Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Rolnummer hoofdzaak : 16/00101
[X] ,
verzoeker.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Den Haag op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, die zich niet kon vinden in de behandeling van zijn zaak door de raadsheren van het Gerechtshof Amsterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend op 16 mei 2017, tijdens een zitting van de meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Amsterdam. Verzoeker stelde dat de voorzitter en raadsheren van het Gerechtshof Amsterdam betrokken waren bij misdrijven en dat dit hun onpartijdigheid in gevaar bracht. De wrakingskamer van het Gerechtshof Den Haag heeft de bevoegdheid om het verzoek te behandelen bevestigd en het verzoek afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van vooringenomenheid of schijn van partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De argumenten van verzoeker werden als onvoldoende beschouwd, en de wrakingskamer concludeerde dat er geen reden was om de zaak naar een ander gerechtshof te verwijzen. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, en een afschrift van de beslissing werd naar alle betrokken partijen verzonden.