ECLI:NL:GHDHA:2017:2101

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
AV 000731-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheren in belastingzaak door verzoeker op grond van vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft verzoeker op 7 juni 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren van het gerechtshof Amsterdam, dat behandeld zou moeten worden door het gerechtshof Den Haag. Verzoeker stelt dat het hof Den Haag niet bevoegd is om het wrakingsverzoek te behandelen, omdat de pilot voor externe wrakingskamers is beëindigd. Daarnaast beroept verzoeker zich op de betrokkenheid van de hoven Amsterdam en Den Haag bij ernstige misdrijven, waaronder terrorisme, en vraagt hij om verwijzing naar het hof Arnhem-Leeuwarden. De eerste wrakingskamer, bestaande uit mr. [A], mr. [B] en mr. [C], heeft op 12 juni 2017 schriftelijk gereageerd en aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek. De tweede wrakingskamer heeft het verzoek op 23 juni 2017 behandeld, waarbij verzoeker is gehoord. Het hof heeft geoordeeld dat de primaire grond van verzoeker niet houdbaar is, omdat de verwijzingsbeslissing van het hof Amsterdam op 24 mei 2017 geen rechtsmiddel kent. Ook de subsidiaire grond van betrokkenheid bij misdrijven is niet aannemelijk gemaakt. Het hof concludeert dat er sprake is van misbruik van het rechtsmiddel en wijst het verzoek tot wraking af. Tevens wordt bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer : AV 000731-17
Rolnummer hoofdzaak : 16/00101
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 7 juli 2017
inzake het verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de hoofdzaak met genoemd rolnummer van:

mr. [X] ,

wonende te [Z] ,
verzoeker.

Het geding

1. Op 7 juni heeft onder rolnummer DH 50-2017 een zitting van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken (hierna: de eerste wrakingskamer) van het gerechtshof Den Haag plaatsgevonden. Zitting hadden mr. [A] , voorzitter, mr. [B] en mr. [C] , raadsheren.
2. Ter zitting van de eerste wrakingskamer heeft verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde voorzitter en raadsheren gedaan.
3. De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken (hierna: de tweede wrakingskamer) van het gerechtshof Den Haag heeft de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald op 23 juni 2017. Verzoeker, alsmede de voorzitter en raadsheren van wie wraking is verzocht, zijn van de behandeling op deze datum op de hoogte gebracht.
4. Bij schriftelijke reacties van 12 juni 2017 hebben de voorzitter en raadsheren van de eerste de wrakingskamer meegedeeld niet te berusten in het verzoek tot wraking. Voorts hebben zij in de schriftelijke reactie meegedeeld dat zij niet in de gelegenheid zijn de behandeling van het wrakingsverzoek bij te wonen en dat zij niet gehoord wensen te worden op het verzoek tot wraking.
5. De tweede wrakingskamer heeft het verzoek op 23 juni 2017 ter zitting behandeld, waar verzoeker is gehoord. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
6. Ter zitting van de tweede wrakingskamer heeft verzoeker eveneens een verzoek tot wraking van de ter zitting aanwezige raadsheren gedaan. Ten aanzien van dit verzoek heeft het hof bij monde van de voorzitter terstond ter zitting medegedeeld dat dit verzoek als misbruik van het recht tot wraking wordt beschouwd en om die reden niet in behandeling zal worden genomen.

De wrakingsverzoeken

7. Door de verzoeker zijn – samengevat weergegeven – ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek van de eerste wrakingskamer de volgende gronden aangevoerd:
Primair stelt verzoeker dat het hof Den Haag niet bevoegd is kennis te nemen van het tegen de raadsheren van het hof Amsterdam ingediende wrakingsverzoek, aangezien de ‘pilot externe wrakingskamer’ reeds is beëindigd zodat dit wrakingsverzoek door het hof Amsterdam dient te worden behandeld.
Subsidiair beroept verzoeker zich op 'betrokkenheid' van de hoven Amsterdam en Den Haag bij verschillende ernstige misdrijven, waaronder terrorisme, op grond waarvan het tegen de raadsheren van het hof Amsterdam ingediende wrakingsverzoek ter verdere behandeling moet worden verwezen naar het hof Arnhem-Leeuwarden (ex art. 62b van de Wet RO).
8. Voorafgaand aan de behandeling van het verzoek door de tweede wrakingskamer hebben mr. [A] , mr. [B] en mr. [C] op 12 juni 2017 schriftelijk hun reactie naar voren gebracht.
De reactie van de raadsheren mr. [A] en mr. [B] houdt - samengevat weergegeven - in dat zij niet berusten in de wraking aangezien in het door verzoeker gestelde geen enkele aanwijzing is te vinden van persoonlijke partijdigheid of vooringenomenheid.
De reactie van de raadsheer mr. [C] houdt - samengevat weergegeven - in dat de door verzoeker gestelde betrokkenheid van de raadsheren van het hof Den Haag en van de eerste wrakingskamer bij ernstige misdrijven niet aannemelijk is geworden en hem ook overigens niet bekend is.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

9. Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het hoger beroep in belastingzaken.
10. De rechter moet volgens vaste jurisprudentie uit hoofde van zijn aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
11. Ten aanzien van het wrakingsverzoek overweegt het hof voor wat betreft de primaire grond het volgende. De verwijzingsbeslissing van het hof Amsterdam van 24 mei 2017 is gedaan op grond van artikel 62b RO. Blijkens de parlementaire geschiedenis (kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 891, nr. 3, pag. 52 en 53) behelst deze verwijzing een rechtsprekende bevoegdheid van het hof Amsterdam waar geen rechtsmiddel tegen openstaat. Het hof laat deze klacht dan ook voor het overige buiten bespreking. Met betrekking tot de subsidiaire grond overweegt het hof dat ten aanzien van de betrokkenheid van de hoven Amsterdam en Den Haag bij het (doen en/of laten) plegen van ernstige misdrijven, deze betrokkenheid niet aannemelijk is geworden. Het aangevoerde biedt geen enkele grondslag voor het aannemen van betrokkenheid bij genoemde misdrijven van de raadsheren van de eerste wrakingskamer.
12. Het hof ziet voorts, gelet op de inhoud en onderbouwing van de gronden van het wrakingsverzoek en het ter terechtzitting gedane wrakingsverzoek van de onderhavige wrakingskamer aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:18 lid 4 Awb. De wrakingskamer is van oordeel dat sprake is van misbruik van het rechtsmiddel en zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige zaak van verzoeker niet in behandeling wordt genomen.

Beslissing

Het gerechtshof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de verzoeker, genoemde voorzitter en aan genoemde raadsheren.
Deze beslissing is gegeven op 7 juli 2017 door mr. J.A. van Kempen, mr. M.E. Honée en mr. A.S.I. van Delden, in aanwezigheid van de griffier mr. J.W.P. van Oosten.
aangetekend aan
partijen verzonden: