Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
20. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat zij ieder de eigen bankrekeningen houden en dat de saldi per de peildatum 21 september 2015 bij helfte worden verdeeld, zodat de vrouw een vordering uit overbedeling op de man heeft van € 9.000,-. Ter zitting is globaal ingeschat door de rechter dat de vrouw circa € 9.000,- van de man te vorderen zou hebben. Er is geen exacte berekening gemaakt omdat de vrouw geen bewijs had geleverd van de hoogte van het saldo op de peildatum van de bankrekening op haar naam bij de [bank 3] . Uit de door de vrouw overgelegde producties blijkt dat het saldo per 1 september 2015 € 166,06 bedroeg en per 30 september 2015 € 562,57. Voorts blijkt dat totaal is afgeschreven € 2.693,99 en totaal is bijgeschreven € 3.057,50. De man is van mening dat, wanneer een (deel van) de bijschrijvingen heeft plaatsgevonden voor de peildatum, hij gerechtigd is tot 50% daarvan. Indien de vrouw nalatig blijft ten aanzien van het alsnog in het geding brengen van alle pagina’s van het betreffende bankafschrift, stelt de man zich op het standpunt dat het saldo per 30 september 2015 van € 562,57 moet worden verhoogd met een bedrag van € 2.295,50, zijnde het verschil van de totale bijschrijvingen en de storting van de alimentatie op 1 september 2015.
Voorts stelt de man dat hij bij de [bank 2] weliswaar een rekening met een positief saldo van € 18.247,22 had, maar dat hij daartegenover een schuld heeft bij diezelfde bank die veel hoger is. Voor de bank vormt dit een geheel zodat de bank, voordat zij tot uitkering van een positief saldo overgaat, eerst hetgeen zij uit hoofde van een negatief saldo dan wel een schuld van de betreffende rekeninghouder te vorderen heeft, daarmee verrekent. Per saldo resteert er dan ook een schuld aan de bank. De vrouw heeft dan ook geen recht op het saldo bij de [bank 2] per de peildatum.
21. De man stelt daarnaast dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat schulden niet voor verdeling in aanmerking komen, nu een schuld geen goed is, en dat het niet mogelijk is door verdelingshandelingen wijzigingen aan te brengen in de in artikel 1:102 BW neergelegde aansprakelijkheid van partijen jegens schuldeisers. De man voert daartoe aan dat vast staat dat zowel de schuld bij de [bank 2] als het krediet bij de [bank 1] -bank alleen op naam van de man staat. De vrouw is geen contractspartij en uit dien hoofde dan ook niet hoofdelijk aansprakelijk. Het merendeel van de schulden is niet aan te duiden als aangegaan voor de gewone gang van de huishouding zodat ook daarvoor de vrouw niet hoofdelijk aansprakelijk is. Deze schulden kunnen dan ook slechts bij de vrouw worden uitgewonnen tot hetgeen zij uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap heeft verkregen. Vastgesteld kan worden dat de vrouw uit hoofde van de verdeling niets heeft verkregen, behalve een vordering op de man ter zake de waarde van de auto.
22. Ook stelt de man dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft gegeven over de vraag of partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor 50% aansprakelijk zijn voor de schulden bij de [naam 1] vanwege een verkeersboete van € 1.405,10 en de schuld ter zake de [naam 2] van € 882,03, en evenmin naar voren heeft gebracht welke bedragen als uitgangspunt gelden voor de schulden waarover de rechtbank heeft geoordeeld dat zij ieder daarin voor de helft aansprakelijk zijn.
23. De vrouw betwist – bij gebrek aan wetenschap – de door de man omschreven handelswijze van de bank. De vrouw stelt – voor zover daadwerkelijk enige verrekening met de lening bij de [bank 2] zou hebben plaatsgevonden – dat geldt dat het banksaldo niet ten goede is gekomen aan de gemeenschap, noch heeft de man de schuld bij de [bank 2] afgelost. Reden waarom de vrouw een vordering op de man heeft ter hoogte van € 9.123,72 in plaats van € 9.000,-
24. De vrouw betwist de stelling van de man dat zij niet hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden. Nu partijen naar Nederlands recht gehuwd zijn in algehele gemeenschap van goederen is de vrouw van rechtswege hoofdelijk aansprakelijk voor alle schulden, inclusief voorhuwelijkse schulden, met uitzondering van verknochte schulden. De rechtbank heeft dan ook op juiste gronden geoordeeld dat het haar niet mogelijk is de externe aansprakelijkheid te wijzigen.
25. Het hof begrijpt (randnummer 81 en 82 van het verweerschrift van de vrouw) dat op dit moment niet is vast te stellen of de man meer dan 50% van een gemeenschapsschuld heeft betaald. Niet bekend is met welke bedragen de man de schulden aflost zodat ook niet kan worden vastgesteld wanneer de schuld is afgelost.
26. De vrouw verzoekt in incidenteel appel om een concrete bepaling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap om toekomstige geschillen tussen partijen te voorkomen.
27. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren volgens de vrouw:
- De schuld bij [bedrijf] van de vrouw;
- De schuld bij [bedrijf] van de man;
- [merk] , kenteken [kenteken] ;
- De bankrekening van de man bij [bedrijf] met nummer [rekeningnummer 4] waarvan het saldo op de peildatum bedroeg € 6.911,03 debet;
- De bankrekening van de man bij [bedrijf] met nummer [rekeningnummer 1] , waarvan het saldo nader te bepalen is. De man stelt in zijn “akte in het geding brengen webformulier verdelen en verrekenen en aanvullende producties” in eerste aanleg dat deze bankrekening aan [minderjarige 1] toekomt. De vrouw is het hier niet mee eens, tenzij de rekening wordt omgezet in een gezamenlijke rekening van partijen voor beide kinderen. Ook valt deze rekening binnen de gemeenschap en de man dient op de peildatum de waarde van de rekening bekend te maken;
- De bankrekening van de man bij de [bank 2] met nummer [rekeningnummer 3] , waarvan het saldo op de peildatum € 18.247,22 bedroeg;
- De bankrekening van de vrouw bij de [bank 3] met nummer [rekeningnummer 2] , waarvan het saldo op de peildatum is opgevraagd bij de bank;
- De lening van de man bij de [bank 2] , waarvan de omvang nog nader bepaald dient te worden nadat door de man bewijs van de hoogte van de schuld op de peildatum is overgelegd;
- De geldleningsovereenkomst tussen de vader van de vrouw en de vrouw ter hoogte van € 3.000,-.
28. De schuld bij de [naam 1] vanwege een verkeersboete van € 1.405,10 en de schuld ter zake de [naam 2] van € 882,03, vallen volgens de vrouw buiten de gemeenschap. De schuld bij de [naam 1] is inmiddels afgelost en daarnaast geldt volgens de vrouw dat die schuld verknocht is omdat de man de boete moest betalen vanwege het rijden onder invloed van alcohol. Subsidiair verzoekt de vrouw op grond van redelijkheid en billijkheid te bepalen dat voor deze schuld, hoewel deze binnen de gemeenschap valt, gezien het verwijtbare en persoonlijke karakter ervan, de man uitsluitend (intern) aansprakelijk is.
De door de man genoemde schuld ter zake de kinderopvangkosten was al ten tijde van de zitting in de procedure in eerste aanleg afgelost. Dit werd niet door de man betwist.
29. De man heeft ter zitting de omvang van de schuld bij de [bedrijf] van de vrouw erkend, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat nu nog niet gesteld kan worden dat zij deze schuld volledig zal moeten gaan terugbetalen nu zij nog binnen de geldende termijn van tien jaren kan afstuderen waardoor een deel van de schuld wordt omgezet in een gift. Ten aanzien van de bankrekening van de man bij de [bedrijf] met nummer [rekeningnummer 1] merkt de man op dat het saldo op deze rekening bestemd is voor de minderjarige [minderjarige 1] , hetgeen de vrouw bekend is. De rekening staat inmiddels op naam van [minderjarige 1] , zodat het saldo op deze rekening buiten de verdeling dient te blijven. Voorts betwist de man de geldlening van de vrouw bij haar vader. Daarnaast merkt hij op dat nergens uit blijkt waaraan de vrouw het door haar gestelde geleende geldbedrag heeft besteed. De man betwist dat de schulden ter zake de [naam 2] en bij de [naam 1] buiten de huwelijksgoederengemeenschap vallen. Deze schulden bestonden op de peildatum. Dat deze schulden inmiddels zijn afgelost, is niet relevant.
30. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft op grond van artikel 3:185 BW de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld.
Partijen zijn het erover eens dat voor het bepalen van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap als peildatum 21 september 2015, zijnde de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift, heeft te gelden. Tussen partijen bestaan de navolgende geschilpunten met betrekking tot de verdeling.
31. Naar het oordeel van het hof behoort het saldo op de bankrekening [rekeningnummer 1] ten name van de minderjarige [minderjarige 1] , zoals ter zitting besproken, niet tot de huwelijksgoederengemeenschap en dit kan dan ook niet in de verdeling kan worden betrokken. Met betrekking tot gelden die tot het vermogen van de kinderen behoren, kunnen deze gelden niet in de wettelijke gemeenschap van goederen van partijen vallen. De gelden die behoren tot het vermogen van de kinderen kunnen dan ook niet in de verdeling worden betrokken. Dat de ouders het beheer hebben over het vermogen van hun kinderen en dat gezamenlijk moeten beheren is een andere rechtsvraag.
32. Ten aanzien van de saldi op de bankrekeningen ten name van ieder van partijen overweegt het hof als volgt. De peildatum voor de hoogte van de saldi op de betreffende bankrekeningen is 21 september 2015, aangezien op die datum de huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden en op die datum een gestolde gemeenschap is ontstaan waarbij vastgesteld dient te worden welke activa er zijn en welke passiva verhaalbaar zijn op de huwelijksgoederengemeenschap.
33. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat het saldo op de bankrekening van de vrouw met rekeningnummer [rekeningnummer 2] op de peildatum € 398,66 bedroeg.
34. Naar het oordeel van het hof staat vast dat het saldo op de bankrekening van de man bij de [bank 2] met rekeningnummer [rekeningnummer 3] op de peildatum € 18.247,22 bedroeg. Een banksaldo is een vordering op de bank en mitsdien een goed dat in de verdeling kan worden betrokken. Partijen zijn gelijk gerechtigd in dit saldo.
35. De stelling van de man dat de vrouw nog een bankrekening zou hebben op haar eigen naam bij de [bank 2] is, na gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, niet aangetoond, zodat het hof die stelling passeert. Dit geldt eveneens voor de stelling van de man dat de vrouw naast haar rekening bij de [bank 3] andere bankrekeningen zou hebben.
36. Het hof overweegt ten aanzien van de schulden als volgt. Ten aanzien van schulden dient een onderscheid te worden gemaakt tussen aansprakelijkheid, draagplicht en verhaal. Aansprakelijk is diegene die de schuld is aangegaan. Door de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap ontstaat op basis van artikel 1:102 BW een wettelijke aansprakelijkheid voor de echtgenoot die de schuld niet is aangegaan. De hoofdregel is dat beide partijen gelijk draagplichtig zijn met betrekking tot de gemeenschapsschulden. Tussen partijen is in debat of een tweetal schulden in de verdeling moeten worden betrokken of niet, te weten: a) de schuld aan de [naam 1] van € 1.405,10 en b) de schuld aan de [naam 2] van € 882,03. Of een schuld verknocht is hangt af van de aard van de schuld naar maatschappelijke normen bezien. Het hof verwijst naar de Hoge Raad 30 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV1749). Het hof is van oordeel dat de verkeersboete niet aangemerkt kan worden als een verknochte schuld naar maatschappelijke normen bezien. In casu is dan ook sprake van een gemeenschapsschuld die door beide partijen moet worden gedragen. De schuld met betrekking tot de [naam 2] bestond op het moment van de ontbinding en ook deze schuld is een gemeenschapsschuld en dient in de verdeling te worden betrokken. Het enkele feit dat de schuld inmiddels door de man is voldaan, doet daaraan niet af. Ook is er voor het hof geen aanleiding om met betrekking tot de draagplicht van de schulden af te wijken van de regel dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn aangezien de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden rechtens niet relevant zijn. Nu deze beide schulden inmiddels volledig door de man zijn voldaan, dient de vrouw de helft van deze schulden aan de man te betalen. 37. Ter zitting is gebleken dat partijen het eens zijn met betrekking tot de hoogte van de schuld van de vrouw bij de [bedrijf] , namelijk € 46.340,48 op de peildatum. Het hof heeft uit het verhandelde ter zitting begrepen dat partijen het erover eens zijn dat ieder zijn eigen schuld bij de [bedrijf] zal voldoen. Partijen wijken derhalve af van de draagplicht bij helfte.
38. De man betwist het bestaan van de schuld van de vrouw aan haar vader van € 3.000,-. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat er een schuld is van de vrouw aan haar vader. Het had op de weg van de vrouw gelegen om deze schuld nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door aan te tonen dat zij gelden van haar vader heeft ontvangen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Het hof zal dan ook het verzoek van de vrouw dienaangaande afwijzen.
39. Ten aanzien van de schuld bij [bedrijf] , de [bank 2] en het krediet bij de [bank 1] heeft eveneens te gelden dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn en dat het hof geen aanleiding ziet hiervan af te wijken.
40. Het hof overweegt als volgt. Uit de feiten volgt dat de man als arts in opleiding een redelijk inkomen heeft en het in de lijn der verwachting ligt dat hij feitelijk de gemeenschapsschulden integraal zal voldoen. De vrouw heeft haar opleiding rechten niet afgerond en ze heeft sinds kort een parttime baan met een beperkt inkomen. Het hof verwacht niet dat de vrouw enige draagkracht heeft om op korte termijn enige bijdrage te leveren in de aflossing van de schulden. Beide partijen hebben er een groot belang bij dat de schulden daadwerkelijk worden afgelost. De schulden betreffen een veelvoud van de waarde van de activa die tot de voormalige huwelijksgoederengemeenschap hebben behoord. Indien de man meer dan 50% van de gemeenschapsschulden heeft afgelost, ontstaat van rechtswege een regresvordering op de vrouw voor hetgeen hij méér heeft betaald dan 50% van de gemeenschapsschulden. Gezien de omvang van de schulden zal er geruime tijd mee gemoeid zijn alvorens de man meer dan 50% zal hebben betaald. Daarbij dienen beide partijen zich ervan bewust te zijn dat over de schulden ook rente verschuldigd zal zijn. Nu de rente betrekking heeft op schulden waarvoor beide partijen gelijkelijk draagplichtig zijn, heeft ook voor de rente te gelden dat deze rente door beide partijen dient te worden gedragen. De rechtsrelatie tussen deelgenoten wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle omstandigheden van het betreffende geval. Indien de man thans met de vrouw moet komen tot afrekening van de waarde van de activa, zal zulks betekenen dat de man in financieel opzicht nog verder in het financiële moeras wordt getrokken, hetgeen niet in het belang is van de man, noch in het belang van de vrouw, noch in het belang van de minderjarigen eens te meer nu de man kinderalimentatie voldoet. Gezien vorenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de vrouw op dit moment van de man geen betaling kan vorderen met betrekking tot overbedeling van de activa. Het hof is van oordeel dat de man de overbedeling met betrekking tot de activa, zijnde een bedrag van € ((1/2 x € 18.247,22) + € 5.350,- -/- (1/2 x € 398,66) = ) € 14.274,28 kan verrekenen met de door de man verrichte aflossingen op de schulden ter grootte van ( [bedrijf] € 1.340,72, [bank 2] € 63.360,50 nog te vermeerderen met rente, krediet [bank 1] € 6.911,03, [naam 1] € 1.405,10, [naam 2] € 882,03 = ) ten minste € 73.899,38. Voor zover de aflossingen de overbedeling uit hoofde van de activa overtreffen blijft de vrouw voor de helft van de schulden in de interne verhouding draagplichtig.
41. Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking met betrekking tot de verdeling gedeeltelijk vernietigen, voor zover de man aan de vrouw een bedrag moet voldoen van € 14.350,- en bepalen dat de man voor zover hij bij de toedeling van de activa is overbedeeld dit bedrag kan verrekenen met de schulden die hij voor de vrouw betaalt, zover het haar aandeel in de schuld betreft. Het hof zal de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.
42. Aangezien tussen partijen voor het overige in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geen geschilpunten (meer) bestaan, behoeft hetgeen voor het overige in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap over en weer naar voren is gebracht geen bespreking meer.
43. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 23 november 2015 en de beschikking van 30 augustus 2016 voor zover daarbij beslissingen zijn genomen over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de schoolkeuze voor de minderjarigen, en in zoverre opnieuw beschikkende: