ECLI:NL:GHDHA:2017:2673

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
200.182.405/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en oneigenlijk gebruik van Suwinet door werknemer

In deze zaak gaat het om het ontslag op staande voet van [appellante], die sinds 1995 werkzaam was bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Het hof behandelt de vraag of het ontslag terecht was gegeven, gezien de omstandigheden van het geval. [appellante] had gedurende anderhalf jaar vertrouwelijke gegevens opgevraagd via Suwinet, een databank voor inkomens- en andere gegevens, zonder dat dit verband hield met haar werkzaamheden. SVB had haar op 20 mei 2014 geschorst na een gesprek over haar gebruik van Suwinet en ontsloeg haar op 10 juni 2014 op staande voet. Het hof oordeelt dat SVB onvoldoende heeft gedaan om haar medewerkers te instrueren over het gebruik van Suwinet en dat het ontslag op staande voet in dit geval een te zware maatregel was. Het hof concludeert dat SVB had moeten volstaan met een minder ingrijpende maatregel, zoals een waarschuwing. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt SVB tot betaling van een schadevergoeding aan [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.182.405/01
Rolnummer rechtbank : 3814722 CV EXPL 15-4736

arrest van 26 september 2017

in de zaak van

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. B.L. 't Hart te Zoetermeer,
tegen

Sociale Verzekeringsbank Rotterdam,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: SVB,
advocaat: mr. E.L. Zondervan te Utrecht.

Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof verwijst naar het tussenarrest van 19 januari 2016. Ingevolge dat arrest heeft een comparitie na aanbrengen plaatsgevonden op 18 maart 2016. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal behoort tot de processtukken. Vervolgens heeft [appellante] een memorie van grieven genomen en SVB een memorie van antwoord. Ten slotte is arrest bepaald.

Feiten in hoger beroep

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
1.1
[appellante] , geboren op [geboortedatum] 1972, is per 1 mei 1995 bij SVB in dienst getreden. Zij was laatstelijk werkzaam in de functie van Senior Medewerker Serviceteam type B, tegen een laatstgenoten salaris van € 2.090,67 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag, bij een 24-urige werkweek.
1.2
Het Suwinet is een databank in samenwerking met onder meer UWV, GBA en GSD. De inkomens- en andere gegevens van personen, en eventuele partner en kinderen, kunnen door een medewerker met de functie van [appellante] rechtstreeks worden ingezien via Suwinet.
1.3
Suwinet is bij SVB in Rotterdam in gebruik genomen in 2008.
1.4
[appellante] heeft over een periode van ongeveer anderhalf jaar 350 keer vertrouwelijke gegevens, waaronder inkomensgegevens, opgevraagd van zeven adressen binnen de postcode 2907 te Capelle aan de IJssel; het gaat om adressen in de straat waar [appellante] ook zelf woont. Onder meer heeft [appellante] in de periode van 27 augustus 2013 tot en met 22 april 2014 116 keer de inkomensgegevens van haar naaste buurvrouw geraadpleegd. Ook heeft [appellante] de gegevens ingezien van elders wonende partners en kinderen van de op die adressen wonende personen. Deze raadplegingen hielden geen verband met gevalsbehandeling.
1.5
Sinds ongeveer 2010 doet SVB één tot drie keer per jaar steeksproefsgewijs onderzoek naar eventueel oneigenlijk gebruik van Suwinet door haar medewerkers.
1.6
Nadat SVB medio februari 2014 de standaard rapportage van Bureau Keteninformatisering Werk & Inkomen (verder: BKWI) had ontvangen over de maand januari 2014, heeft zij, in de persoon van haar medewerker [naam medewerker] (verder: [medewerker] ), specifieke rapportages opgevraagd bij BKWI.
1.7
Op 20 mei 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante] en [naam 2] (verder: [naam 2] ) en [naam 3] (verder: [naam 3] ) namens SVB. Daarin is met [appellante] gesproken over haar Suwinet gebruik en is een vervolgonderzoek naar dat gebruik aangekondigd. [appellante] is met ingang van die datum geschorst tot 10 juni 2014.
1.8
Op vrijdag 30 mei 2014 heeft [medewerker] de eindrapportage opgesteld. Daaruit blijkt, in combinatie met het daarbij gevoegde Excell bestand, hetgeen hiervoor onder 1.4 is vermeld.
1.9
Op dinsdag 3 juni 2014 heeft SVB de eindrapportage aan [appellante] gezonden en haar een reactietermijn geboden tot dinsdag 10 juni 2014.
1.1
Bij brief van vrijdag 6 juni 2014 heeft de gemachtigde van [appellante] het volgende geschreven aan SVB:

(…)
U heeft cliënte per 20 mei 2014 op non-actief gesteld omdat zij mogelijk het SUWI-net zou hebben gebruikt voor privé-doeleinden. (…)
Cliënte erkent dat zij genoemde handelingen heeft verricht, maar was in de veronderstelling dat zij het juiste deed. Haar is vanaf 1995 duidelijk gemaakt dat zij fraude alert moest zijn en zij heeft dit heel serieus genomen. Zij constateerde dat er in haar buurt veel gefraudeerd werd en wilde dit uitzoeken. Zij is heel loyaal naar de SVB en is zich er nooit van bewust geweest dat haar handelen de SVB schade zou kunnen toebrengen. Er werd immers in haar buurt mogelijk gefraudeerd met geld van de SVB. De handelingen heeft zij dan ook niet verricht vanwege privé-doeleinden, maar uit loyaliteit naar de SVB. (…)
Zij was zich er dan ook totaal niet bewust van dat haar handelingen niet toegestaan waren. (…)”.
1.11
Op dinsdag 10 juni 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante] en haar gemachtigde enerzijds en anderzijds [naam 2] en [naam 3] namens SVB. Tijdens dit gesprek heeft SVB [appellante] op staande voet ontslagen en subsidiair de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 september 2014.
1.12
Bij brief van 11 juni 2014 heeft SVB het ontslag op staande voet en de voorwaardelijke opzegging bevestigd. Deze brief luidt onder meer:

Uw handelen komt er samengevat op neer, dat u op aanzienlijke schaal persoonlijke en vertrouwelijke gegevens hebt geraadpleegd op SUWI-net zonder enig verband met de uitvoering van een u door de SVB opgedragen taak. (…)
De SVB heeft bij deze beslissing alle feiten en omstandigheden meegewogen, inclusief de aard en de duur van uw dienstverband en de wijze van functioneren. Dat heeft de SVB echter geen aanleiding gegeven om anders te beslissen. (…)
1.13
Bij brief van 26 juni 2014 heeft de gemachtigde van [appellante] de vernietigbaarheid van het ontslag ingeroepen en heeft [appellante] zich bereid verklaard haar werkzaamheden te verrichten.

Beoordeling in hoger beroep

2.1
Het gaat in dit geding primair om de vraag of SVB [appellante] terecht op staande voet heeft ontslagen. De kantonrechter heeft die vraag bevestigend beantwoord en daartegen richten zich de grieven van [appellante] .
2.2
Het hof zal eerst de grieven V en VI behandelen, die zijn gericht tegen het oordeel dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het hof stelt bij de beoordeling van deze grieven het volgende voorop. De werkgever dient te stellen en zo nodig te bewijzen dat de door de werkgever meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden. De vraag of zich een dringende reden voor ontslag op staande voet voordoet, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het concrete geval.
2.3
Voor het onderhavige geval betekent dit het volgende.
2.4
[appellante] heeft 19 jaar, vanaf 1 mei 1995, onafgebroken bij SVB gewerkt. Dit is haar enige baan geweest vanaf haar 22e. Zij is gehuwd en haar echtgenoot werkt ook bij SVB. Vast staat dat [appellante] afgezien van de circa 350 oneigenlijke Suwinet raadplegingen ten aanzien van zeven adressen in haar straat in 2013 en 2014 waarover het in dit geding gaat, tijdens haar dienstverband steeds goed heeft gefunctioneerd.
2.5
In 2008 is bij SVB in Rotterdam het Suwinet ingevoerd. Het hof gaat er hierna veronderstellenderwijs vanuit dat SVB – zoals zij bij memorie van antwoord heeft gesteld en [appellante] niet meer heeft kunnen weerspreken - enige tijd na die invoering een mail d.d. 3 april 2008 aan haar medewerkers heeft gestuurd waarin zij heeft gewaarschuwd dat Suwinet slechts mag worden geraadpleegd voor professionele doeleinden en dat alleen informatie die nodig is voor het goed bedienen van de klant mag worden ingezien, en dat het oneigenlijk gebruik van Suwinet zal leiden tot het treffen van disciplinaire maatregelen (prod. 3 bij memorie van antwoord). Het hof gaat er tevens veronderstellenderwijs vanuit - zoals SVB eveneens bij memorie van antwoord heeft gesteld en [appellante] niet meer heeft kunnen weerspreken - dat ten tijde van de oneigenlijke Suwinet raadplegingen in het beginscherm van Suwinet stond: “Alleen personen opzoeken als dat mag en nodig is voor het uitvoeren van uw functie” en dat in dat beginscherm een link stond naar de Volledige gebruikersvoorwaarden, waarin onder meer was opgenomen:

Mag ik van iedereen gegevens raadplegen?
Gebruikers van Suwinet-inkijk mogen alleen de persoonsgegevens raadplegen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken. (…) Op misbruik van gegevens kunnen gepaste maatregelen volgen.
2.6
Dat SVB afgezien van de onder 2.5 genoemde mail in 2008 en de standaardmeldingen in het beginscherm haar medewerkers op regelmatige basis instrueerde en coachte bij hun dagelijkse en veelvuldige omgang met privacygevoelige en vertrouwelijke gegevens, is gesteld noch gebleken. In de SVB Gedragscode is ten aanzien van de toegang tot vertrouwelijke gegevens niet concreet gemaakt welk gedrag wel en niet door de beugel kan en hoe met concrete integriteitsvraagstukken op dit vlak dient worden omgegaan. Op zichzelf deelt het hof het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] ook zonder een specifiek daarop gericht verbod wist dan wel moest weten dat “neuzen” in de financiële en andere gegevens van haar buurtgenoten niet was toegestaan. Het hof neemt hierbij met SVB aan dat [appellante] uit pure nieuwsgierigheid in die gegevens heeft gekeken. Dat [appellante] , zoals zij stelt, dit (tevens) deed omdat zij vermoedde dat de betreffende buurtgenoten fraudeerden met uitkeringen, is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk geworden. Overigens zou dat gestelde motief geen verschil hebben gemaakt voor het oordeel dat de gewraakte Suwinet raadplegingen ongeoorloofd waren en dat [appellante] dat moet hebben geweten. Het is zonder meer duidelijk dat dit kijken in andermans privégegevens - zonder noodzaak vanwege gevalsbehandeling - niet was en is toegestaan. Het spreekt ook vanzelf dat personen van wie vertrouwelijke gegevens in het Suwinet (en de daarmee verbonden databanken) opgeslagen liggen er blindelings op moeten kunnen vertrouwen dat die gegevens uitsluitend worden geraadpleegd ter uitvoering van de taken van de betrokken organisaties, zoals SVB. Het hof is echter van oordeel dat in de verhouding tussen SVB als werkgeefster en [appellante] als werkneemster met (slechts) een administratieve functie ook op SVB hierin een verantwoordelijkheid rustte. Zeker van een werkgeefster als SVB, een organisatie met een zware maatschappelijke verantwoordelijkheid waar zich de persoonlijke en vertrouwelijke gegevens van vrijwel alle in Nederland wonende personen bevinden dan wel toegankelijk zijn en daarmee dagelijks veelvuldig wordt gewerkt, mag worden gevergd dat zij haar medewerkers op structurele basis voorlicht, onderricht en begeleidt bij het omgaan hiermee, hen waarschuwt voor de eventuele verleiding om de onder een muisklik voortdurend tot hun beschikking staande gegevens zonder zakelijke noodzaak te bekijken en dat zij hen regelmatig inscherpt en inprent waar de grenzen liggen. Naar het oordeel van het hof heeft SVB dit in de desbetreffende periode met alleen de mail bij de invoering in 2008 en de standaardmeldingen in het beginscherm, alsmede de in algemene termen gestelde Gedragscode, onvoldoende gedaan. Door het onderhavige oneigenlijke gebruik van Suwinet in haar organisatie aldus vrijwel uitsluitend achteraf te bestrijden door middel van ontslag(en) op staande voet, heeft SVB de verantwoordelijkheid voor een juist gebruik van de privacygevoelige en vertrouwelijke gegevens te zeer alleen bij haar werkneemster neergelegd.
2.7
[appellante] heeft de door haar bekeken gegevens niet gedeeld, geprint of openbaar gemaakt, noch daarvan op andere wijze gebruik gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat zij de gegevens heeft geraadpleegd ter verkrijging van geldelijk of ander persoonlijk gewin. In de reglementen, gedragscodes en andere op de arbeidsovereenkomst van [appellante] toepasselijke regelingen stond niet met zoveel woorden dat het zonder zakelijke noodzaak raadplegen van Suwinet zou (kunnen) leiden tot ontslag op staande voet. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] dat op andere wijze had kunnen weten. De gevolgen van het gegeven ontslag op staande voet zijn voor [appellante] zeer nadelig, te weten dat zij geen WW-uitkering, noch enige andere uitkering krijgt en de kans dat zij ander werk vindt, gelet op haar leeftijd en de wijze waarop zij uit dienst is gegaan bij SVB, niet groot is.
2.8
Al het voorgaande tegen elkaar afwegend is het hof van oordeel dat het ontslag op staande voet in dit specifieke geval een te zwaar middel is geweest, hoe ernstig het gedrag van [appellante] op zichzelf ook is. SVB had in de gegeven omstandigheden kunnen en moeten volstaan met een minder ingrijpende maatregel, zoals een officiële (laatste) waarschuwing of, indien zij het vertrouwen in [appellante] definitief had verloren, een reguliere beëindiging van het dienstverband.
2.9
De grieven I tot en met IV, die zijn gericht tegen het oordeel dat is voldaan aan de eis dat het ontslag onverwijld is gegeven, behoeven na het voorgaande geen behandeling wegens gebrek aan belang.
2.1
SVB heeft de arbeidsovereenkomst met [appellante] subsidiair, indien en voor zover vereist, ook opgezegd tegen 1 september 2014. [appellante] heeft in hoger beroep haar standpunt verlaten dat het primair gegeven ontslag op staande voet vernietigbaar is wegens het ontbreken van een (dringende reden en een) ontslagvergunning. [appellante] neemt in hoger beroep de geldigheid van het ontslag op staande voet tot uitgangspunt en beroept zich op de onregelmatigheid en de kennelijke onredelijkheid daarvan. [appellante] vordert, na wijziging van haar eis, in hoger beroep primair herstel van de arbeidsovereenkomst onder het treffen van een voorziening omtrent de gevolgen van de onderbreking. Subsidiair vordert [appellante] betaling van een schadevergoeding van € 289.891,72 wegens kennelijk onredelijke opzegging alsmede de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 1 (oud) en lid 4 j˚ artikel 7:680 lid 1 (oud) BW, bestaande uit het bedrag van het in geld vastgestelde loon voor de tijd dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Dit laatste bedrag heeft zij berekend op € 5.983,50 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2014.
2.11
[appellante] heeft zich schuldig gemaakt aan oneigenlijk gebruik van het Suwinet. SVB heeft voldoende aangetoond dat dit gedrag de (werkelijke) reden is van de opzegging, zodat van een valse of voorgewende reden geen sprake is.
2.12
Bij de beoordeling of de opzegging van een arbeidsovereenkomst als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt vanwege het gevolgencriterium geldt als maatstaf of, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor de werknemer bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Daarbij dienen alle omstandigheden zoals deze zich niet later dan op het tijdstip van ingang van het ontslag voordeden, in aanmerking te worden genomen. Nadien intredende omstandigheden kunnen slechts worden meegewogen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op voormeld tijdstip kon worden verwacht.
De enkele omstandigheid dat de werknemer zonder toekenning van een vergoeding is ontslagen, levert in het algemeen geen grond op voor toewijzing van een vordering vanwege kennelijk onredelijk ontslag. Daartoe dienen bijzondere omstandigheden te worden gesteld en zo nodig bewezen, die in de kern inhouden dat het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap.
2.13
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een kennelijk onredelijke opzegging op grond van het gevolgencriterium. [appellante] had belang bij behoud van haar dienstverband. Aan haar kant wegen de duur van het dienstverband, haar leeftijd en haar eenzijdig arbeidsverleden mee. Het belang van SVB bij beëindiging van het dienstverband was erin gelegen op te treden tegen oneigenlijk gebruik door haar medewerkers van de informatiesystemen. Verder weegt het hof mee dat, beoordeeld naar het moment waarop de arbeidsovereenkomst door de reguliere opzegging eindigde, in de rede lag dat [appellante] recht zou hebben op een W.W.-uitkering en dat zij naar verwachting binnen een redelijke periode een nieuwe baan zou vinden (anders dan in het geval van een ontslag op staande voet).
2.14
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof tot het oordeel dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk maken. De vorderingen van [appellante] tot herstel van de dienstbetrekking en tot schadevergoeding op grond van kennelijk onredelijke opzegging zijn dan ook niet toewijsbaar.
2.15
Uit hetgeen is overwogen met betrekking tot de dringende reden volgt dat sprake is geweest van een onregelmatige opzegging door SVB per 10 juni 2014, nu SVB geen opzegtermijn in acht heeft genomen. SVB heeft de hoogte van het gevorderde bedrag aan gefixeerde schadevergoeding niet bestreden, zodat dit zal worden toegewezen.
2.16
[appellante] heeft buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 875,-, gevorderd op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (Stb. 2012, 141). SVB heeft deze vordering betwist op de grond dat [appellante] niet heeft onderbouwd dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Het hof is van oordeel dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten hier niet van toepassing is omdat geen sprake is van een vordering uit overeenkomst maar van een vordering tot vergoeding van schade. Nu genoemd Besluit toepassing mist, kan niet worden geabstraheerd van de vraag of [appellante] daadwerkelijk kosten heeft gemaakt. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen nu [appellante] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat zij kosten heeft gemaakt die vallen buiten het bestek van de artikelen 237-240 Rv (proceskostenveroordeling).
2.17
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. SVB zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.

Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam) van 31 juli 2015 en doet opnieuw recht;
  • veroordeelt SVB tot betaling aan [appellante] van € 5.983,50 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2014;
- veroordeelt SVB in de kosten van het geding in beide instanties, wat betreft de eerste aanleg aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 94,19 aan explootkosten, € 221,- voor griffierecht en € 400,- aan salaris gemachtigde, en wat betreft het hoger beroep op € 94,14 voor explootkosten, € 1.631,- voor griffierecht en € 1.264,- voor salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M. Wattendorff, M.D. Ruizeveld en M. Flipse en is uitgesproken op 26 september 2017 in aanwezigheid van de griffier.