ECLI:NL:GHDHA:2017:4091
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging niet-ontvankelijkheid; afwijzing verzoek om de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door de appellant, die niet-ontvankelijk was verklaard door de rechtbank Den Haag. De appellant had op 20 juni 2017 een verzoek ingediend bij de rechtbank, maar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen jaarstukken van zijn onderneming had overgelegd en een origineel uittreksel van de Kamer van Koophandel ontbrak. In hoger beroep heeft de appellant de ontbrekende stukken alsnog overgelegd en verzocht om vernietiging van het eerdere vonnis.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 oktober 2017 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de bij de rechtbank ontbrekende stukken nu wel zijn overgelegd, waardoor de ontvankelijkheid van de appellant in zijn verzoek is hersteld. Echter, het hof heeft ook beoordeeld of de appellant te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden. Het hof concludeert dat dit niet het geval is, gezien de aard van de schulden, waaronder een aanzienlijke boete van het CJIB en een schuld aan de Belastingdienst. De appellant heeft niet aangetoond dat deze schulden te goeder trouw zijn ontstaan.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar het verzoek van de appellant om de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren afgewezen. Het hof oordeelt dat de schulden van de appellant, waaronder de boete van het CJIB, niet te goeder trouw zijn ontstaan en dat dit een belemmering vormt voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De beslissing van het hof is genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.