In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Den Haag, betreft het een hoger beroep van een ontslagen werknemer, hierna te noemen [appellant], tegen zijn voormalige werkgever, [B.V.]. De procedure is gestart na een tussenvonnis van de kantonrechter te Rotterdam op 18 november 2016, waarin de kantonrechter niet heeft beslist overeenkomstig de vordering van [appellant]. De enige reden voor het hoger beroep was dat [appellant] in eerste aanleg niet gehoord was. Het hof heeft in afwijking van de gangbare procedure in een SO-procedure alsnog een datum bepaald voor het horen van [appellant].
De procedure heeft een belangrijke wending genomen na de comparitie op 15 september 2017, waar beide partijen hebben verzocht om toelating tot de Second Opinion-procedure. Dit verzoek is toegestaan, en het hof heeft besloten om [appellant] als getuige te horen, om zo een volledig beeld van de zaak te krijgen. De centrale vraag in deze procedure is of [appellant] op 28 januari 2015 de bedrijfstelefoon van [B.V.] heeft toegeëigend, wat mogelijk een dringende reden voor ontslag op staande voet zou opleveren. De kantonrechter heeft [B.V.] toegelaten tot het leveren van bewijs, maar [appellant] is in dat verband niet gehoord.
Het hof heeft in zijn arrest van 3 oktober 2017 bepaald dat [appellant] de gelegenheid krijgt om zichzelf als getuige te laten horen. Dit getuigenverhoor zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie te Den Haag, onder leiding van raadsheer-commissaris mr. S.R. Mellema. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan totdat het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden.