Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 3 oktober 2017
in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:
1. [appellant 1],
hierna te noemen: [appellant 1],
2. [appellant 2]
hierna te noemen: [appellant 2],
3. [appellant 3],
hierna: [appellant 3],
4. [appellant 4],
hierna: [appellant 4],
appellanten,
GEMEENTE DEN HAAG
Het geding
De feiten
Het gaat hierbij om de volgende feiten:
(1.1) Op 29 april 2008 heeft [appellant 3] (via een architectenbureau) bij de gemeente een aanvraag bouwvergunning fase I ingediend voor het oprichten, van een ‘Bedrijfspand/Showrooms/Kantoorgebouw + parkeergarage’ op het perceel Binckhorstlaan 176, 2516BG Den Haag, kadastraal bekend onder nummer AP 1164 (hierna: het perceel) en welk kadastraal object is omschreven als ‘drukkerij garage erf magazijn’. De aanvraag houdt voorts onder meer het volgende in:
“5. Gebruik van het bouwwerk5a Wat is het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende terreinen? Bouwmarkt met parkeren5b Wat is het gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende terreinen na werkzaamheden? Showroom/Kantoor/Parkeren”(1.2) [appellant 2] is juridisch eigenaar van het perceel. [appellant 1] is economisch eigenaar.
(1.3) Op dit perceel was toen (en is nu nog) een bouwmarkt van Karwei gevestigd, een onderdeel van Bricorama B.V. (hierna: Bricorama). Bricorama heeft hiertoe een huurovereenkomst gesloten met [appellant 2].
(1.4) De heer [naam] (hierna: [directeur]) is (middellijk) directeur van alle appellerende vennootschappen en ‘ultimate beneficiary owner’ van [appellant 1], [appellant 3], [appellant 4], en H.H.T.C. Holding B.V. (hierna: HHTC), de beoogde huurder van het op te richten bedrijfspand.
(1.5)
Op 14 oktober 2008hebben WaardeVastGoed Holland BV (hierna: WaardeVastGoed, WVGH of koper), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger WVGH], als opdrachtgever of koper enerzijds, en [appellant 4], vertegenwoordigd door [directeur] als aannemer of verkoper anderzijds,
een overeenkomst van koop en aanneming gesloten (hierna: de Koop-/aannemingsovereenkomst). Deze overeenkomst houdt, voor zover relevant, in:
“Artikel 1
1. De opdrachtgever draagt op aan de aannemer gelijk de aannemer verklaart aan te nemen van de opdrachtgever de bouw van een kantoren complex met showrooms en parkeren aan de Binckhorstlaan 176 te Den Haag onder de volgende voorwaarden en condities. (…)
Artikel 3
1. Het werk zal moeten geschieden en moeten worden opgeleverd overeenkomstig de hierbij aangehechte en door beide partijen gewaarmerkte stukken die het aannemerscontract vormen compleet en geschikt voor verhuur, zoals bedoeld in de huurovereenkomst van WVGH BV met HHTC BV d.d. 14 oktober 2008 partijen genoegzaam bekend. (…)
Artikel 5
het, hof]
onder artikel 1 lid 1 bedoelde gebouw bedraagt een vaste bouwsom vanEur 46.150.000,-- excl BTW, te voldoen inclusief opslagen voor winst en risico, algemene kosten, CAR-verzekering en afkoop voor prijsrisicoregeling voor lonen en materialen, niets uitgezonderd.
2. De betaling van de aanneemsom dient te geschieden bij de oplevering van het complex gereed voor verhuur. (…)
diezelfde datumhebben WaardeVastgoed Holland, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger WVGH], als verhuurder enerzijds, en HHTC, vertegenwoordigd door [directeur], als huurder anderzijds,
een “huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte niet ex artikel 7A:1624 BW gesloten(hierna: de Huurovereenkomst), welke onder meer inhoudt:
“1. Het gehuurde, bestemming, gebruik
“Het bouwplan is in strijd met[
het: hof]
bebouwingsvoorschrift in artikel 4, lid 3, onder k, voor wat betreft het realiseren van ongebouwde parkeervoorzieningen ten behoeve van kantoren (…)Verder is het bouwplan in strijd met bepalingen met betrekking tot[
het: hof]
bebouwingspercentage van 80% voor de gronden bestemd voor Bedrijfsdoeleinden en volumineuze detailhandel, waarboven kantoren (…)Verder hebben wij uw plan getoetst aan de huidige parkeernormen. Het is geconstateerd dat het aantal parkeerplaatsen niet voldoet en dat de maatvoering van de plekken niet voldoet (…) Er ontbreken de gehandicaptenparkeerplaatsen en de ruimte voor het laden en lossen is niet geregeld.Dit betekent, dat de door u gevraagde bouwvergunning niet kan worden verleend, tenzij wij ingevolge artikel 19 tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening daaraan voorafgaand vrijstelling verlenen van de betreffende voorschriften van bedoeld bestemmingsplan.Om de ontwikkelingen die niet passen in het nieuwe beeld van de Binckhorst tegen te houden, zijn (…) voorbereidingsbesluiten genomen voor dit gebied. Op 6 maart 2008 is het masterplan Nieuw Binckhorst door de raad vastgesteld. (…)Wij hebben uw bouwplan ook getoetst aan het ontwerp bestemmingsplan Binckhorst (Nieuw Binckhorst). Deze gronden zijn aangewezen voor Groen (…) en Verkeer- Hoofdverkeersweg (…) Het bouwplan is in strijd met beide bestemmingen. (…)”
“(…)Betreft: Vergunning Binckhorstlaan 176(…)Op 14 oktober 2008 is Waarde Vastgoed Holland B.V. een overeenkomst aangegaan om het door AAArchitecten B.V. ontworpen plan te verwerven voorEUR 46.150.000,-- excl. BTW op basis van een turn-key overeenkomst. Deze overeenkomst is gesloten onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat er een bouwvergunning zou worden verleend voor 1 juni 2010.
“(…) Uw brief strekt tot het verkrijgen van instemming door het College van Burgemeester en Wethouders om af te zien van het indienen van een bouwaanvraag 2e fase voor het bouwplan aan de Binckhorstlaan 176 te Den Haag als gevolg waarvan partijen verder zouden moeten handelen alsof de bouwvergunning 2e fase is afgegeven. Met dat verzoek kan het College niet instemmen.
en, hof]
de Bouwverordening, kan worden afgegeven. Daarbij is evenmin mogelijk om te beoordelen of de aanvraag voor een bouwvergunning 2e fase wellicht tot zodanige wijzigingen in het bouwplan leidt dat met inachtneming van artikel 56a Woningwet (oud) opnieuw een bouwvergunning 1e fase zou moeten worden aangevraagd. Daarnaast geldt dat op dit moment nog geen einduitspraak is gedaan door de Afdeling Bestuursrechtspraak over het bestemmingsplan Nieuw Binckhorst-Zuid. Zolang dit bestemmingsplan niet onherroepelijk is, is prematuur om op de uitvoering van dit bestemmingsplan vooruit te lopen. (…)”
De vorderingen van [appellant 5] c.s.
danwel subsidiair;
- subsidiair de Gemeente te veroordelen om aan [appellant 5] c.s. te voldoen de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
- met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
Het oordeel van de rechtbank
gemoeide kosten, leiden tot de reële kans dat [appellant 5] c.s. de bouwvergunning fase II niet zou hebben aangevraagd, zoals zij overigens ook nu niet hebben gedaan ondanks het gebrek aan instemming hiertoe van de Gemeente (zie de brief van de Gemeente van 15 maart 2012, geciteerd in rechtsoverweging 1.13).
De grieven van [appellant 5] c.s.
In de aanloop naar het hoger beroep heeft [appellant 5] c.s. een voorlopig getuigenverhoor geëntameerd in verband waarmee op 28 januari 2016 op verzoek van [appellant 5] c.s. als getuigen zijn gehoord de heren [directeur], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5].
De beoordeling van het hoger beroep
“(….) Wanneer ingezoomd wordt op de Rotterdamsebaan dan is eerder, in de periode 2005-2008[het hof begrijpt dat is bedoeld: 2005-2006, zie memorie van antwoord nr. 4.84]
gestart met een m.e.r.-procedure voor de Rotterdamsebaan (toen nog Trekvliettracé geheten). In een m.e.r. - procedure worden de milieueffecten van diverse alternatieven voor een voorgestane ontwikkeling onderzocht. Tijdens deze procedure, die in 2007 is afgerond, zijn diverse locatiealternatieven voor de Rotterdamsebaan onderzocht.Op 23 mei 2007 heeft de Stadsregio Haaglanden besloten om het alternatief 'Noordelijke Boortunnel' aan te wijzen als Voorkeursalternatief. Hierdoor stond vast dat de planologische inpassing van de Rotterdamsebaan op - of in de onmiddellijke nabijheid - van het perceel Binckhorstlaan 176 zou plaatsvinden. Deze milieueffectrapportage "MER Verbetering bereikbaarheid Den Haag" en een Nota Voorkeursalternatief hebben ter inzage gelegen in de periode juli-september 2007(…)”.
“Deze overeenkomst wordt ontbonden indien er op 1 juni 2010 geen onherroepelijke niet voor bezwaar vatbare bouwvergunning is afgegeven voor de bouw van het hiervoor bedoeld complex”en
“Deze overeenkomst is ontbonden indien niet uiterlijk voor of op 1 juni 2010 een onherroepelijke niet voor bezwaar vatbare bouwvergunning is ontvangen”)omvat onmiskenbaar de volledige bouwvergunning fase 1 en 2, nu op grond van de regelgeving beide bouwvergunningen zijn vereist, terwijl ook expliciet wordt gesproken over ‘wordt/is ontbonden’. Dat de ontbindende voorwaarde betrekking heeft op zowel fase 1 als fase 2 is ook bevestigd door [appellant 5] c.s. op de comparitie in eerste aanleg (punt 10 van het proces-verbaal van 9 maart 2015). Hiermee strookt niet de aanzienlijk ruimere interpretatie die [appellant 5] c.s. thans geeft, kort gezegd inhoudende dat het de bedoeling van partijen was om na verlening van de bouwvergunning fase I met bouwen te beginnen en dat ook nog verlenging van de termijn van deze voorwaarde mogelijk was. In ieder geval is niet uitgelegd waarom het zo is opgeschreven in de betreffende contracten wanneer de bedoeling een andere was. Het hof passeert daarom deze stelling van [appellant 5] c.s. als onbewezen gebleven. Hierbij weegt nog mee dat deze stelling van [appellant 5] c.s. niet geobjectiveerd is kunnen worden en hoofdzakelijk is gebaseerd op verklaringen van [directeur] (als partijgetuige in de zin van artikel 164 Rv) en [getuige 3], die in ieder geval bij deze bouwplannen nauw was betrokken en een goede bekende is van [directeur]. Hierdoor past terughoudendheid bij de weging van deze verklaringen.
Hoe dan ook, in ieder geval verklaart [directeur] als getuige in het voorlopig getuigenverhoor dat ze ‘in dat geval natuurlijk wel de Gemeente mee hadden moeten hebben’, hetgeen zonder nadere toelichting hieromtrent, die ontbreekt, in feite inhoudt dat [appellant 5] c.s. zonder bouwvergunning fase II niet had kunnen bouwen, tenzij de Gemeente daar op dat moment mee zou hebben ingestemd, nog los van het risico van bezwaarschriften. Gesteld noch gebleken is dat de Gemeente in die fase daarmee zou hebben ingestemd, zeker niet gelet op de op dat moment steeds nadrukkelijker spelende perikelen omtrent de ontsluitingsroute Rotterdam-Den Haag. In dit verband wijst het hof ook nog op de verklaring namens [appellant 5] c.s. in 7 van het proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg van 9 maart 2015, inhoudende:
“Eind 2008 kregen wij in de gaten dat het bouwen op het perceel kansloos was omdat de gemeente andere plannen met het perceel had en dat de gemeente er alles aan zou doen om onze plannen te dwarsbomen.”Dit wijst niet op een welwillende houding van de Gemeente op dat moment.
Dit alles betekent dat het hof, evenals de rechtbank, ervan uitgaat dat de overeenkomst wel degelijk ontbonden zou worden wanneer op 1 juni 2010 geen bouwvergunning fase I en fase II verleend zou zijn, althans dat in het kader van de beoordeling van de causaliteitsvraag laatstbedoelde datum moet worden aangehouden. Grief 3 wordt verworpen.
“Opmerking verdient dat de aanvraag van de bouwvergunning fase II een eigen toetsingskader heeft en dat in dit geval, naar de gemeente onweersproken heeft gesteld, niet voldaan was aan de parkeernormen. Hoewel eisers hebben betoogd dat problemen zich in de praktijk altijd oplossen, zijn zij onvoldoende ingegaan op de stelling van de gemeente dat zij, om alsnog te voldoen aan de parkeernormen, een speciaal parkeersysteem moesten bouwen dat erg kostbaar was en dat niet aannemelijk is dat eisers dit probleem gemakkelijk zouden hebben kunnen oplossen en dat, zelfs indien zij dit probleem wel zouden hebben kunnen oplossen, dit een zodanige vertraging in de vergunningverlening zou hebben opgeleverd dat de datum van 1 juni 2010 niet zou zijn gehaald. De rechtbank houdt deze stelling daarom voor juist.”
(i) parkeerplaatsen op een speciaal daarvoor door Bricorama aangekocht perceel en
(ii) een zogenaamd mechanisch parkeersysteem in de onderste parkeerlagen, waarmee uiteindelijk aanzienlijk meer parkeerplaatsen gerealiseerd konden worden.
Volgens [appellant 5] c.s. gaat het niet zozeer óf aan de parkeernorm kon worden voldaan, maar hóe. De Gemeente heeft in dit verband gesteld dat niet vaststaat dat het onder (i) bedoelde perceel daarvoor daadwerkelijk gebruikt kon worden, terwijl een mechanisch (lift)systeem, los van de daarmee gemoeide kosten, niet alleen tot vertraging in de vergunningverlening zou hebben geleid, maar bovendien niet werkbaar is voor de functies waarin het bouwplan voorziet (werkt erg traag en onhandig in de piekuren bij de kantoorgebruikers en onwerkbaar voor winkelbezoekers (Karwei, met spullen)).
-de getuige [directeur], die vrijwel alle touwtjes in handen had, en slechts de grote lijnen schriftelijk had vastgelegd en tal van onderdelen naar zijn zeggen (als partijgetuige op wie de bewijslast rust) mondeling had geregeld, en
-de getuige [getuige 3], de financiële man, die een goede bekende was van [directeur] en rechtstreeks belang had bij het betreffende bouwcomplex.
Hun getuigenverklaringen worden daarom, zoals gezegd, voorzichtig beoordeeld. Hiermee wil het hof tot uitdrukking brengen dat in hun verklaringen een voornamelijk rooskleurig beeld wordt geschetst, dat het hof in de gegeven omstandigheden te rooskleurig acht. Nader concreet terzake dienend bewijs in dit verband dat voldoet aan de daartoe in hoger beroep geldende maatstaven is niet aangeboden.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 april 2015;
- veroordeelt [appellant 5] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 5.160,-- aan verschotten en € 18.320,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.