In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een tussenbeschikking van de rechtbank Rotterdam in een echtscheidingsprocedure. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 25 november 2016 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank van 30 augustus 2016. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 16 februari 2017 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 23 juni 2017 mondeling behandeld, waarbij de man niet is verschenen, maar zijn advocaat pleitnotities heeft overgelegd. De rechtbank had eerder in een tussenbeschikking van 23 juli 2015 de echtscheiding uitgesproken en de behandeling van de zorgregeling en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de zorgregeling vastgelegd in een overeenkomst, maar de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is aangehouden. Het hof oordeelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hoger beroep tegen een tussenbeschikking slechts mogelijk is tegelijk met het hoger beroep tegen de eindbeschikking, tenzij rechterlijk verlof is verleend. De door de man aangevoerde gronden voor doorbreking van deze regel worden verworpen, waardoor het hof de man niet in zijn beroep kan ontvangen.