ECLI:NL:GHDHA:2017:3238

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
200.223.437/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Versnelde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte; Sluiting door burgemeester wegens strijd Opiumwet; Ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat was aangespannen door [appellant] tegen Stichting Staedion. De zaak betreft de ontbinding van een huurovereenkomst door de verhuurder, Staedion, op grond van artikel 7:231 BW, nadat de burgemeester de woning had gesloten wegens strijd met de Opiumwet. [appellant] had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, die had geoordeeld dat de ontruiming van de woning gerechtvaardigd was.

Het hof heeft vastgesteld dat Staedion een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, aangezien [appellant] zonder recht of titel in de woning verblijft. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de kantonrechter onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat de ontbinding van de huurovereenkomst onaanvaardbaar was. Het hof oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van [appellant] niet zodanig zwaarwegend zijn dat de ontbinding van de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

De uitspraak benadrukt dat de verhuurder, in dit geval Staedion, een zwaarwegend belang heeft bij het handhaven van de leefbaarheid in de woonomgeving en dat de aanwezigheid van drugsgebruik en -handel een negatieve invloed kan hebben op andere huurders. Het hof heeft de ontbinding van de huurovereenkomst bekrachtigd, met de bepaling dat de ontruiming niet eerder dan op 31 december 2017 kan plaatsvinden, om rekening te houden met de schoolgang van de dochter van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.223.437/01
Zaaknummer rechtbank : 6192709 RL EXPL 17-18729

arrest van 21 november 2017

inzake

[appellant],

wonende te Den Haag,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S. van der Eijk te Den Haag,
tegen

Stichting Staedion,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Staedion,
advocaat: mr. M. van den Oord te Woerden.

Het geding

1. Bij exploot van 21 september 2017 heeft [appellant] hoger beroep (spoedappel) ingesteld tegen het in kort geding gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 29 augustus 2017. In het appelexploot heeft hij vijf grieven tegen het bestreden vonnis geformuleerd en toegelicht. Op 25 september 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Ten behoeve van die comparitie heeft [appellant] producties in het geding gebracht. Staedion heeft vervolgens bij memorie van antwoord op de grieven gereageerd, waarna partijen ieder nog een akte hebben genomen. Ten slotte is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Het hof gaat uit van de volgende feiten:
[appellant] huurt sinds 1988 van Staedion de woning aan de [adres] (hierna: de woning). Op de huurovereenkomst zijn de algemene huurvoorwaarden van Staedion van toepassing.
Op 31 januari 2017 is [appellant] in de woning aangehouden. Door de politie zijn toen in de woning onder meer de volgende zaken aangetroffen:
- twee brokken (vermoedelijk) verdovende middelen, aangetroffen in een stang van een schoonmaakmop op het balkon;
- wit poeder, aangetroffen in een theepot op het aanrecht;
- wit poeder, aangetroffen in een potje Mentos in de keuken;
- wit poeder, aangetroffen in een doosje in een keukenkast;
- bolletjes, aangetroffen in een bruin potje in de zak van een kinderjasje aan de kapstok in de gang;
- versnijdingsmiddel;
- meerdere gripzakjes, aangetroffen in een koektrommel in een keukenkast;
- meerdere gripzakjes, aangetroffen in een keukenkast;
- ponypack vouwblaadjes;
- een weegschaal;
- vijf telefoons;
- een aansteker met hierin een mes verwerkt;
- een plastic spuitje;
- een kapmes;
- een agenda;
- € 124,- aan contant geld.
Uit een kleurenreactietest is gebleken dat het aangetroffen witte poeder cocaïne was. Het netto-gewicht van de aangetroffen cocaïne was 45,8 gram.
Bij besluit van 9 maart 2017 heeft de burgemeester van Den Haag de woning op grond van het bepaalde in artikel 13b Opiumwet (OW) voor de duur van drie maanden gesloten. In dat besluit is onder meer het volgende opgenomen:
“In oktober 2016 is er door meerdere politieambtenaren geconstateerd dat er veel aanloop was van bezoekers bij de woning. Deze bezoekers verbleven slechts zeer kortdurend (enkele minuten) in de woning. Deze bezoekers zijn op verschillende momenten gecontroleerd, aangehouden en vervoerd naar politiebureau Jan Hendrikstraat. Bij de insluitingsfouillering bleek, dat deze bezoekers een aantal bolletjes of ponypacks met verdovende middelen in bezit hadden.
Op 21 oktober 2016 hebben politieambtenaren een harddrugsgebruiker gehoord. Deze persoon verklaarde dat hij al geruime tijd verslaafd is en dat hij zijn drugs bij een dealer koopt. Hij verklaarde verder dat deze dealer op het adres [adres] woont.
Op 27 oktober 2016 heeft een politieambtenaar geconstateerd dat de woning werd bezocht door een persoon met antecedenten op grond van de Opiumwet. Vervolgens werden er verdovende middelen (harddrugs) aangetroffen bij de fouillering van deze persoon.
Op 9 december 2016 heeft het Team Criminele Inlichtingen politieambtenaren van bureau Jan Hendrikstraat geïnformeerd over het vermoeden dat u in verdovende middelen zou handelen. In het onderzoek naar de opgenomen telecommunicatie zijn telefoongesprekken afgeluisterd en onderzocht. Hieruit bleek dat er op 31 januari 2017 vermoedelijk een levering van verdovende middelen zou plaatsvinden. (…)”
[appellant] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 5 juli 2017, verzonden op 7 juli 2017, ongegrond verklaard, waarna [appellant] daartegen beroep bij de rechtbank heeft ingesteld. Op dat beroep is nog niet beslist.
Staedion heeft de huurovereenkomst bij brief van 16 maart 2017 buitengerechtelijk ontbonden op grond van artikel 7:231 BW en [appellant] gesommeerd de woning uiterlijk op 16 april 2017 ontruimd op te leveren. [appellant] heeft aan die sommatie niet voldaan.
[appellant] is strafrechtelijk vervolgd wegens het handelen in strijd met de Opiumwet. Aan hem is onder meer ten laste gelegd dat hij over een periode van enkele maanden verdovende middelen heeft verstrekt. Dit feit is door de strafrechter bewezen verklaard en aan [appellant] is een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. [appellant] heeft het onvoorwaardelijke deel van zijn gevangenisstraf uitgezeten en is begonnen met het vervullen van de bijzondere voorwaarden. Hij meldt zich daartoe met regelmaat bij de reclassering.
3. Staedion vordert in dit geding veroordeling van [appellant] tot ontruiming van de woning en veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding. De kantonrechter, rechtdoende in kort geding, heeft [appellant] veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en heeft [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding. [appellant] heeft nog niet aan dat vonnis voldaan.
4. [appellant] vordert in hoger beroep de vernietiging van het bestreden vonnis, afwijzing van de vorderingen van Staedion en veroordeling van Staedion tot terugbetaling van hetgeen [appellant] uit hoofde van het bestreden vonnis aan Staedion heeft voldaan, een en ander met veroordeling van Staedion in de kosten van het geding.
5. Met
grief 1komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat er sprake is van een spoedeisend belang. Met
grief 2voert [appellant] aan dat de kantonrechter onvoldoende aandacht heeft besteed aan de persoonlijke omstandigheden van [appellant]. Daardoor kan, zo voert [appellant] aan, niet worden geconcludeerd dat het zeer waarschijnlijk is te achten dat de vordering van Staedion in een bodemprocedure toewijsbaar zal zijn.
Grief 3is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] in strijd heeft gehandeld met de Opiumwet en dat Staedion daarom op goede gronden kon besluiten tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. [appellant] voert aan dat de kantonrechter een te stringent toetsingskader heeft gehanteerd en onvoldoende aandacht heeft besteed aan het feit dat hij al bijna dertig jaar zonder problemen in de woning woont. Met
grief 4komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de persoonlijke omstandigheden van [appellant] geen grond opleveren voor het oordeel dat het in de rede ligt dat de bodemrechter de buitengerechtelijke ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zal achten.
Grief 5is gericht tegen het oordeel dat het aannemelijk is te achten dat de bodemrechter zal oordelen dat Staedion op goede gronden de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst heeft ingeroepen en dat deze ontbinding stand zal houden.
6. Het hof dient, ook ambtshalve, te beoordelen of er sprake is van een spoedeisend belang. Die toets dient naar de huidige stand van zaken plaats te vinden. Nu Staedion zich op het standpunt stelt dat zij de huurovereenkomst heeft ontbonden en dat [appellant] dus zonder recht of titel in de woning verblijft, is het spoedeisend belang bij de vordering die beoogt deze toestand te beëindigen, gegeven. Het feit dat er enige tijd is verstreken tussen het burgemeestersbesluit en het aanhangig maken van dit geding in eerste aanleg, doet daaraan niet af aangezien Staedion [appellant] eerst een termijn heeft gegund om de woning vrijwillig te verlaten. Staedion heeft er bovendien onverminderd spoedeisend belang bij te bewerkstelligen dat de door haar gevorderde ontruiming op korte termijn kan plaatsvinden omdat de woning dan kan worden toegewezen aan een woningzoekende die daarvoor in aanmerking komt. Het feit dat [appellant] huur betaalt en geen (verdere) overlast veroorzaakt brengt niet mee dat het spoedeisend belang ontbreekt, aangezien de vordering van Staedion er nu juist op is gestoeld dat [appellant] zonder recht of titel in de woning verblijft. Grief 1 faalt daarom.
7. De overige grieven zullen gezamenlijk worden behandeld. Daarbij neemt het hof tot uitgangspunt dat ontruiming van een woning een ingrijpende maatregel is. In kort geding is het slechts verantwoord een daartoe strekkende voorziening te treffen indien in voldoende mate aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de huurovereenkomst is ontbonden en (dus) dat de huurder zonder recht of titel in het gehuurde verblijft. Die situatie doet zich naar het oordeel van het hof voor. Aan dat oordeel ligt het volgende ten grondslag.
8. Artikel 7:231 lid 2, gelezen in samenhang met lid 1, BW bepaalt dat de verhuurder de huurovereenkomst met betrekking tot de in die artikelleden genoemde verhuurde zaken op de voet van artikel 6:267 BW buitengerechtelijk kan ontbinden op de grond dat door gedragingen in het gehuurde in strijd met artikel 2 of 3 OW is gehandeld en het gehuurde deswege op grond van artikel 13b OW is gesloten. Artikel 7:231 lid 2 BW is een uitzondering op de in lid 1 neergelegde dwingendrechtelijke regel dat ontbinding van een huurovereenkomst wegens een tekortkoming van de huurder slechts kan geschieden door de rechter. Gelet op dit karakter van lid 2 van artikel 7:231 BW bestaat slechts ruimte voor toepassing van de daarin neergelegde uitzondering, als aan de bewoordingen daarvan is voldaan.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning door de burgemeester is gesloten. Aangezien [appellant] strafrechtelijk is veroordeeld wegens het voorhanden hebben en het verhandelen van drugs, dient het hof daarvan, voorshands en behoudens tegenbewijs, uit te gaan. [appellant] heeft evenwel geen tegenbewijs aangeboden en overigens ook niet betwist dat hij cocaïne voorhanden heeft gehad. Hij heeft wel weersproken dat hij daarin handelde, maar die betwisting is in het licht van de strafrechtelijke veroordeling (waartegen evenmin tegenbewijs is aangeboden) niet van een voldoende onderbouwing voorzien. In zoverre is voldaan aan de door artikel 7:231 lid 2 BW gestelde eisen.
10. Ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van een woning vormen evenwel een inmenging in het door artikel 8 EVRM beschermde recht op respect voor de woning van een bewoner. Een ieder die het risico loopt van een inbreuk op zijn recht op respect voor zijn woning moet de mogelijkheid hebben de proportionaliteit van de maatregel te laten beoordelen door een onafhankelijke rechterlijke instantie (EHRM 13 mei 2008, ECLI:NL:XX:2008:BD3994). [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester en beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, waarop nog geen beslissing is genomen. Er heeft dus nog geen beoordeling van de burgemeesterssluiting door de bestuursrechter plaatsgevonden. Afgezien daarvan dient de civiele rechter de proportionaliteit te toetsen van de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning. Ook als de bestuursrechter oordeelt dat de burgemeesterssluiting rechtmatig is, laat dit onverlet dat de civiele rechter kan oordelen dat ontbinding en ontruiming niet proportioneel is en dat een beroep op artikel 7:231 lid 2 BW dus naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In zoverre is niet relevant of [appellant] een voorlopige voorziening tegen het burgemeestersbesluit had moeten vragen. Bij de toetsing door de civiele rechter dient deze alle relevante omstandigheden in aanmerking te nemen. Daarbij dient ook een belangenafweging plaats te vinden.
11. Bij beoordeling van de proportionaliteit van de ontbinding neemt het hof in aanmerking dat Staedion als toegelaten instelling krachtens artikel 19 Woningwet mede de zorg heeft voor de leefbaarheid van de woonomgeving van haar (overige) huurders. Drugsgebruik en drugshandel zijn factoren die (andere vormen van) criminaliteit kunnen aantrekken en die de woonomgeving daarom in negatieve zin kunnen beïnvloeden. Staedion heeft in beginsel een zwaarwegend belang bij haar wens daartegen op te treden.
12. Niet kan worden aangenomen dat de bij [appellant] aangetroffen cocaïne uitsluitend voor eigen gebruik was. [appellant] heeft ter zitting verklaard dat hij ‘al een paar maanden’ voor vrienden ‘grammetjes’ cocaïne regelde. De aangetroffen hoeveelheid en de overige aangetroffen goederen duiden er ook op dat de cocaïne niet (alleen) voor eigen gebruik was. De (uit het besluit van de burgemeester te kennen) waarnemingen van de politie wijzen op handel, evenals de door de strafrechter uitgesproken veroordeling voor ‘verstrekken’ van verdovende middelen. [appellant] heeft bovendien (terecht) geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij ook verantwoordelijk is voor de aangetroffen goederen wanneer die, zoals hij stelt, van zijn neef zijn. Het hof moet er dan ook vanuit gaan dat er vanuit de woning in drugs is gehandeld en dat [appellant] in ieder geval ook op de hoogte was van de aanwezigheid van de op 31 januari 2017 aangetroffen voorwerpen. De feiten in deze zaak wijken in ieder geval in zoverre in belangrijke mate af van de feiten die aan de orde waren in de zaak die heeft geleid tot het arrest van dit hof van 25 oktober 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:3352), waarop [appellant] zich onder meer heeft beroepen. In een situatie van handel in verdovende middelen, is sluiting van een pand door de burgemeester mede van belang om “de loop” uit het pand te halen. Voor een door de verhuurder in te roepen ontbinding geldt vervolgens hetzelfde.
13. Tegenover dat gegeven wegen de persoonlijke omstandigheden van [appellant] niet zo zwaar dat moet worden geconcludeerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Staedion de huurovereenkomst heeft ontbonden. Het feit dat ontruiming tot gevolg zal hebben dat [appellant] met zijn minderjarige dochter een andere woning zal moeten zoeken en dat dit (voor dezelfde prijs) niet eenvoudig zal zijn, doet aan de ernst van de feiten die aanleiding waren voor de sluiting immers niet af. Er is niet gebleken dat het onmogelijk zal zijn om, in elk geval voor zijn dochter, elders onderdak te vinden. Een verhuizing is gelet op de leeftijd en schoolgang van zijn dochter niet ideaal, maar ook niet onoverkomelijk. Dat laatste is ook niet af te leiden uit de verklaringen van de reclasseringsmedewerker [A] waarop [appellant] zich beroept. Datzelfde geldt voor het feit dat [appellant] al geruime tijd en zonder eerder overlast te hebben veroorzaakt de woning huurt en het feit dat omwonenden thans hebben verklaard geen overlast van [appellant] te ondervinden. Dat alles doet immers niet af aan de mogelijkheid dat het adres bij derden nog bekend staat als adres waar verdovende middelen kunnen worden verkregen en aan de terechte wens van Staedion om ook voor andere huurders duidelijk te maken dat drugshandel niet wordt getolereerd. Om die reden acht het hof het feit dat [appellant] “een positieve ontwikkeling heeft ingezet” (randnummer 10 grieven) niet voldoende om te oordelen dat de buitengerechtelijke ontbinding onaanvaardbaar was. De door [appellant] gestelde chronisch lichamelijke klachten zijn niet geconcretiseerd of onderbouwd. In ieder geval kan op grond van de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet worden geconcludeerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Staedion de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden. In het verlengde daarvan concludeert het hof dat het aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat Staedion op goede gronden de huurovereenkomst heeft ontbonden, zodat het verantwoord is daarop in kort geding vooruit te lopen.
14. Tegen de achtergrond van het bovenstaande falen de grieven. Dat betekent dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd, met dien verstande dat het hof in het feit dat de dochter van [appellant] naar school gaat, aanleiding ziet te bepalen dat ontruiming binnen zeven dagen na betekening van dit arrest, maar niet eerder dan op 31 december 2017 zal kunnen plaatsvinden. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 29 augustus 2017, met dien verstande dat de ontruiming binnen zeven dagen na betekening van dit arrest, maar niet eerder dan op 31 december 2017, zal kunnen plaatsvinden;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Staedion tot op heden begroot op € 716,- aan verschotten en € 2.235,- aan salaris advocaat en op € 131,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, G. Dulek-Schermers en J.J. van der Helm, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2017 in aanwezigheid van de griffier.