ECLI:NL:GHDHA:2017:2632

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
200.201.966/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst na faillissement van werkgever

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de besloten vennootschap Maverick Valves Manufacturing B.V. tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer, hier aangeduid als [verweerder]. De procedure volgde op het faillissement van Maverick, dat op 1 augustus 2017 was uitgesproken. Het hof oordeelde dat het verzoek tot ontbinding niet toewijsbaar was, omdat de arbeidsovereenkomst al per 2 januari 2017 was geëindigd. Het hof stelde vast dat Maverick geen belang meer had bij het verzoek tot ontbinding, aangezien de arbeidsovereenkomst reeds was beëindigd en er geen rechtsvordering was die voldoening uit de boedel ten doel had. De werknemer had geen verzoek tot schorsing van de procedure ingediend, waardoor het hof de zaak verder kon beoordelen. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 28 september 2016 en veroordeelde Maverick in de proceskosten van het geding in hoger beroep. De kosten werden vastgesteld op € 314,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris advocaat, met een nasalaris van € 131,-. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.201.966/01
Rekestnummer rechtbank : 5272479 VZ VERZ 16-16995

beschikking van 12 september 2017

inzake
de besloten vennootschap
Maverick Valves Manufacturing B.V.,
gevestigd te Schiedam,
verzoekster in hoger beroep,
nader te noemen: Maverick,
advocaat: mr. A.P. Macro te Amsterdam,
tegen:

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
nader te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. R.J.H. Kijne te Vlaardingen.

Het verdere verloop van het geding

Voor het verloop van het geding tot 1 augustus 2017 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum. Bij V8-formulier van 3 augustus 2017 heeft de advocaat van Maverick meegedeeld dat Maverick op 1 augustus 2017 failliet is verklaard, en dat de zaak dient te worden geschorst en een termijn dient te worden gegeven voor oproep van de curator. Bij V8-formulier van 29 augustus 2017 heeft [verweerder] laten weten zijn verweer en vorderingen zoals neergelegd in zijn verweerschrift te handhaven.
Beoordeling van de gevolgen van het faillissement van Maverick voor deze procedure
1. De onderhavige procedure betreft primair het verzoek van Maverick tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] . Dit betreft geen rechtsvordering die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel heeft, zodat dit onderdeel van het geding niet van rechtswege is geschorst op de voet van artikel 29 Fw. Op deze situatie is artikel 27 Fw van toepassing. Ingevolge artikel 27 Fw heeft [verweerder] het recht om schorsing van het geding te verzoeken, om de gelegenheid te krijgen de curator tot overneming van het geding op te roepen. Het hof begrijpt echter uit de reactie van [verweerder] in zijn V8-formulier dat hij van dit recht geen gebruik wenst te maken. Hieruit volgt dat de procedure met betrekking tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet is geschorst, zodat het hof overgaat tot de verdere beoordeling ervan.

Verdere beoordeling van het hoger beroep

2. In zijn tussenbeschikking van 1 augustus 2017 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om zich uiterlijk 29 augustus 2017 uit te laten over de betekenis van de beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 26 april 2017, en de daarmee vaststaande beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en Maverick per 2 januari 2017, voor de onderhavige ontbindingsprocedure. Maverick heeft volstaan met de mededeling dat zij inmiddels failliet is verklaard. [verweerder] heeft laten weten zijn verweer en vorderingen zoals neergelegd in zijn verweerschrift te handhaven.
3. Nu vast staat dat de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en Maverick per 2 januari 2017 is geëindigd, en Maverick niet nader heeft toegelicht dat en waarom zij desondanks nog belang heeft bij haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, kan dit verzoek – wat er ook zij van de daartoe aangevoerde gronden – bij gebrek aan belang niet worden toegewezen. Derhalve strandt het verzoek van Maverick, en daarmee ook het door haar ingestelde hoger beroep.
4. Nu niet is voldaan aan de voorwaarde dat het hof de arbeidsovereenkomst zal ontbinden, komt het hof niet toe aan de voorwaardelijke tegenverzoeken van [verweerder] , noch aan de vraag of dit (voorwaardelijk) deel van het geschil op de voet van artikel 29 Fw van rechtswege is geschorst.
5. Het verzoek van [verweerder] tot veroordeling van Maverick in de buitengerechtelijke kosten heeft de kantonrechter afgewezen. [verweerder] heeft hiertegen geen grief gericht. De enkele herhaling van zijn verzoek in zijn verweerschrift, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Ook hieraan komt het hof derhalve niet toe.
6. Het hof zal de beschikking van de kantonrechter van 28 september 2016 bekrachtigen. Maverick zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt de tussen partijen gewezen beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 28 september 2016;
  • veroordeelt Maverick in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 314,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris advocaat, en op € 131,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan deze beschikking is voldaan en vervolgens betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
  • verklaart deze beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, C.J. Frikkee en
M. Flipse en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2017 in aanwezigheid van de griffier.