In deze zaak gaat het om de vraag of belanghebbende, een vennootschap, ten laste van de winst van 2012 een voorziening mag vormen in verband met een aansprakelijkstelling voor een bijdrageschuld aan het Bedrijfstakpensioenfonds voor Vlees. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, die door belanghebbende werd betwist. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De kern van het geschil betreft de vraag of er op balansdatum, 31 december 2012, een redelijke mate van zekerheid bestond dat belanghebbende de toekomstige uitgaven zou moeten doen in verband met de aansprakelijkstelling. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat aan de voorwaarden voor het vormen van een voorziening was voldaan. De inspecteur had betoogd dat er geen redelijke mate van zekerheid bestond, maar het Hof oordeelde dat de financiële situatie van de vennootschap en de aansprakelijkstelling door het pensioenfonds voldoende basis gaven voor de vorming van een voorziening.
Daarnaast werd ook de vraag van regresvorderingen besproken. Het Hof concludeerde dat indien belanghebbende de bijdrageschuld zou voldoen, zij regresvorderingen zou kunnen hebben op de vennootschap en andere bestuurders. Het Hof oordeelde dat de waarde van deze regresvorderingen nihil was, gezien de faillissementsstatus van de vennootschap. Uiteindelijk werd de aanslag verminderd tot een belastbaar bedrag van € 868.549, en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De uitspraak van de rechtbank werd voor een deel vernietigd en voor het overige bevestigd.