7.5Werknemers hebben verder aangevoerd dat de orderportefeuille van HSB in 2011 goed was gevuld en dat er volop werd overgewerkt. Deze omstandigheid, die overigens door VLG wordt weersproken, doet er niet aan af dat HSB structureel verlies maakte waardoor haar eigen vermogen was verdampt.
8. Van belang voor de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van de bevoegdheid tot faillissementsaanvraag is voorts of VLG het vooropgezette doel had de onderneming van HSB één op één voort te zetten (maar dan zonder Werknemers). VLG heeft betwist dat zij plannen had of heeft om – afgezien van vijf ten tijde van de faillietverklaring reeds lopende projecten en twee na de faillietverklaring aangenomen incidentele orders - de exploitatie van het productiebedrijf HSB voort te zetten. VLG heeft aangevoerd dat zij de lopende projecten en de voorraad van de curator heeft overgenomen om de werken af te maken. Dat hield verband met de verpanding door HSB aan het bouwbedrijf van de debiteurenportefeuille van HSB, zo stelt VLG; zouden de projecten niet worden afgemaakt, dan zouden de opdrachtgevers niet meer hebben betaald en was de verpanding waardeloos geweest. VLG stelt verder dat met de overname van lopende opdrachten potentiële claims van opdrachtgevers werden voorkomen en de goodwill van de klanten, die ook klanten waren van het aannemings-/bouwbedrijf van VLG, werd behouden. In dat kader heeft VLG tijdelijke contracten aangeboden aan de chef werkplaats en de tekenaar van HSB. VLG stelt – onweersproken door Werknemers - dat zij niet het klantenbestand van HSB van de curator heeft overgenomen. Ander materiaal dan het materiaal benodigd voor de vijf overgenomen opdrachten heeft VLG niet ingekocht, zo stelt zij. Waar werknemers van HSB als getuigen verklaren dat zij grote hoeveelheden hout bij de fabriekshal hebben gezien kort voor het faillissement, moet het òf gaan om gereed product dat door klanten werd afgeroepen, òf om materiaal dat werd ingekocht ten behoeve van het afmaken van de lopende projecten, aldus VLG. VLG heeft verder onweersproken gesteld dat de inventaris van HSB reeds in 2010 aan VLG in eigendom toebehoorde op grond van de hiervoor onder 7.2 genoemde sale-en-lease-back-constructie ten behoeve van een financiële injectie in HSB. Het grootste deel van de daartoe behorende machines van HSB is inmiddels naar de veiling gebracht of in een oud ijzerbak verdwenen. Alle overgenomen projecten en de twee incidentele projecten zijn volgens VLG inmiddels ten einde; die projecten hebben tezamen ongeveer één jaar werk opgeleverd. VLG betwist dat zij op dit moment nog houtskeletbouwactiviteiten uitvoert en stelt dat de fabriekshal dicht is. Het pand, dat eigendom is van Robin Holding B.V., heeft te huur gestaan en wordt thans incidenteel als werkplaats verhuurd aan ZZP-ers. Het enige timmerwerk dat op dit moment, nu de lopende projecten zijn afgerond, nog wordt uitgevoerd, betreft timmerwerkzaamheden voor de eigen opdrachten van Bouwbedrijf, zo stelt VLG. De afkortzaagmachine die VLG na het faillissement van HSB heeft gekocht en ander materieel waarover VLG beschikt, dienen om in voorkomende gevallen in eigen beheer houtskeletten te bouwen voor eigen projecten van het bouwbedrijf van VLG, zoals VLG ook reeds deed vóór de faillietverklaring van HSB. De aanvraag van een KOMO-certificaat voor houtskeletbouw was enkel met het oog op de afronding van de van de curator gekochte werkzaamheden, aldus VLG. Dat op de website van VLG wordt vermeld dat VLG bijzondere kennis heeft van houtskeletbouw betekent niet dat VLG zich thans bezighoudt met de toelevering en fabricage van prefab houtskeletbouwonderdelen; wel bouwde VLG al sinds jaar en dag houtskeletbouwprojecten en heeft zij uit dien hoofde bijzondere kennis van houtskeletbouw. Daarnaast fabriceert het bouwbedrijf van VLG dus incidenteel houtskeletten voor eigen projecten, maar doorgaans worden houtskeletten elders ingekocht bij een timmerfabriek, aldus VLG.
9. Werknemers hebben in het licht van de onder 8 weergegeven, uitvoerige en gemotiveerde betwisting door VLG en de aan de zijde van VLG afgelegde getuigenverklaringen hun stelling dat VLG de activiteiten van HSB na het faillissement van HSB op de oude voet heeft voortgezet, onvoldoende onderbouwd. Voor de aanvoer en aanwezigheid van hoeveelheden hout in de periode kort voor de faillietverklaring heeft VLG met haar onder 8 weergegeven stellingen een afdoende verklaring gegeven. De enkele vermelding in het zevende en achtste faillissementsverslag van een heimelijke doorstart, met als enige onderbouwing het oordeel van de rechtbank in het in dit hoger beroep bestreden vonnis, is onvoldoende om tot een ander oordeel te voeren.
10. Het hof is op grond van al het voorgaande van oordeel dat het faillissement van HSB niet is aangevraagd met het (hoofdzakelijke) doel om van de verplichtingen jegens Werknemers af te komen. Vast staat dat HSB niet meer aan haar verplichtingen kon voldoen. Niet aannemelijk is geworden dat VLG de onderneming van HSB na de faillietverklaring heeft voortgezet. Het doel van de faillissementsaanvrage was klaarblijkelijk het op een ordentelijke wijze vereffenen van de bezittingen en schulden van HSB. Van een onevenredig schaden van de belangen van Werknemers was evenmin sprake, mede gelet op de onweersproken stelling van VLG dat HSB, indien zij niet haar eigen faillissement had aangevraagd, binnen circa een maand de lonen van Werknemers en andere crediteuren niet meer zou hebben kunnen betalen zodat dan alsnog een schuldeiser het faillissement zou hebben aangevraagd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat onvoldoende (gemotiveerd) is weersproken dat HSB al jaren financieel “in de lucht gehouden” werd door VLG. VLG was niet verplicht daarmee te blijven doorgaan ondanks structurele verliezen. Van VLG kon onder deze omstandigheden evenmin redelijkerwijs worden gevergd dat zij HSB financieel in staat stelde de vijf lopende opdrachten nog af te maken en het faillissement zo lang nog niet aan te vragen. Dat VLG het faillissement van HSB heeft voorbereid, onder meer door te anticiperen op het overnemen van de vijf lopende opdrachten van HSB door het door VLG geëxploiteerde Bouwbedrijf, is onder deze omstandigheden evenmin onrechtmatig jegens Werknemers. Dat VLG in de persoon van haar bestuurder Van Leeuwen aan Werknemers bij herhaling heeft gezegd dat zij hoe dan ook zouden moeten vertrekken, wijst niet in de richting van misbruik van het faillissementsrecht, nu deze mededeling evengoed kan worden geplaatst in een situatie waarin een faillissement onvermijdelijk is zonder dat het vertrek van de werknemers daarbij het vooropgezette doel is.
11. Voor zover Werknemers VLG verwijten dat HSB voorafgaand aan het faillissement selectief betalingen heeft gedaan aan haar crediteuren, kan dit hun niet baten nu die selectieve betalingen op zichzelf in de gegeven omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat sprake is van misbruik van faillissement, noch anderszins onrechtmatig zijn jegens Werknemers, van wie de salarissen – naar VLG onbestreden heeft gesteld – samen met die van de overige werknemers tot het laatst toe zijn betaald.
12. Het voorgaande brengt mee dat het hof, waar nodig onder verbetering van gronden, tot dezelfde uitkomst komt als de rechtbank: de vorderingen van Werknemers zijn niet toewijsbaar, nu geen sprake is van misbruik van de bevoegdheid het faillissement aan te vragen, noch van onrechtmatig handelen door VLG. De grieven van Werknemers kunnen derhalve niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Voor zover die grieven niet reeds in het voorgaande zijn besproken en verworpen, behoeven zij bij gebrek aan belang geen behandeling meer. Werknemers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep.
13. De incidentele grieven van VLG zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat VLG het vermoeden van de (voorgenomen) voortzetting van (een deel van) de activiteiten van HSB in Bouwbedrijf niet heeft ontkracht. In eerste aanleg heeft VLG als verweer aangevoerd dat van een voortzetting van de onderneming van HSB geen sprake was. Dat verweer heeft het hof hiervoor onder 8 en 9 behandeld op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep. Daarom heeft VLG geen belang bij (afzonderlijke) behandeling van het incidenteel beroep. De regel dat een in eerste aanleg verworpen of buiten behandeling gebleven verweer dat in hoger beroep is gehandhaafd, door de appelrechter opnieuw onderscheidenlijk alsnog moet worden onderzocht, voor zover het hoger beroep de toewijsbaarheid van de vordering opnieuw aan de orde stelt, strekt ter bescherming van de geïntimeerde die daardoor wordt behoed voor de nadelige gevolgen van het niet instellen van een incidenteel beroep zijnerzijds. Met deze strekking strookt niet dat geïntimeerde die ter voorkoming van onzekerheid of het betreffende verweer opnieuw of alsnog aan de orde zou komen – en derhalve in zoverre niet zonder belang – ter zake van dit verweer incidenteel appelleert, in dit appel niet-ontvankelijk zou kunnen worden verklaard op grond dat de appelrechter uiteindelijk tot het oordeel komt, dit verweer ook zonder dit appel te kunnen behandelen. Dit brengt mee dat er geen plaats is voor een kostenveroordeling in het incidentele appel op de grond dat de kosten daarvan als nodeloos gemaakt of veroorzaakt zijn te beschouwen. Het hof zal daarom in het incidenteel beroep een kostenveroordeling achterwege laten. Evenmin is er reden om de kosten van het gehele hoger beroep op grond van het enkele feit dat aan het betreffende verweer de vorm van een incidenteel appel is gegeven, op een hoger bedrag te bepalen dan wanneer aan dat verweer niet die vorm zou zijn gegeven.