In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de besloten vennootschap Maverick Valves Manufacturing B.V. tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer, hier aangeduid als [verweerder]. De procedure volgde op het faillissement van Maverick, dat op 1 augustus 2017 was uitgesproken. Het hof oordeelde dat het verzoek tot ontbinding niet toewijsbaar was, omdat de arbeidsovereenkomst al per 2 januari 2017 was geëindigd. Het hof stelde vast dat Maverick geen belang meer had bij het verzoek tot ontbinding, aangezien de arbeidsovereenkomst reeds was beëindigd en er geen rechtsvordering was die voldoening uit de boedel ten doel had. De werknemer had geen verzoek tot schorsing van de procedure ingediend, waardoor het hof de zaak verder kon beoordelen. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 28 september 2016 en veroordeelde Maverick in de proceskosten van het geding in hoger beroep. De kosten werden vastgesteld op € 314,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris advocaat, met een nasalaris van € 131,-. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.