ECLI:NL:GHDHA:2017:3346

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
24 november 2017
Zaaknummer
001529-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen voorzitter en raadsheren in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 november 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoeker in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de voorzitter, mr. L.C. van Walree, en de raadsheren, R.M. Bouritius en M. Pheijffer. De verzoeker stelde dat er sprake was van partijdigheid en vooringenomenheid, onder andere omdat de voorzitter had geweigerd de oproeping te autograferen en er een wisseling van rechters had plaatsgevonden vlak voor de rechtsgang. De verzoeker had op 23 oktober 2017 een terechtzitting gehad, waar hij zijn wrakingsverzoek indiende. De wrakingskamer heeft het verzoek op 10 november 2017 behandeld, waarbij de advocaat-generaal haar standpunt uiteenzette. De voorzitter en de raadsheren waren niet ter zitting aanwezig.

De wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek tijdig was ingediend, maar dat de gronden voor wraking niet voldoende waren onderbouwd. De wrakingskamer concludeerde dat de enkele omstandigheid van de wisseling van raadsheren en de weigering om de oproeping te ondertekenen geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor partijdigheid. Ook de afwijzing van het verzoek tot video-opnamen werd niet als een grond voor wraking erkend. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de beslissing werd op dezelfde dag aan de betrokken partijen meegedeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 001529-17
Rolnummer hoofdzaak : 22-000658-17
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijke verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[verzoeker]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende aan [adres],
verzoeker, zich ook noemende [verzoeker], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], [land/natie].

Het geding

In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd rolnummer heeft op 23 oktober 2017 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer plaatsgevonden, alwaar mrs. L.C. van Walree, voorzitter, R.M. Bouritius en M. Pheijffer, raadsheren, zitting hadden.
Als uitspraakdatum is na afloop van de zitting vastgesteld 6 november 2017.
Bij brief van 23 oktober 2017 heeft de verzoeker een verzoek tot wraking gedaan.
De voorzitter en de raadsheren hebben niet in de wraking berust.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 10 november 2017 ter openbare terechtzitting behandeld, waar verzoeker is gehoord. Ter terechtzitting heeft de verzoeker bevestigd dat het wrakingsverzoek zicht richt tot voornoemde voorzitter en raadsheren. De advocaat-generaal mr. M. Bode heeft haar standpunt uiteengezet. De voorzitter en de raadsheren van wie de wraking is verzocht, zijn niet ter terechtzitting verschenen.

Het wrakingsverzoek

5. Het wrakingsverzoek is – kort en zakelijk weergegeven – gebaseerd op het volgende.
Er is sprake van partijdigheid c.q. vooringenomenheid c.q. fraude zijdens de gewraakte voorzitter en raadsheren, omdat:
Mr. Van Walree ter terechtzitting van 23 oktober 2017 heeft geweigerd de oproeping van verzoeker te autograferen, zodat er geen vertrouwensrelatie heeft kunnen ontstaan.
Er is sprake geweest van een wisseling van rechters vlak voor de rechtsgang, terwijl de voorzitter, mr. Van Walree, reeds eerder in een soortgelijke [land/natie]-zaak kwalijk had opgetreden.
Ter zitting is als wrakingsgrond aan het voorgaande nog toegevoegd dat ter terechtzitting van 23 oktober 2017 het verzoek tot het maken van video-opnamen is afgewezen.
6. De voorzitter en de raadsheren hebben zich blijkens de schriftelijke reactie d.d. 7 november 2017, binnengekomen op 8 november 2017, primair op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek, nu het verzoek in strijd met artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) niet meteen is ingediend zodra de aangevoerde wrakingsgrond zich had voorgedaan en de verzoeker daarmee bekend was geworden. Subsidiair hebben de voorzitter en de raadsheren zich op het standpunt gesteld dat de rechterlijke onpartijdigheid niet in enig opzicht is geschaad, nu het enigszins ongebruikelijke verloop van de zitting is voortgevloeid uit het onderzoek van het hof of na uitroeping van de zaak de verdachte ter terechtzitting was verschenen, alsmede uit het gehoor dat het hof verleende aan de persoon die daarop naar voren trad. De wisseling van raadsheren kan voorts worden verklaard door de gebruikelijke verdeling door de dagvoorzitter van de ter zitting voor te zitten zaken. Dat mr. Van Walree eerder als klaagschriftenrechter bij de rechtbank Rotterdam een zaak heeft behandeld van iemand die stelde onderdaan te zijn van een land/natie met een soortgelijke naam als door verzoeker genoemd, waarbij zij heeft beoordeeld of het belang van strafvordering voortduring van het beslag in die zaak vorderde, maakt niet dat zij een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert, noch dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
7. De advocaat-generaal heeft zich nader gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek ontvankelijk is en voorts dat het wrakingsverzoek ongegrond dient te worden verklaard, nu er – kort gezegd – naar objectieve maatstaven geen gerechtvaardigde schijn van partijdigheid is ontstaan.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

8. Ingevolge artikel 513 Sv wordt het verzoek tot wraking gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor volgens verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 april 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BJ9926) bepaald dat na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting doch vóór dat einduitspraak is gedaan een wrakingsverzoek kan worden gedaan en voorts dat een schriftelijk ingediend wrakingsverzoek in zoverre tijdig is gedaan indien het voorafgaande aan de uitspraak bij het gerecht is ingekomen en wel op een zodanig tijdstip dat de betrokken rechter(s) daarvan redelijkerwijs nog kennis konden nemen.
9. Gelet op voormelde jurisprudentie van de Hoge Raad en in aanmerking genomen dat het wrakingsverzoek op 23 oktober 2017 te 15.23 uur, te weten kort na het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting, is ingediend, is de wrakingskamer met de advocaat-generaal van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend. De verzoeker is ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek. De enkele omstandigheid dat de verzoeker zich blijkens het van de terechtzitting opgemaakte proces-verbaal heeft uitgelaten in de trend van “wraking heeft voor mij geen zin, ik ga meteen in cassatie” brengt naar het oordeel van de wrakingskamer niet met zich dat de verzoeker aldus ondubbelzinnig zijn recht om een verzoek tot wraking in te dienen heeft prijs gegeven.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

10. Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek moet voorop worden gesteld dat ingevolge artikel 512 Sv op verzoek van de verdachte elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
11. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
11. Ten aanzien van de door verzoeker aangevoerde grond, inhoudende dat de oproeping van de verdachte niet door de voorzitter is geautografeerd, stelt de wrakingskamer voorop dat er geen wettelijke grondslag bestaat op grond waarvan het behandelende gerecht een vanuit het Openbaar Ministerie uitgegane oproeping van de verdachte dient te ondertekenen. De weigering van de voorzitter om de oproeping te ondertekenen, levert naar het oordeel van de wrakingskamer voorts geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de voorzitter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
13. Ten aanzien van de door verzoeker aangevoerde grond, inhoudende dat met de wisseling van raadsheren sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid jegens verzoeker, overweegt de wrakingskamer allereerst dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker zelf betrokken is geweest bij een eerder door mr. Van Walree behandelde zaak ten aanzien van een persoon die stelde onderdaan te zijn van een land/natie met de naam [land/natie]. Voorts is de wrakingskamer van oordeel dat de wisseling van raadsheren ook overigens geen uitzonderlijke omstandigheid vormt die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de voorzitter en de raadsheren jegens de verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
14. Dat met de weigering van de voorzitter om de oproeping te ondertekenen, dan wel dat met de wisseling van raadsheren sprake is van fraude is overigens door verzoeker niet nader gemotiveerd of onderbouwd.
15. Ten aanzien van de afwijzende beslissing tot het maken van video-opnamen stelt de wrakingskamer voorop dat de wettelijke mogelijkheid van wraking niet is bedoeld als een verkapt rechtsmiddel tegen — de verzoeker onwelgevallige — beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, beslissingen te nemen. Grond voor wraking bestaat alleen als uit de beslissing, waaronder begrepen de daarmee gepaard gaande motivering, zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor omschreven kunnen worden afgeleid. Naar het oordeel van de wrakingskamer vormt een afwijzende beslissing tot het maken van video-opnamen geen uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de raadsheren jegens de verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
16. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
16. Anders dan door de gewraakte voorzitter en raadsheren in de schriftelijke reactie aan de wrakingskamer in overweging is gegeven, ziet de wrakingskamer ten slotte geen aanleiding om na dit (eerste) wrakingsverzoek toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 513 lid 4 Sv.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, genoemde voorzitter en raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 24 november 2017 door mrs. J.A. van Kempen, C.G.M. van Rijnberk en E.M. Vrouwenvelder, in aanwezigheid van de griffier mr. C. de Bruin.