ECLI:NL:GHDHA:2017:2715

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
22-002929-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorbereidingshandelingen voor invoer van cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1966, was beschuldigd van het voorbereiden van de invoer van cocaïne, met een totale hoeveelheid van 66 kilogram. De verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan verschillende voorbereidingshandelingen, waaronder het onderhouden van contact met medeverdachten, het zoeken naar afnemers, en het organiseren van de opslag van de cocaïne in een loods. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde straf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de eerdere veroordeling van vier jaar gevangenisstraf vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het eerste ten laste gelegde feit, maar het tweede feit, het voorbereiden van de invoer van cocaïne, werd bewezen verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de drugshandel en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002929-13
Parketnummer: 10-750514-12
Datum uitspraak: 24 mei 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1966,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 11 mei 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 09 juli 2012 te Rotterdam en/of te Nootdorp en/of te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer (tenminste) 144 kilogram, althans 66 kilogram cocaïne, in geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 9 juli 2012 te Rotterdam en/of te Nootdorp en/of te Den Haag, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van tenminste 144 kilogram, althans 66 kilogram cocaïne (verwerkt in blikjes cocosmelk), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en of middelen en/of inlichtingen tot het feit heeft getracht te verschaffen, immers hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- contact onderhouden en/of afspraken gemaakt met zijn mededader(s) en/of
één of meer andere perso(o)n(en) over de (af)levering van voornoemde cocaïne en/of
- telefonisch en/of per sms contact onderhouden met een of meer mededader(s) en/of
- een of meer afnemer(s) voor die cocaïne gezocht en/of benaderd en/of
- een of meer telefoongesprek(ken)gevoerd en/of sms verzonden/ontvangen met betrekking tot het invoeren en/of aankopen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of
- medeverdachten(en) benaderd voor de oprichting van een bedrijf en/of
- de oprichting van het bedrijf gefinancieërd en/of
- ( tegen betaling) een bedrijf opgericht genaamd [bedrijfsnaam] en/of (vervolgens) (laten) inschrijven in de Kamer van Koophandel en/of
- een loods en/of (bedrijfs)pand gezocht en/of gehuurd voor het opslaan van die cocaïne en/of
- ( telefonisch) contact onderhouden met de expediteur en/of
- de inklaringskosten betaald en/of
- het (meermalen) opwachten en/of in ontvangst nemen van de lading met dozen (met daarin de blikjes met cocaïne) en/of
- een of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het invoeren en/of aankopen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of- een reis naar Nederland ondernomen om de opgeslagen dozen gevuld met cocaïne (opgelost in blikjes cocosmelk) te
selecteren aan de hand van nummers op de dozen en/of
- aanwijzingen gegeven met betrekking tot het selecteren van de dozen en/of
- het selecteren en/of apart zetten van de dozen en/of
- de geselecteerde dozen geopend en/of
- de geselecteerde dozen in een personenauto geladen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 55 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van de verdachte heeft zich onder verwijzing naar de door hem in eerste aanleg gehanteerde pleitnotities primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is, nu sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ten aanzien van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (ook wel: [medeverdachte 2]) [verdachte] geen verdere vervolging heeft plaatsgevonden, terwijl de verdachte in een gelijke bewijspositie verkeert als deze twee medeverdachten.
Het hof stelt voorop dat het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) neergelegde opportuniteitsbeginsel inhoudt dat de officier van justitie een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toekomt voor het al dan niet instellen van strafvervolging alsmede voor het daartoe afwegen van de in het geding zijnde belangen. Die discretionaire bevoegdheid wordt begrensd door de beginselen van een goede procesorde en kan slechts marginaal door de rechter worden getoetst. Alleen in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de (wijze van) vervolging, bijvoorbeeld omdat vervolging wordt ingesteld terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn of doordat gelijke gevallen ongelijk zijn behandeld zonder dat voor die ongelijke behandeling een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat(Hoge Raad 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280).
Dat in het kader van de jegens de verdachte genomen vervolgingsbeslissing sprake is geweest van een dergelijke aperte onevenredigheid van belangen valt uit de door de verdediging naar voren gebrachte feiten en omstandigheden niet af te leiden. Evenmin is het hof kunnen blijken dat de door het openbaar ministerie gemaakte keuze om verdachte wel, en de door de verdediging genoemde medeverdachten niet te vervolgen een schending van het gelijkheidsbeginsel oplevert. Dat sprake zou zijn van een gelijke bewijspositie is weliswaar gesteld, maar in het geheel niet onderbouwd en is het hof uit het dossier overigens ook niet kunnen blijken, nog daargelaten dat een eventueel bestaande gelijke bewijspositie nog niet meebrengt dat sprake is van gelijke gevallen die tot een zelfde vervolgingsbeslissing zouden nopen.
Het hof verwerpt het verweer. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte wat betreft de invoer van de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten dat hij in zoverre als (hun) medepleger heeft te gelden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 9 juli 2012 te Rotterdam en
/ofte Nootdorp en
/ofte Den Haag,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken,vervoeren en
/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen van tenminste 144 kilogram
, althans 66 kilogram cocaïne(verwerkt in blikjes cocosmelk)
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en
/ofte bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat
/diefeit
(en)te plegen, te doen plegen, mede te plegen
, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en
/ofmiddelen
en/of inlichtingentot het feit heeft getracht te verschaffen,
immers hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- contact onderhouden en/of afspraken gemaakt met zijn mededader(s) en
/oféén of meer andere perso(o)n(en) over de (af)levering van voornoemde cocaïne en
/of
- telefonisch
en/of per smscontact onderhouden met een of meer mededader(s) en
/of
- een of meer afnemer(s) voor die cocaïne gezocht en/of benaderd en/of
- een of meer telefoongesprek(ken)gevoerd
en/of sms verzonden/ontvangenmet betrekking tot het invoeren
en/of aankopen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekkenen
/ofvervoeren van die cocaïne en
/of
-
eenmedeverdachte
n(en)benaderd voor de oprichting van een bedrijf en
/of
- de oprichting van het bedrijf gefinancieerd en
/of
- ( tegen betaling) een bedrijf opgericht genaamd [bedrijfsnaam] en
/of (vervolgens
) (laten
)inschrijven in de Kamer van Koophandel en
/of
- een loods en/of (bedrijfs)pand gezocht en
/ofgehuurd voor het opslaan van die cocaïne en
/of
- ( telefonisch) contact onderhouden met de expediteur en
/of
- de inklaringskosten betaald en
/of
- het
(meermalen)opwachten en
/ofin ontvangst nemen van de lading met dozen (met daarin de blikjes met cocaïne) en
/of
- een of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het invoeren
en/of aankopen en/of verkopenen
/ofafleveren
en/of verstrekkenen
/ofvervoeren van die cocaïne en
/of
- een reis naar Nederland ondernomen om de opgeslagen dozen gevuld met cocaïne (opgelost in blikjes kokosmelk) te selecteren aan de hand van nummers op de dozen en
/of
- aanwijzingen gegeven met betrekking tot het selecteren van de dozen en
/of
- het selecteren en/of apart zetten van de dozen en
/of
- de geselecteerde dozen geopend en
/of
- de geselecteerde dozen in een personenauto geladen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bespreking verweren
De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat de verklaringen van de getuigen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], afgelegd ten overstaan van de raadsheer-commissaris, tegenstrijdig zijn aan de verklaringen die deze getuigen hebben afgelegd tegenover de politie, zodat laatstgenoemde verklaringen slechts voor het bewijs kunnen worden gebezigd nadat het gerechtshof deze getuigen ambtshalve heeft opgeroepen.
Het verweer mist feitelijke grondslag, nu het naar het oordeel van het hof niet gaat om tegenstrijdige verklaringen, maar om verklaringen die in de kern gelijkluidend zijn gebleven en ten overstaan van de raadsheer-commissaris hooguit enigszins zijn genuanceerd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities, bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - betoogd dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte (als medepleger) betrokken is geweest bij (voorbereidingshandelingen gericht op) de invoer en dat er aan de zijde van de verdachte geen sprake is geweest van opzet op (voorbereidingshandelingen gericht op) de invoer van verdovende middelen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] verdachte (ook wel [verdachte] genoemd) in de ochtend van 9 juli 2012 heeft afgezet bij de loods aan [adres] te Den Haag en hem de sleutel van de loods heeft gegeven. Verdachte heeft op het moment dat de vrachtwagen met de lading goederen arriveerde de deur van de loods geopend en deze lading in ontvangst genomen. De lading bestond uit pallets met in totaal 1350 kartonnen dozen, gevuld met conservenblikken. Nadat de dozen uit de vrachtwagen waren geladen en in de loods waren gezet, is medeverdachte [medeverdachte 3] teruggekomen en zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] samen weggereden. ’s Avonds is verdachte door medeverdachte [medeverdachte 3] wederom bij de loods afgezet. Hij was toen nog steeds in het bezit van de sleutel ervan. Omstreeks 21.00 uur hebben medeverdachte [medeverdachte 4] en medeverdachte [medeverdachte 3] zich bij hem gevoegd in de loods. Zij hebben aanvankelijk met zijn drieën getracht om aan de hand van door de medeverdachte [medeverdachte 4] op haar Blackberry ontvangen nummers, uit de partij van 1350 dozen de 15 dozen te selecteren waarin de cocaïne zat verstopt. Toen bleek dat ze het bij de nummerselectie van de (vele) dozen niet met zijn drieën afkonden, hebben ze voor het sjouwwerk de hulp ingeroepen van [medeverdachte 1] en [verdachte], die de loods enige tijd later ook zijn binnengetreden.
Uit een doorzoeking van [adres] op 10 juli 2012 is gebleken dat diverse dozen waren geopend en onregelmatig waren verspreid over de gehele vloer van de loods en dat enkele dozen apart waren gezet. Een groot deel van de uitgeselecteerde dozen bevond zich in een gereed staande personenauto. De dozen waren voorzien van het etiket ‘Product of Guyana, South America’. Blijkens de verklaringen van [medeverdachte 1], afgelegd ten overstaan van de politie op 10, 11 en 18 juli 2012, hebben verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in de loods dozen bekeken en nummers geroepen. Ook uit de verklaringen van [medeverdachte 2], afgelegd ten overstaan van de politie op 10 en 11 juli 2012, blijkt dat verdachte actief betrokken was bij het selecteren van de dozen. Hij verklaart dat de verdachte bepaalde dozen aanwees die ergens anders gestapeld moesten worden. [medeverdachte 2] heeft bovendien verklaard dat de verdachte en de beide medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] de hele tijd met elkaar aan het praten waren en dat “die drie wel duidelijk de leiding hadden”.
In een telefoongesprek tussen [getuige] (echtgenoot van medeverdachte [medeverdachte 4] ) en medeverdachte [medeverdachte 3] op 20 juni 2012 zegt [medeverdachte 3] tegen [getuige] dat hij vandaag na een lange tijd “zijn kleine broer” erbij heeft geroepen en dat hij alleen zijn kleine broer vertrouwt. Geconfronteerd met dit telefoongesprek verklaart [medeverdachte 3] op 26 juli 2012 ten overstaan van de politie: “Daar waar sprake is van “mijn kleine broertje” en of [verdachte] zeg ik u nogmaals dat met deze persoon mijn broer [verdachte] is bedoeld”. De stelling van de verdediging dat het daarbij om een ander dan de verdachte ging, acht het hof gelet hierop niet aannemelijk.
Nu de verdachte, die er omstreeks 20 juni 2012 als vertrouweling van medeverdachte [medeverdachte 3] “bij” is geroepen, de opvang van de vrachtauto en het uitladen van de daarin meegevoerde dozen in de loods heeft verzorgd en vervolgens in de loods actief heeft bijgedragen aan het selecteren van dozen die van een bepaald nummer waren voorzien (waarvan een groot deel in een gereed staande personenauto was geplaatst), is het hof van oordeel dat – gelet op voormelde nauwe en bewuste samenwerking - de verdachte bij deze (voorbereidings)handelingen als medepleger moet worden aangemerkt en dat hij zich daarbij willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het ging om (voorbereidings)handelingen gericht op de (verlengde) invoer van verdovende middelen, welke kans hij willens en wetens op de koop toe heeft genomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat met name vanuit Zuid-Amerika cocaïne wordt geëxporteerd naar het Europese vasteland, zodat de verdachte ook het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad dat het bij die dozen, die voorzien waren van een duidelijk etiket waaruit bleek dat ze uit Guyana afkomstig waren, meer in het bijzonder ging om cocaïne.
De stelling van de verdediging dat de verdachte geen actieve rol heeft gespeeld bij de selectie van de dozen of andere handelingen zou hebben verricht in dat kader en dat hij slechts op de bank zou hebben gelegen, acht het hof gelet op de voornoemde verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet aannemelijk.
De verweren van de raadsman worden verworpen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen die gericht waren op de (verlengde) invoer van een materiaal bevattende cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 april 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder ook wegens overtreding van de Opiumwet.
Anders dan de advocaat-generaal heeft bepleit zal het hof bij de bepaling van de straf uitgaan van het nettogewicht van de cocaïne, te weten 66 kilogram. Bij de
bewezenverklaringvan het feit kan worden uitgegaan van het brutogewicht nu het daarbij gaat om een hoeveelheid van een materiaal
bevattendecocaïne. Dit brengt naar het oordeel van het hof evenwel niet mee dat ook bij de strafoplegging in het kader van de LOVS-oriëntatiepunten (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) van het brutogewicht dient te worden uitgegaan. Een dergelijke opvatting zou er immers toe leiden dat degene die cocaïne invoert in sterk verdunde vorm een aanmerkelijk hogere bestraffing te wachten zou staan dan degene die precies dezelfde hoeveelheid cocaïne invoert in minder verdunde vorm. Voor een dergelijk onderscheid bestaat geen goede grond en het hof is van oordeel dat dit ook niet uit de LOVS-oriëntatiepunten kan blijken. Het stelt integendeel vast dat deze voorzien in een omrekenregel voor gevallen waarin, zoals hier, sprake is van een vloeistof (5 ml staat bijvoorbeeld gelijk aan 1 gram) en is van oordeel dat hieruit volgt dat in geval van vloeistoffen het brutogewicht voor deze oriëntatiepunten juist niet maatgevend is. (Zie ook: CAG bij HR 13-09-2016, ECLI:NL:PHR:2016:889)
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Overschrijding redelijke termijn in hoger beroep
Het hof stelt vast dat op 28 juni 2013 hoger beroep is ingesteld en dat de stukken van het geding op 11 augustus 2014 door de griffie van het gerechtshof zijn ontvangen, zodat de redelijke inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Daarnaast is het hoger beroep niet binnen twee jaren na het instellen ervan afgedaan en is de termijn voor de berechting in hoger beroep in totaal met ongeveer drieëntwintig maanden overschreden. Wat betreft de duur van de behandeling in hoger beroep is dan ook sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Met deze omstandigheden houdt het hof rekening in die zin, dat in plaats van de door het hof thans overwogen gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 10a van de Opiumwet en op artikel 47 van het Wetboek van strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels, mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. A.E.A.M. van Waesberghe, in bijzijn van de griffier mr. H. Hafti.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 mei 2017.