ECLI:NL:GHDHA:2017:4020

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
000252-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding kosten van rechtsbijstand voor politieagent na vrijspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 november 2017 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand door een politieagent, die eerder was vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. De verzoeker, een politieagent, had op 20 juni 2013 een bekeuring willen uitschrijven, maar werd beledigd door een derde persoon. Deze derde persoon verstoorde de aanhouding, wat leidde tot de toepassing van geweld door de verzoeker. De verzoeker werd vervolgens vervolgd voor mishandeling en poging tot mishandeling, maar werd vrijgesproken. Na de vrijspraak diende de verzoeker een verzoek in voor vergoeding van zijn rechtsbijstandskosten, die in totaal € 144.636,52 bedroegen. Het hof oordeelde dat de werkgever, de Nationale Politie, verantwoordelijk was voor de kosten, omdat de verzoeker handelde binnen de scope van zijn werkzaamheden en de werkgever zeggenschap had over de gedragingen. Het hof benadrukte dat het in strijd zou zijn met de wettelijke plicht van de werkgever om de kosten niet te vergoeden, en dat de verzoeker ervoor moest zorgen dat de vergoeding aan zijn werkgever toekwam. Het hof kende de verzoeker de gevraagde vergoeding toe, ten laste van de Staat.

Uitspraak

AV-nummer: 000252-17
Rolnummer: 22-000447-16
Datum uitspraak: 14 november 2017

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

gewezen naar aanleiding van een ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift, op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ingediend door:

[verzoeker],

geboren te [plaats] op [datum],
adres: [adres].
Procesgang
Dit gerechtshof heeft bij arrest van 17 november 2016 met bovengenoemd rolnummer het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Den Haag van 20 januari 2016 in de strafzaak tegen de verzoeker vernietigd en de verzoeker van het hem ten laste gelegde vrijgesproken.
Dit arrest is inmiddels onherroepelijk geworden.
Namens de verzoeker is vervolgens bij een tijdig ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift vergoeding gevraagd van in totaal € 144.636,52, bestaande uit € 144.086,52 ter zake van kosten van rechtsbijstand, alsmede € 550,-, ter zake van kosten voor het door zijn advocaat, mr. C.L.A. de Sitter, opstellen en in de raadkamer behandelen van het onderhavige verzoekschrift.
De raadkamer van dit gerechtshof heeft dit verzoekschrift in het openbaar op 10 oktober 2017 behandeld. Daarbij zijn gehoord de advocaat mr. De Sitter en de advocaat-generaal mr. D.M. van Gosen.
De advocaat-generaal heeft – overeenkomstig de schriftelijke conclusie van haar ambtgenoot – geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Beoordeling van het verzoek
Het hof stelt het volgende vast:
- Verzoeker is politieagent van beroep;
- In die hoedanigheid wilde verzoeker, belast met de handhaving van de rechtsorde (artikel 2 Politiewet 2012), op 20 juni 2013 een bekeuring uitschrijven aan de bestuurder van een auto die verkeerd stond geparkeerd. Een derde persoon heeft zich daarmee bemoeid en de verzoeker beledigd;
- Verzoeker heeft vervolgens deze derde persoon ter zake van belediging aangehouden;
- Ten gevolge van het verzet dat door deze derde persoon werd gepleegd bij de aanhouding was verzoeker overeenkomstig het gestelde in artikel 2 Politiewet 2012 bevoegd en genoodzaakt om geweld toe te passen.
- Deze geweldstoepassing heeft geleid tot verdenkingen van mishandeling en poging tot mishandeling;
- De gemaakte en verzochte kosten van rechtsbijstand zijn op grond van het bepaalde in artikel 69a van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 2, lid 1, van de Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie door de Nationale politie voldaan.
Het hof stelt voorop dat op grond van de wet (artikel 6:170 lid 1 BW) een werkgever (naast de werknemer zelf) aansprakelijk is voor de onrechtmatige daden van een werknemer indien de werknemer bij het begaan van de onrechtmatige daad handelde ter vervulling van de hem opgedragen taak en zeggenschap bestond over de gedragingen waarin de onrechtmatige daad gelegen is. In een dergelijk geval is in de onderlinge verhouding tussen de werkgever en werknemer de werkgever draagplichtig voor de door die onrechtmatige daad veroorzaakte schade, tenzij de werknemer schade veroorzaakt heeft door opzet of bewuste roekeloosheid (artikel 6:170 lid 3 BW).
Gezien het bovenstaande is het hof van oordeel dat het past in het stelsel van de wet en aansluit bij de in de wet geregelde gevallen dat, in een zaak als de onderhavige, waarin weliswaar geen sprake is van een onrechtmatige daad van de verzoeker – hij is immers vrijgesproken van het hem ten laste gelegde – maar de gedragingen die aanleiding gaven tot de vervolging wel tot zijn taak als werknemer behoorden en zijn werkgever daar ook zeggenschap over had, niet de verzoeker de genoemde kosten van de raadsvrouw dient te dragen, maar zijn werkgever. Dit op grond van de dwingendrechtelijke verplichting van de werkgever zich als goed werkgever jegens de werknemer te gedragen als bedoeld in artikel 7:611 BW.
Het hof stelt vast dat de werkgever zijn dwingendrechtelijke plicht heeft vervuld door de genoemde kosten van de raadsvrouw te betalen. Het hof acht het in strijd met doel en strekking van de genoemde wettelijke plicht dat het voldoen daaraan door een werkgever tot gevolg heeft dat de Staat de kosten van rechtsbijstand van een gewezen verdachte niet zou hoeven te betalen.
Ter zijde merkt het hof op dat, gelet op het bepaalde in artikel 5 derde lid van de Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie, verzoeker verplicht is ervoor zorg te dragen dat de vergoeding toekomt aan zijn werkgever, zijnde de Nationale politie.
Uit het voorgaande volgt dat moet worden beslist als hierna is aangegeven.

Beslissing

Het hof:
wijst het verzoek toe en kent aan de verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 144.636,52, (honderdvierenveertig duizend zeshonderdzesendertig EURO en tweeënvijftig EUROCENT).
Deze beschikking is gewezen door mr. J.M. Reinking, voorzitter,mrs. R.M. Bouritius en T.J.P. van Os van den Abeelen, leden, in bijzijn van de griffier mr. M.Th.A. de Ridder, en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2017.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.