BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de veroordeling van de voormalige bewindvoerder om aan de (nalatenschap van) de rechthebbende € 26.761,12 te voldoen.
2. De voormalige bewindvoerder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, teneinde een inhoudelijke behandeling, respectievelijk oordeel, te krijgen omtrent het verweer van de voormalige bewindvoerder, respectievelijk de rekening en verantwoording over de periode 2013 – voor zover deze “klacht behandeling” gezien kan worden als een behandeling van deze rekening en verantwoording over dat jaar – behandeld te gaan krijgen. Dit alles omdat er bij afdoening door het hof een instantie die over de inhoud oordeelt, gemist wordt. Voor zover de wet dat toe laat verzoekt de voormalige bewindvoerder om een proceskostenveroordeling.
3. De executeur verzoekt in principaal hoger beroep de voormalige bewindvoerder niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met veroordeling van de voormalige bewindvoerder in de kosten van de procedure (het hof leest: de kosten van het geding in hoger beroep).
In incidenteel hoger beroep verzoekt de executeur de bestreden beschikking te vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de executeur alsnog ontvankelijk te verklaren in zijn beroep alsmede de verzoeken betreffende (de vermeerderde) post b. van totaal € 12.758,82 en de posten d. tot en met e. van de executeur toe te wijzen, met veroordeling van de voormalig bewindvoerder in de kosten van de procedure.
4. De bewindvoerder verzet zich, met uitzondering van de ontvankelijkheid, daartegen.
Ontvankelijkheid van de executeur in de “klachtprocedure”
5. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het in artikel 1:445, lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 1:362 BW kan de kantonrechter op verzoek van de andere bewindvoerder of ambtshalve de schade vaststellen die de betrokkene door slecht bewind van de bewindvoerder geleden heeft en deze laatste tot vergoeding daarvan veroordelen. Ook nadat het bewind is geëindigd vindt deze bepaling toepassing (zie ECLI:NL:HR:1988:AD0176 en ECLI:NL:HR:2000:AA6297) Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de executeur niet op één lijn kan worden gesteld met de andere bewindvoerder als bedoeld in voormelde bepaling. Het over het vermogen van de rechthebbende ingestelde bewind – en de bepaling van artikel 1:362 BW – strekt ertoe de belangen van de rechthebbende te beschermen. Nu de rechthebbende is overleden, is er geen sprake meer van een rechtens te beschermen belang aan zijn kant. De executeur voert het beheer over de nalatenschap. Voor zover de executeur/erfgenaam meent dat door de handelwijze van de voormalige bewindvoerder de erfgenaam in zijn eigen vermogensrechtelijke belangen is geschaad en de voormalige bewindvoerder aansprakelijk is voor de geleden schade, dient de weg van de dagvaardingsprocedure te worden gevolgd (Aanbevelingen meerderjarigenbewind, vastgesteld door het LOVCK op 10 april 2017, aanbeveling B15). De kantonrechter heeft de executeur dan ook op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek de voormalig bewindvoerder te veroordelen tot voldoening (aan de nalatenschap van rechthebbende) van de schade die de voormalig bewindvoerder heeft veroorzaakt aan het vermogen van de rechthebbende in de uitvoering van het bewind. De eerste grief in het incidenteel hoger beroep faalt. Kosten ten behoeve van de woning
6. Naar het oordeel van het hof komt de kern van het betoog van de voormalige bewindvoerder op het volgende neer:
het bewoonbaar maken van de woning is een beheersdaad waarvoor geen machtiging is vereist;
de beslissing van de kantonrechter is voorbarig.
7. De voormalige bewindvoerder stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de bewindvoerder de uitgaven tot een totaalbedrag van € 26.761,12 in deze procedure, hoewel herhaaldelijk daartoe in de gelegenheid gesteld, niet heeft verantwoord. De voormalig bewindvoerder voert daartegen aan dat de kosten ten behoeve van de woning zijn gemaakt in 2013 en dat hij bij de kantonrechter de rekening en verantwoording over deze periode heeft ingediend op 21 mei 2014. De kosten ten behoeve van het weer bewoonbaar maken van de woning zijn op een bijlage gespecificeerd. De rechtbank heeft op deze rekening en verantwoording geen beslissing genomen; het dossier is op 7 oktober 2014 gesloten. De beslissing van de kantonrechter is volgens de voormalige bewindvoerder voorbarig: er moet eerst een oordeel komen over de door hem ingediende rekening en verantwoording 2013.
De voormalige bewindvoerder is in de procedure - naar zijn mening - zowel mondeling als schriftelijk uitgebreid ingegaan op de gemaakte kosten in 2013 om de woning weer bewoonbaar te maken onder meer door het overleggen van foto’s waarop de werkzaamheden zichtbaar zijn, welke werkzaamheden uitgevoerd zijn op basis van het rapport van de Vereniging Eigen Huis.
Voor zover nodig vraagt de bewindvoerder alsnog om machtiging om deze kosten ten laste van het vermogen van de rechthebbende te mogen maken. Het gaat in zijn visie om het weer bewoonbaar maken van de woning, dat is een beheersdaad en daarvoor is geen machtiging vereist.
8. De executeur kan zich verenigen met de beslissing van de kantonrechter voor zover daarin is bepaald dat de voormalige bewindvoerder het bedrag van € 26.761,12 moet terugbetalen.
9. Het hof overweegt ten aanzien van het hiervoor onder 6.a. genoemde bezwaar dat het bewoonbaar maken van de woning een beheersdaad is waarvoor geen machtiging is vereist, als volgt. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat er in casu sprake is van beschikkingshandelingen van de voormalige bewindvoerder waarvoor een machtiging van de kantonrechter was vereist. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn door de voormalige bewindvoerder geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de werkzaamheden die door de zoon, dochter en schoondochter met instemming van de voormalige bewindvoerder zijn uitgevoerd in de woning van de rechthebbende zoals, onder meer, het aanleggen van een cv-installatie en de bouw van een badkamer, veel verder voeren dan een ‘gewone beheersdaad’ in de zin van artikel 1:441 lid 2 sub a BW. Nu vaststaat dat de voormalige bewindvoerder zonder de vereiste machtiging handelde, handelde de voormalige bewindvoerder onrechtmatig door zonder die vereiste toestemming tot het in de door hem ingediende rekening en verantwoording over 2013 opgenomen bedrag van in totaal € 26.761,12 gelden aan het vermogen van de rechthebbende te onttrekken en is hij, zoals de kantonrechter terecht heeft beslist, gehouden om de schade van € 26.761,12 te vergoeden.
Het hof gaat hiermee voorbij aan de stelling van de voormalige bewindvoerder dat een aantal van de uitgevoerde werkzaamheden wel kunnen worden beschouwd als ‘gewone beheersdaden’, nu de voormalige bewindvoerder heeft nagelaten om voldoende concreet en onderbouwd met stukken deze werkzaamheden op te sommen en aan te tonen. Een deugdelijke verantwoording van de kosten van de werkzaamheden ontbreekt in het aan het hof door de voormalig bewindvoerder overgelegde procesdossier.
De voormalige bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep verzocht om alsnog de bonnen, waaruit de kosten van de werkzaamheden blijken, te mogen overleggen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen nu dit tardief is en het op de weg van de voormalige bewindvoerder lag om een in een eerder stadium van de procedure een deugdelijke specificatie van de uitgevoerde werkzaamheden, onderbouwd met facturen, over te leggen. Bovendien zal door het overleggen van bonnen het oordeel over de aard van de werkzaamheden – geen gewone beheersdaden – niet anders worden.
Voor zover de voormalig bewindvoerder in zijn beroepschrift – voor zover nodig en mogelijk – machtiging heeft verzocht voor de door hem in 2013 gemaakte kosten om de woning weer bewoonbaar te maken conform het rapport van de Vereniging Eigen Huis, oordeelt het hof dat een dergelijke machtiging niet kan worden verleend reeds omdat de voormalig bewindvoerder ook in dit hoger beroep de uitgaven in de rekening en verantwoording over 2013 tot het bedrag van in totaal € 26.761,12 niet heeft verantwoord.
10. Het hof overweegt ten aanzien van de stelling van de voormalige bewindvoerder dat de beslissing van de kantonrechter om het dossier te sluiten zonder dat de rekening en verantwoording 2013 is behandeld, voorbarig is (6.b.) als volgt. Dat de kantonrechter het dossier heeft gesloten zonder dat de door de voormalig bewindvoerder op 21 mei 2014 ingediende rekening en verantwoording 2013 is behandeld is naar het oordeel van het hof feitelijk niet juist; de kantonrechter heeft immers een tekortkoming in de rekening en verantwoording over 2013 vastgesteld. Nu de rechthebbende is overleden heeft de voormalig bewindvoerder geen belang meer bij een verdere behandeling en/of beslissing ten aanzien van de rekening en verantwoording 2013. De kantonrechter mocht derhalve het dossier sluiten.
11. De executeur voert in incidenteel hoger beroep aan dat hij de advocaatkosten, zijn extra werkzaamheden, de makelaarskosten en de verminderde opbrengst van de verkoop van de woning doordat deze in bewoonde staat moest worden verkocht, vergoed wil zien door de voormalige bewindvoerder.
Deze kosten zouden het gevolg zijn van zijn slechte bewind, doordat de bewindvoerder heeft toegestaan dat anderen (familieleden) de woning zijn gaan bewonen zonder vooraf machtiging te hebben verkregen van de kantonrechter en de betrokkenen de woning niet wilde verlaten.
12. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat, gelet op hetgeen onder r.o. 5 met betrekking tot de strekking van het meerderjarigenbewind is overwogen, de hier bedoelde posten buiten het kader van het beschermingsbewind over het vermogen van de rechthebbende door de bewindvoerder valt.
13. Het hof ziet, nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, geen aanleiding om, zoals door de executeur verzocht, de voormalige bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten.
14. Dit leidt tot de volgende beslissing.