding heeft gevolgd met het oog op de zakelijke belangen van zijn onderneming. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd weersproken. Dienaangaande overweegt het Hof volgende.
7.3.
Als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming geldt alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Tot zodanige werkzaamheden behoort het door een ondernemer volgen van cursussen of opleidingen die zijn gericht op het verkrijgen of op peil houden van de vakbekwaamheid die nodig is om de onderneming te kunnen blijven uitoefenen (vgl. HR 14 maart 2003, nr. 37975, ECLI:NL:HR:2003:AF5827). Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien aannemelijk bevonden, zouden kunnen leiden tot het oordeel dat met het volgen van de CB-opleiding in zijn geval het in het arrest van 14 maart 2003 genoemde doel wordt gediend. Zonder deze feiten en omstandigheden kan de enkele stelling van belanghebbende dat hij de opleiding volgde met het oog op de zakelijk belangen van de onderneming, zijn standpunt dat de studie-uren moeten worden meegeteld voor het urencriterium, niet dragen.
7.4.
Aangezien de aan het volgen van de CB-opleiding bestede uren bij de toetsing aan het urencriterium buiten beschouwing moeten worden gelaten, voldoet belanghebbende, uitgaande van de door hem verstrekte gegevens, voor het jaar 2013 niet aan de eis dat hij ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor zijn onderneming heeft besteed. In het jaar 2015 heeft belanghebbende 1.562 uren in dienstbetrekking gewerkt terwijl hij in dat jaar, indien de studie-uren buiten beschouwing worden gelaten, volgens zijn eigen opgaaf 1554,50 uren aan zijn onderneming heeft besteed. Derhalve heeft hij voor 2015 niet aan het grotendeelscriterium voldaan.
7.5.
Gelet op al het vorenoverwogene heeft belanghebbende voor de jaren 2013 en 2015 geen recht op toepassing van de zelfstandigenaftrek. De hoger beroepen zijn ongegrond. Beslist dient te worden als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, G.J. van Leijenhorst en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier N. El Allaoui. De beslissing is op 19 december 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.