In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Suriname in 1954, was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. De verdachte werd beschuldigd van het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol, waarbij het alcoholgehalte in zijn bloed 2,82 milligram bleek te zijn, wat aanzienlijk hoger is dan de toegestane limiet van 0,5 milligram.
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor een periode van 18 maanden. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd, die had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot de genoemde straffen.
Tijdens de zittingen is er gediscussieerd over de geldigheid van het bloedonderzoek, waarbij de raadsvrouw van de verdachte aanvoerde dat er procedurele fouten waren gemaakt. Het hof heeft echter geoordeeld dat de waarborgen rond het bloedonderzoek niet zijn geschonden en dat het bloedmonster correct was afgenomen en geanalyseerd. De verdachte is strafbaar bevonden en de opgelegde straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat de verdachte een first offender is en heeft een hogere onvoorwaardelijke rijontzegging opgelegd dan door de advocaat-generaal was gevorderd.