2.8[appellante] kan zich met de uitkomst van de procedure in eerste aanleg niet verenigen en heeft tegen dat vonnis in zowel conventie als reconventie hoger beroep ingesteld bij appeldagvaarding van 17 november 2015, waarbij zij Parnassia Groep B.V. dagvaardde. Vervolgens heeft [appellante] een memorie van grieven genomen met vermelding van Parnassia Groep B.V. als geïntimeerde.
[appellante] heeft in hoger beroep gevorderd:
- vernietiging van het bestreden vonnis met afwijzing van de tegen haar in eerste aanleg
ingestelde vordering;
- toewijzing van het in reconventie gevorderde bedrag groot € 148,62 bruto, te vermeerderen
met de wettelijke verhoging;
- terugbetaling van het door [appellante] betaalde bedrag groot € 21.266,24, vermeerderd
met de wettelijke rente vanaf 21 september 2015;
- veroordeling van BE in de kosten van beide instanties.
Met betrekking tot de door [appellante] opgeworpen grieven en de door haar ingestelde vorderingen overweegt het hof het volgende.
3. In het verweer tegen het door [appellante] in hoger beroep aangevoerde, wordt voor alles betoogd dat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar appel, omdat zij een onjuiste vennootschap heeft gedagvaard. Immers, het bestreden vonnis is gewezen tussen BE als werkgever en [appellante] als werknemer. In appel is niet BE gedagvaard, maar Parnassia Groep B.V.
4. Met betrekking tot het gevoerde verweer als hiervoor omschreven, overweegt het hof het volgende. Op zich is het juist dat [appellante] de verkeerde rechtspersoon gedagvaard heeft, maar waar BE zich in hoger beroep als geïntimeerde gesteld heeft, de memorie van antwoord ook als zodanig heeft opgesteld en ook inhoudelijk tegen de vordering van [appellante] verweer heeft gevoerd, kan ervan worden uitgegaan dat BE begrepen heeft dat het appel gericht was tegen haar als werkgever. Het appel moet dan ook geacht worden tegen haar gericht te zijn. Daarbij speelt ook een rol dat van de kant van de Parnassia Groep B.V. de nodige verwarring gezaaid is door, hoewel zij daarbij geen partij was, het bestreden vonnis aan [appellante] te betekenen en bevel te doen tot betalen, door welke actie licht de idee kon postvatten dat Parnassia Groep B.V. als degene die betekend had en betaling verlangde, ook degene was tegen wie hoger beroep ingesteld moest worden. Het hof beziet de dagvaarding van Parnassia Groep B.V. dan ook als een niet aan [appellante] toe te rekenen vergissing en beschouwt de zaak in hoger beroep als een zaak tussen [appellante] en BE (en niet tussen [appellante] en Parnassia Groep B.V.). Het hof zal de zaak dienovereenkomstig behandelen.
5. Op grond van de door [appellante] opgeworpen grieven I en II ligt, kort gezegd, de vraag voor of de salarisbetalingen die BE in de periode van 26 augustus 2010 tot 1 januari 2012 aan [appellante] gedaan heeft, onverschuldigd zijn verricht. Met betrekking tot deze kwestie overweegt het hof het volgende. Het wettelijk stelsel houdt op dit punt, kort gezegd, in dat de werkgever in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de werknemer enerzijds gehouden is gedurende 104 weken het naar tijdruimte vastgestelde loon binnen de grenzen zoals bepaald in art. 7:629 lid 1 BW te betalen, en anderzijds gedurende die periode de re-integratie van zijn werknemer binnen het eigen bedrijf, dan wel in het bedrijf van een andere werkgever, te bevorderen (art. 7:658a BW). Dit stelsel brengt mee dat, indien de werknemer als gevolg van de re-integratie andere (passende) werkzaamheden is gaan verrichten, zonder dat de passende arbeid de bedongen arbeid is geworden, en hij na afloop van de periode van 104 weken opnieuw door ziekte uitvalt, de werkgever niet gehouden is (wederom) diens loon door te betalen. Ook art. 6:248 lid 1 BW brengt dat niet mee, omdat dan de samenhang en het evenwicht tussen de bedoelde verplichtingen van de werkgever verstoord zouden worden.
6. Tegen de achtergrond van dit uitgangspunt overweegt het hof het volgende. Toen [appellante] , na volledige arbeidsongeschiktheid in 2007, haar werk in 2008 deels hervatte, dient die hervatting als re-integratie in eigen werk gezien te worden. Aan die werkzaamheden is een einde gekomen toen de functie van wetenschappelijk medewerker senior als gevolg van een reorganisatie is komen te vervallen. [appellante] is vervolgens binnen de organisatie van BE de functie van senior projectleider gaan vervullen, (ook) voor de duur van 24 uur per week. De vraag is of de werkzaamheden die [appellante] als senior projectleider is gaan verrichten, moeten worden gezien als nieuw bedongen arbeid waarvoor [appellante] is uitgevallen dan wel als voortgezette re-integratiearbeid. In het eerste geval heeft [appellante] recht op doorbetaling van loon, in het tweede geval heeft [appellante] die aanspraak niet.
7. De kantonrechter oordeelde in rechtsoverweging. 4.5 van het bestreden vonnis dat de werkzaamheden die [appellante] verrichtte in het kader van de functie van senior projectleider, welke functie [appellante] bekleedde tot zij in 2010 uitviel, niet als nieuw bedongen arbeid heeft te gelden ten opzichte van de functie van wettenschappelijk onderzoeker senior, hetgeen volgens de kantonrechter betekende dat er niet opnieuw een loondoorbetalingsverplichting van 104 weken is ontstaan, reden waarom hij van oordeel was dat op BE per 26 augustus 2010 (na een wachttijd van vier weken op grond van de wet Amber) geen verplichting meer rustte tot betaling van loon aan [appellante] hetgeen met zich mee bracht, aldus de kantonrechter, dat hetgeen BE na die datum nog aan [appellante] (te veel) betaald heeft, onverschuldigd is voldaan.
8. Met betrekking tot de tegen dit oordeel geformuleerde grieven overweegt het hof het volgende. In de arbeidsrelatie van partijen is onduidelijkheid gerezen over de beantwoording van de vraag of de werkzaamheden die [appellante] verrichtte als senior projectleider gezien moeten worden als voortgezette re-integratiearbeid (zij het in andere werkzaamheden) dan wel als werkzaamheden in het kader van een nieuwe tussen partijen overeengekomen arbeidsovereenkomst voor de duur van 24 uur.
9. In het kader van het voorgaande is de “
wijziging op de arbeidsovereenkomst” die partijen op 25 november 2009 hebben ondertekend, relevant. De tekst van bedoeld stuk luidt als volgt: