ECLI:NL:GHDHA:2017:3352

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
25 november 2017
Zaaknummer
BK-16/00508 en BK-16/00509
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en specifieke zorgkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Rechtbank de beroepen van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2012 en 2013, waarbij de Inspecteur het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden en de uitgaven voor specifieke zorgkosten niet in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende heeft in haar aangiften voor de jaren 2012 en 2013 een negatief resultaat uit overige werkzaamheden en diverse uitgaven voor specifieke zorgkosten opgevoerd, maar de Inspecteur heeft deze niet geaccepteerd. In hoger beroep is de vraag aan de orde of de Inspecteur gehouden was om een boekenonderzoek uit te voeren op het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende of bij belanghebbende zelf. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een bron van inkomen en dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten niet zijn onderbouwd. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-16/00508 en BK-16/00509

uitspraak van 14 november 2017

in het geding tussen:

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 oktober 2016, nummers SGR 16/1654 en SGR 16/1655 betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.

Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2012 (16/00508) en 2013 (16/00509) aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 34.779 en € 37.232. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur respectievelijk € 31 en € 27 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
De Rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De griffier heeft per zaak een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
Belanghebbende heeft bij brief, ingekomen op 12 mei 2017, een nader stuk ingediend waarvan een afschrift is gezonden aan de Inspecteur. De mondelinge behandeling van de zaken die was voorzien op 15 augustus 2017 heeft naar aanleiding van het verzoek van de gemachtigde van 16 juni 2017 om uitstel wegens ziekte te verlenen, geen doorgang gevonden.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft vervolgens plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 oktober 2017 gehouden te Den Haag. De Inspecteur is verschenen. Namens belanghebbende is niemand verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft het Hof voorafgaand aan de zitting telefonisch laten weten verhinderd te zijn wegens ziekte. Hij heeft daarbij niet om verder uitstel verzocht. Hij heeft meegedeeld over zijn verhindering wegens ziekte meerdere faxberichten te hebben gezonden aan het Hof. De medewerkster van de administratie heeft de gemachtigde meegedeeld dat geen faxbericht of faxberichten van hem zijn ontvangen. Ook uit nader onderzoek is niet gebleken van een ontvangen faxbericht. Het Hof heeft mede gelet op het eerder verleende uitstel geen aanleiding gezien de mondelinge behandeling te verdagen. De zaken zijn gezamenlijk behandeld. Van het ter zitting verhandelde is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2012 aangifte gedaan voor de IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. In de aangifte is, voor zover hier van belang, een resultaat uit overige werkzaamheden vermeld van € 3.865 negatief. Voorts heeft belanghebbende in haar aangifte voor het jaar 2012 de volgende uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht:
Kosten medicijnen € 94
Uitgaven voor hulpmiddelen € 469
Uitgaven voor woningaanpassingen € 26.180
Uitgaven voor vervoer € 760
Extra uitgaven kleding of beddengoed € 300
Genees- en heelkundige hulp
€ 3.762
Uitgaven specifieke zorgkosten voor toepassing verhoging € 31.565
Verhoging specifieke zorgkosten
€ 31.418
Totaal uitgaven specifieke zorgkosten € 62.983
Af: Drempel uitgaven specifieke zorgkosten
€ - 510
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 62.473.
3.2.
De Inspecteur heeft op 26 juni 2015 aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.779. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur het negatief resultaat uit overige werkzaamheden en de uitgaven wegens specifieke zorgkosten niet in aanmerking genomen.
3.3.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2013 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.930. Bij de aangifte is, voor zover hier van belang, een resultaat uit overige werkzaamheden van € 2.279 negatief in aftrek gebracht. Voorts heeft belanghebbende in haar aangifte voor het jaar 2013 de volgende uitgaven voor specifieke ziektekosten in aftrek gebracht:
Kosten medicijnen € 271
Uitgaven voor hulpmiddelen € 200
Uitgaven voor woningaanpassingen € 200
Uitgaven voor vervoer € 760
Extra uitgaven kleding of beddengoed € 300
Genees- en heelkundige hulp
€ 868
Uitgaven specifieke zorgkosten € 2.599
Af: Drempel uitgaven specifieke zorgkosten
€ - 576
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 2.023.
3.4.
De Inspecteur heeft op 24 juni 2015 aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.232. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur het negatief resultaat uit overige werkzaamheden en de uitgaven wegens specifieke zorgkosten niet in aanmerking genomen.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil is of de Inspecteur het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden en de uitgaven wegens specifieke zorgkosten terecht niet in aanmerking heeft genomen. In het bijzonder is in geschil of de Inspecteur gehouden is op het kantoor van de gemachtigde een (boeken)onderzoek uit te voeren naar de aldaar aanwezige stukken met betrekking tot het door belanghebbende aangegeven negatieve resultaat uit overige werkzaamheden en de door belanghebbende gevraagde persoonsgebonden aftrek dan wel een dergelijk onderzoek uit te voeren bij belanghebbende in aanwezigheid van de gemachtigde.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt deze vragen in tegenovergestelde zin.
4.3.
Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar alsmede tot terugwijzing naar de Inspecteur voor het instellen van een onderzoek bij de gemachtigde of bij belanghebbende naar de houdbaarheid van de door belanghebbende verzochte aftrek negatief resultaat uit overige werkzaamheid en de persoonsgebonden aftrek alsmede uiteindelijk tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2012 tot nihil en de aanslag IB/PVV 2013 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.930.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

6. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:

Resultaat overige werkzaamheden
10. De door eiseres in haar aangiften IB/PVV aangegeven negatieve resultaten uit overige werkzaamheden kunnen slechts als negatief inkomen in aanmerking worden genomen indien sprake is van een bron van inkomen. Volgens vaste jurisprudentie worden in beginsel de volgende cumulatieve voorwaarden gesteld aan een bron van inkomen: (i) deelname aan het economische verkeer, (ii) het subjectieve oogmerk om voordeel te behalen en (iii) de objectieve verwachting dat het voordeel redelijkerwijs (in de toekomst) kan worden behaald.
11. Niet is in geschil dat de werkzaamheden van eiseres in het economische verkeer worden verricht.
12. De vragen of eiseres met de werkzaamheden beoogde voordeel te behalen en of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moeten in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (vergelijk Hoge Raad 24 juni 2011, nr. 10/01299, ECLI:NL:HR: 2011:BP5707 en Hoge Raad 15 juni 2012, nr. 11/003392, ECLI:NL:HR:2012:BW8348).
13. Vaststaat dat de werkzaamheden van eiseres sinds het jaar 2006 steeds tot negatieve resultaten hebben geleid. Nu sprake is van een jarenlang negatief resultaat brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat eiseres feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een voordeelsverwachting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met al hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat in de toekomst met haar werkzaamheden redelijkerwijs een positieve opbrengst is te verwachten. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de werkzaamheden betrekking hebben op voormalige klanten van het verzekeringsagentschap van eiseres. De activiteiten daarvan zijn inmiddels gestaakt, maar eiseres verricht nog in beperkte mate werkzaamheden voor het agentschap welke met name bestaan uit het verlenen van service aan de voormalige klanten. Nu eiseres heeft verklaard dat het hier gaat om werkzaamheden waarvan de kosten “met goed fatsoen” niet aan de voormalige klanten in rekening kunnen worden gebracht en de activiteiten van het agentschap inmiddels zijn gestaakt, is naar het oordeel van rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten in de toekomst positieve resultaten zullen opleveren. Van een bron van inkomen is dan ook geen sprake zodat verweerder het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden terecht niet in aanmerking heeft genomen.
Uitgaven wegens specifieke zorgkosten
14. Artikel 6.17, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) noemt als uitgaven voor specifieke zorgkosten, de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp (…);
b. vervoer;
c. (. . .);
d. andere hulpmiddelen (…);
e. (…);
f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling;
g. (…);
h. (…).
15. Ten aanzien van de aftrek van specifieke zorgkosten rust op eiseres, als degene die de aftrek claimt, de bewijslast aannemelijk te maken dat zij dergelijke uitgaven heeft gedaan. Naast het algemene vereiste dat de uitgaven op eiseres moeten drukken geldt bij specifieke zorgkosten de voorwaarde dat de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van de uitgaven (artikel 6.1, derde lid, van de Wet).
16. Eiseres heeft voor de door haar voor de jaren 2012 en 2013 in aftrek gebrachte kosten voor genees- en heelkundige hulp, welke hebben bestaan uit tandartskosten en uitgaven voor behandeling door een alternatieve genezer en acupunctuur, geen vergoedingsspecificaties van de zorgverzekeraar overgelegd. Voor de tandartskosten geldt bovendien dat eiseres zelf heeft aangegeven dat deze kosten voor het jaar 2012 door de verzekeraar zijn vergoed en dat de vergoeding niet in mindering is gebracht op de kosten. De rechtbank acht dan ook onvoldoende aannemelijk dat de door eiseres gestelde kosten op haar hebben gedrukt zodat verweerder deze uitgaven terecht niet in aftrek heeft toegelaten. De omstandigheid dat de vergoeding voor de tandartskosten is betaald op grond van de door eiseres afgesloten aanvullende verzekering kan aan voormeld oordeel niet afdoen. Ook het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel faalt, aangezien de door eiseres vergeleken gevallen - aanvullend verzekerden en niet-aanvullend verzekerden - feitelijk en rechtens zodanig verschillend zijn dat niet kan worden gesproken van gelijke gevallen.
Met betrekking tot de kosten voor behandeling door een alternatieve genezer en de kosten voor acupunctuurbehandelingen geldt bovendien nog dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze op voorschrift van een arts hebben plaatsgevonden zodat verweerder deze uitgaven ook om die reden terecht niet in aftrek heeft toegelaten.
17. Eiseres heeft als extra uitgaven voor vervoer in haar aangiften over 2012 en 2013 telkens een bedrag van € 760 in aanmerking genomen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van uitgaven voor vervoer in verband met ziekte echter niet met nadere gegevens onderbouwd. Nu eiseres geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van uitgaven voor vervoer in verband met ziekte, zijn de uitgaven reeds daarom terecht niet in aftrek toegelaten. Daarnaast heeft eiseres - zo al sprake zou zijn van vorenbedoelde uitgaven - niet aannemelijk gemaakt dat de kosten uitstijgen boven hetgeen vergelijkbare personen die niet ziek of invalide zijn plegen uit te geven aan vervoer.
18. Eiseres heeft als extra uitgaven voor kleding en beddengoed in haar aangiften over 2012 en 2013 telkens een bedrag van € 300 in aanmerking genomen. Eiseres heeft haar stelling dat zij ten gevolge van een ziekte (extra) uitgaven voor kleding en beddengoed heeft gedaan op geen enkele wijze met nadere stukken onderbouwd. Reeds daarom zijn de uitgaven terecht niet in aftrek toegelaten.
19. Eiseres heeft in haar aangiften over 2012 en 2013 een bedrag van € 469 respectievelijk € 200 in aanmerking genomen als uitgaven voor hulpmiddelen. In 2012 betreft dit naar haar zeggen de aanschaf van steunzolen. Eiseres heeft daarvan een betaalbewijs overgelegd. Van de kosten die zij in 2013 heeft gemaakt heeft eiseres geen betaalbewijzen dan wel een nadere specificatie van de uitgaven overgelegd. Evenmin heeft eiseres vergoedingsspecificaties van haar zorgverzekeraar overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten op haar drukken zodat verweerder de aftrek terecht niet heeft verleend. Daarbij komt nog dat - zo al sprake is van drukkende uitgaven als vorenbedoeld - eiseres voor wat betreft de kosten die zij in 2013 zou hebben gemaakt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van uitgaven ter zake van andere hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onder d, van de Wet.
20. Eiseres heeft voor de jaren 2012 en 2013 een aftrek wegens uitgaven voor medicijnen geclaimd van € 94 respectievelijk € 271. Nu zij geen vergoedingsspecificaties van haar zorgverzekeraar heeft overgelegd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor deze medicijnen op haar hebben gedrukt. Verweerder heeft deze kosten daarom terecht niet in aftrek toegelaten.
Uitgaven voor woningaanpassingen
21. De door belanghebbende opgevoerde kosten voor aanpassing van de woning, voor zover met bewijsstukken onderbouwd, zijn niet aan te merken als uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid, onderdeel a, Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) nu deze niet op medisch voorschrift hebben plaatsgevonden. De door eiseres overgelegde paramedische verklaring van Praktijk voor Fysiotherapie en Manuele Therapie Vermin kan niet als medisch voorschrift in bovengenoemde zin worden aangemerkt. Verweerder heeft deze kosten dan ook terecht niet in aftrek toegelaten.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur22. Voor zover het betoog van eiseres zo moet worden uitgelegd dat sprake zou zijn van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het verbod van détournement de pouvoir en het zorgvuldigheidsbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat deze stelling geen steun vindt in de feiten. De door eiseres geschetste gang van zaken aangaande het boekenonderzoek acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Ook overigens is de rechtbank van een dergelijke schending niet gebleken. Ook in zoverre treft het beroep geen doel.
Cautie
23. Eiseres stelt zich ten slotte op het standpunt dat verweerder haar bij aanvang van het boekenonderzoek ten onrechte niet de cautie heeft gegeven. De rechtbank volgt eiseres daarin niet en overweegt daartoe dat niet is gebleken dat tijdens het boekenonderzoek andere vragen zijn gesteld dan die betrekking hebben op de heffing respectievelijk dat op het moment van het stellen van de vragen een vermoeden bestond dat een boete zou worden opgelegd.
24. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
De gemachtigde van belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Inspecteur een onderzoek dient in te stellen op het kantoor van de gemachtigde of bij belanghebbende zelf in aanwezigheid van haar gemachtigde, naar de juistheid van de door belanghebbende bij de aangifte in aftrek gebrachte uitgaven voor ziekte en het negatieve resultaat uit overige werkzaamheid. Het Hof ziet hiervoor geen reden. Belanghebbende draagt immers de last te bewijzen dat de door haar in aftrek gebrachte bedragen zijn gedaan en zijn aan te merken als uitgaven voor ziekte, alsmede dat sprake is van een negatief resultaat uit overige werkzaamheid. Het ligt op haar weg om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting door de Inspecteur stukken over te leggen die zij voor het bewijs van haar stellingen nuttig en noodzakelijk acht. Daartoe heeft zij in bezwaar, beroep en hoger beroep al dan niet met behulp van haar gemachtigde de gelegenheid gehad.
7.2.
Het Hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende in het hiervoor genoemde recht op aftrek wegens uitgaven voor ziekte en het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden is beperkt door het bezoek dat medewerkers van de Belastingdienst aan de woning van belanghebbende hebben gebracht. Dit bezoek is, zo heeft de Inspecteur ter zitting verklaard, gebracht in het kader van het onderzoek van het Combinatieteam aanpak facilitators (Caf), een onderzoek dat zich volgens de Inspecteur richt op de vraag of adviseurs aftrek claimen voor hun cliënten van kosten die niet zijn gemaakt. De Inspecteur heeft ter zitting uiteengezet dat bij dat bezoek in het geheel geen gesprek met belanghebbende heeft plaatsgevonden en dat het Caf-onderzoek los staat van de aanslagregeling. Het bezoek heeft in dit geval slechts bestaan uit het aanbellen bij de woning van belanghebbende en het vragen aan een ter plaatse aanwezige zorgverlener of belanghebbende beschikbaar was voor een gesprek en toen dat niet het geval bleek zijn de medewerkers weer weggegaan. Deze gang van zaken is niet van invloed geweest op de aanslagregeling. Dat komt ook uit het dossier niet naar voren, aldus de Inspecteur. Het Hof acht een en ander aannemelijk. Voor de verdeling van de bewijslast noch voor de hoogte van de in het geding zijnde aanslagen ziet het Hof aanleiding om hier gevolgen aan te verbinden.
7.3.
Het Hof volgt verder het oordeel van de Rechtbank voor wat betreft het ontbreken van een bron van inkomen en het niet aannemelijk gemaakt hebben van uitgaven voor ziekte en maakt die oordelen tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die het Hof leiden tot de conclusie dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld.
7.4.
Het Hof komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten en griffierecht

8.1.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.2.
Evenmin is er aanleiding de vergoeding van het griffierecht te gelasten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, voorzitter, en E.M. Vrouwenvelder en Chr.Th.P.M. Zandhuis, leden, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 14 november 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.