In deze zaak heeft verzoeker op 7 juni 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren van het gerechtshof Amsterdam, dat behandeld zou moeten worden door het gerechtshof Den Haag. Verzoeker stelt dat het hof Den Haag niet bevoegd is om het wrakingsverzoek te behandelen, omdat de pilot voor externe wrakingskamers is beëindigd. Daarnaast beroept verzoeker zich op de betrokkenheid van de hoven Amsterdam en Den Haag bij ernstige misdrijven, waaronder terrorisme, en vraagt hij om verwijzing naar het hof Arnhem-Leeuwarden. De eerste wrakingskamer, bestaande uit mr. [A], mr. [B] en mr. [C], heeft op 12 juni 2017 schriftelijk gereageerd en aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek. De tweede wrakingskamer heeft het verzoek op 23 juni 2017 behandeld, waarbij verzoeker is gehoord. Het hof heeft geoordeeld dat de primaire grond van verzoeker niet houdbaar is, omdat de verwijzingsbeslissing van het hof Amsterdam op 24 mei 2017 geen rechtsmiddel kent. Ook de subsidiaire grond van betrokkenheid bij misdrijven is niet aannemelijk gemaakt. Het hof concludeert dat er sprake is van misbruik van het rechtsmiddel en wijst het verzoek tot wraking af. Tevens wordt bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.