ECLI:NL:GHDHA:2017:3952

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
200.215.210/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling na detentie en financiële herstructurering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de toelating van [appellant] tot de schuldsaneringsregeling. [appellant] had eerder bij de rechtbank Den Haag een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, maar dit verzoek was op 26 april 2017 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, die onder andere voortkwamen uit een strafbaar feit en een uitkering die hij ontving terwijl hij inkomsten uit arbeid had.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn grieven naar voren gebracht en het hof heeft de situatie opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de totale schuldenlast van [appellant] € 256.249,85 bedraagt, waarvan een deel is ontstaan tijdens zijn detentie. Het hof heeft geconcludeerd dat [appellant] inmiddels zijn financiële en persoonlijke situatie onder controle heeft gekregen, wat blijkt uit zijn inspanningen om werk te vinden en zijn deelname aan budgetbeheer. Het hof heeft ook rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in zijn leven, zoals de begeleiding door Palier en het reclasseringstoezicht.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling, waarbij het hof de positieve gedragsverandering van [appellant] als doorslaggevend heeft beschouwd voor zijn toelating tot de regeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.215.210/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/525834 / FT RK 17/161

arrest van 29 augustus 2017

inzake

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M. Tason Avila te Leiden.

Het geding

Bij verzoekschrift (met productie), ingekomen ter griffie van het hof op 3 mei 2017, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 april 2017, waarbij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Hij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Bij V-formulier van 7 juni 2017 zijn de stukken van de eerste aanleg aan het hof toegezonden en op 17 augustus 2017 is nog een aantal producties door het hof ontvangen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2017. Verschenen zijn: [appellant] , bijgestaan door zijn advocaat, [schuldhulpverlener] (schuldhulpverlener bij Schuldbemiddeling Nederland) en [de begeleidster] (begeleidster van Palier).

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellant] heeft op 24 januari 2017 bij de rechtbank een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Volgens de aan het hof overgelegde bijlage ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) is sprake van een totale schuldenlast van € 256.249,85.
2. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw). De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen. Een fors aantal schulden houdt verband met het plegen van een strafbaar feit dat heeft geleid tot een langdurige gevangenisstraf (2011-2014) en waardoor [appellant] in financiële problemen is geraakt. Daarnaast heeft [appellant] een uitkering ontvangen terwijl hij inkomsten uit arbeid had, hetgeen heeft geleid tot een schuld aan de gemeente Den Haag.
3. De grieven en argumenten van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat.
Het kan [appellant] niet helemaal worden verweten dat hij tijdens zijn detentie zijn vaste lasten niet meer kon voldoen. Toen [appellant] in detentie zat is hij gescheiden van zijn vrouw. Ook uit de echtscheiding zijn veel schulden ontstaan.
Ten aanzien van de schuld aan de gemeente Den Haag heeft [appellant] aangevoerd dat hij geen opzet heeft gehad om deze schuld te laten ontstaan.
Verder doet [appellant] een beroep op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw. Er is sprake van een bestendige gedragsverandering ten opzichte van de periode waarin de schulden zijn ontstaan. Na zijn detentie heeft [appellant] er alles aan gedaan om zijn leven weer op de rit te krijgen. [appellant] heeft sinds juni 2015 een baan en werkt gemiddeld 32 uur per week. Daarnaast wordt hij ondersteund door verscheidene instanties. Zo is er tot het jaar 2022 ondersteuning vanuit Palier voor wat betreft de bemiddeling in de schuldhulpverlening en staat hij tot 2022 onder toezicht van de reclassering. Ook heeft [appellant] budgetbeheer.
4. Het hof zal eerst bezien of voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw. Die goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de schuldenaar dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
5. Het overgrote deel van de schulden (totale schuldenlast € 256.249,85) is ontstaan buiten de vijfjaarstermijn. Voor zover (een deel van) deze schulden (is) zijn ontstaan in de periode van de detentie van [appellant] oordeelt het hof dat deze schulden niet worden meegenomen in de beoordeling van de goede trouw.
6. Wat de schulden betreft die binnen de vijfjaarstermijn zijn ontstaan oordeelt het hof als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellant] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schuld aan de gemeente Den Haag ad € 5.552,51 (juni 2015). Dit staat in beginsel aan toelating tot de schuldsaneringsregeling van [appellant] in de weg.
7. Naar het oordeel van het hof is echter voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] zowel zijn financiële als zijn persoonlijke situatie inmiddels onder controle heeft gekregen als bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw. [appellant] is met name in de problemen gekomen doordat hij in detentie zat. Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat [appellant] gedurende, dan wel na zijn detentieperiode, de ernst van zijn situatie heeft ingezien en concrete maatregelen heeft getroffen. Zo heeft hij zich met succes ingespannen om een baan te vinden. Hij werkt thans gemiddeld 32 uur per week en hij zet zich in om extra uren te werken. Hij is geen nieuwe (consumptieve) schulden aangegaan. Verder heeft [appellant] sinds begin dit jaar budgetbeheer, waarbij hij in korte tijd € 1.800,-- heeft weten te sparen. Voorts blijkt uit de verklaring van 16 januari 2017 van [reclasseringswerker] dat het reclasseringstoezicht, dat sinds september 2013 van toepassing is, goed loopt, [appellant] de afspraken met de reclassering goed nakomt en zich beleefd en meewerkend opstelt. Ter zitting heeft [de begeleidster] van Palier verklaard dat [appellant] thans ruim drie jaar wordt begeleid door Palier en dat hij altijd zijn afspraken nakomt. Gedurende het schuldsaneringstraject zal zowel het reclasseringstoezicht als de begeleiding vanuit Palier voortgezet worden.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de positieve ontwikkelingen die zich de laatste jaren ten aanzien van [appellant] hebben voorgedaan doorslaggevend dienen te zijn. [appellant] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen en dat hij een zekere (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt, die zich toont in het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Daarmee acht het hof ook voldoende aannemelijk dat [appellant] zal kunnen voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het beroep van [appellant] op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw slaagt.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 april 2017;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] uit;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. F. Damsteegt-Molier, P.W. van Baal en I.C. Kranenburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.