Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 19 september 2017
ANS TRADING B.V.,
de vennootschap onder firma PARFUMSWINKEL v.o.f.,
Het verloop van het geding
Pleitnota in
Appel). Met het oog op de pleidooien zijn door ANS nog de producties 11 en 12 overgelegd, en door PW de producties 41 t/m 44.
De beoordeling van het hoger beroep
PARFUMSWEBWINKEL(met of zonder .nl), op straffe van verbeurte van een dwangsom, en schadevergoeding op te maken bij staat. De rechtbank heeft deze vorderingen van PW toegewezen, onder veroordeling van ANS in de ‘artikel 1019h Rv’-kosten. Hiertegen richten zich de grieven van ANS.
Het is verboden een handelsnaam te voeren die, voordat de onderneming onder die naam werd gedreven, reeds door een ander rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard der beide ondernemingen en de plaats, waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is’.
2.5 Ook zijn in onze rechtspraak aanwijzingen te vinden dat gewoon taalgebruik niet gemonopoliseerd kan worden. Eerst langs de boeg van het handelsnaamrecht in het Bouwcentrum-arrest(HR 8 mei 1987, NJ 1988, 56, hof)
. In de in rov. 3.6 van dat arrest gegeven belangenafweging moest het belang van Bouwcentrum bij verwording van haar handelsnaam tot soortnaam wijken voor dat van ondernemers die dat woord in de algemeen gebruikelijke betekenis wilden opnemen als deel van hun handelsnaam.’
Freihaltebedürfnis’, oftewel: behoefte aan vrijhouding. Hiermee wordt bedoeld het algemeen belang dat beschrijvende en gebruikelijke aanduidingen door een ieder ongestoord moeten kunnen worden gebruikt en dat die aanduidingen voor alle ondernemingen beschikbaar blijven (vgl. voor het merkenrecht: HvJEG 12 februari 2004, C-363/99, ECLI:EU:C:2004:86 ‘
Postkantoor’, punten 54 en 55).
3.4.2 De handelsnaam is geregeld in de Handelsnaamwet. Voor zover deze wet de gebruiker van een handelsnaam geen bescherming geeft, met name doordat deze hem slechts beschermt tegen het gebruik van dezelfde of van een overeenstemmende naam als handelsnaam (art. 5 Hnw), biedt art. 6:162 BW aanvullende bescherming tegen het latere gebruik van dezelfde of een overeenstemmende naam dat verwarring wekt, bijvoorbeeld in een domeinnaam (vgl. onder meer HR 20 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9431, NJ 2009/583 (Euro-Tyre)).
(vgl. met betrekking tot art. 5 Hnw HR 8 mei 1987 (…)(Bouwcentrum), rov. 3.6)’niet anders kan worden verstaan dan dat in het kader van artikel 5 Hnw de
Freihaltebedürfnistenminste enige rol speelt. Dat blijkt uit het feit dat dit tussenzinnetje is ingebed in, en ter toelichting dient van, de hoofdzin dat ‘
het in beginsel voor ieder mogelijk moet zijn zich van een aanduiding te bedienen die beschrijvend is (…)’en uit de verwijzing in rov. 3.6 van het Bouwcentrum-arrest naar het belang van ondernemers om een woord in zijn algemeen gebruikelijke betekenis in hun handelsnaam te kunnen opnemen (zie ook rov. 3.3).
Freihaltebedürfnisbij artikel 5 Hnw wel tenminste enige rol speelt. Dit betekent dat het bij louter beschrijvende tekens niet zo kan zijn dat voor een artikel 5 Hnw-vordering verwarringsgevaar volstaat, en dat daarvoor dus meer komt kijken. Daarvoor zijn derhalve bijkomende omstandigheden vereist.
Als een handelszaak onder een bepaalde naam wordt gedreven, onverschillig of dit de geslachtsnaam des eigenaars is of een fantasienaam, zal het geheel en al van de omstandigheden afhangen, of nu een ander al dan niet wordt belet onder dezelfde naam een zelfde zaak op te richten (….).’ (MvT 1921 op art. 1)
Dit nu vordert hier te landen niet een verplichte vermelding van de werkelijke naam van de koopman, geen rechtspersoon zijnde. In talrijke gevallen pleegt men op goede grond die naam achter te houden, liever een fantasienaam te voeren (…).’ (MvT 1921 op art. 1)
Te allen overvloede mag er op gewezen worden dat de onrechtmatigheid niet wordt opgeheven door het gebruik van de ware namen van de koopman of de firmanten (…). Ook zal een fantasienaam hier nut kunnen opleveren.’ (MvT 1921 op art. 5).
De werkelijke grondslag van het wetsontwerp is een zo groot mogelijke mate van vrijheid. De wetgever behoort, onze volksaard getrouw, ook hier alle vrijheid te laten, die niet hinderlijk is voor eens anders rechtmatige belangen, die niet onbestaanbaar is met de eisen van het handelsverkeer.’
eens anders rechtmatige belangen’ behoort ook het belang van derden/ concurrenten om louter beschrijvende termen ongestoord ter aanduiding van de eigen onderneming te kunnen gebruiken. Met de zojuist genoemde algemene gedachte verdraagt zich derhalve niet goed dat een louter beschrijvende handelsnaam bescherming krijgt op basis van alleen verwarringsgevaar, waarvan immers bijna altijd sprake zal zijn als een ander diezelfde naam bezigt voor een vergelijkbare onderneming. Zo bezien ligt – zoals ANS betoogt (grief III), maar PW betwist (punt 24 PA) – in de artikelen 1 en 5 Hnw een
Freihaltebedürfnisten aanzien van louter beschrijvende handelsnamen besloten. [2] In de rechtspraak uit de periode kort na de inwerkingtreding van de Hnw is hiervoor bevestiging te vinden. Zo is in het arrest van de HR van 8 juni 1931 (in de door de HR overgenomen AG-conclusie) benadrukt dat het woord ‘Lingeriehuis’ voor een handelaar in ‘lingerieën en aanverwante artikelen’ een ‘onderscheidend karakter heeft’ (NJ 1931, blz. 1238, zie m.n. blz. 1242, linkerkolom onderaan en rechterkolom bovenaan). Dit duidt er op dat toentertijd werd aangenomen dat louter beschrijvende namen niet (zonder meer) voor bescherming op grond van artikel 5 Hnw in aanmerking kwamen. Anders zou de benadrukking van het onderscheidend karakter overbodig zijn geweest. In het HR-arrest van 11 maart 1929 (NJ 1929, p. 1475) over de handelsnaam ‘Gecontroleerde Particuliere Nachtveiligheidsdienst’ voor een bedrijf dat ten doel heeft de nachtelijke veiligheid te verzekeren, (de AG-conclusie overnemend) is overwogen dat de woorden ‘gecontroleerde’ en ‘particuliere’ ‘niet bijzonder kenmerkend’ voor die onderneming zijn (p. 1479, 1e kolom). Ook hiermee is benadrukt dat deze woorden niet louter beschrijvend zijn en dit betekent dat de handelsnaam in zijn geheel dat evenmin is. In de noot van E.M. Meijers onder dit arrest wordt opgemerkt dat een soortnaam heel goed ‘deel’ van een handelsnaam kan zijn, maar niet ook dat de hele handelsnaam louter beschrijvend kan zijn.
Als er bijv. te Winschoten een winkel van worst en gerookt vlees wordt gedreven onder de handelsnaam “De Geldersche Winkel, Johan Pietersen”, zal er in het algemeen niets zich er tegen verzetten, dat een andere Johan Pietersen te Middelburg een gelijke zaak opent onder dezelfde handelsnaam. Alleen als de omstandigheden van dien aard zijn, dat bij het publiek verwarring van beide zaken te duchten is, bijv. door de algemene bekendheid in den landen die de Winschoter zaak zich heeft kunnen verwerven, dan eerst zal er aanleiding bestaan tot verzet en verbod.’ (MvG 1921 op artikel 1).
fysiekewinkel met gebruikmaking van de naam ‘Boekhandel’ welbewust gaat vestigen in de onmiddellijke nabijheid van de fysieke winkel van de eerste verkoper, er wellicht sprake kan zijn van een bijzondere omstandigheid waardoor artikel 5 Hnw alsnog in beeld kan komen.
zo ongebruikelijk’ in HR 11 februari 1977, NJ 1977, 363 ‘
Mosterdmanneke’. De gedachte zou dan kunnen zijn dat de
Freihaltebedürfniszich niet tot deze situatie uitstrekt. Afgezien hiervan zou in zo’n geval mogelijkerwijs een bijzondere omstandigheid als bedoeld in het Artiestenverloning-arrest kunnen worden aangenomen.
louter beschrijvendehandelsnaam, dan volstaat verwarringsgevaar niet; in zo’n geval is, naast verwarringsgevaar, ook de aanwezigheid van bijkomende omstandigheden vereist om een verbod krachtens art. 5 Hnw te rechtvaardigen. Dit is af te leiden uit de wetgeschiedenis en wordt bevestigd in het Artiestenverloning-arrest. Het sluit ook aan bij de ontwikkelingen genoemd in rov. 3.11. Een uitzondering is denkbaar indien de louter beschrijvende handelsnaam in hoge mate ongebruikelijk is (zie rov. 3.14
in fine) of indien de louter beschrijvende handelsnaam is ‘ingeburgerd’ (zie hierna rov. 4.3): in dergelijke gevallen zou verwarringsgevaar kunnen volstaan.
in fineomschreven voordoet die afwijking van de in rov. 3.12 genoemde regel zou kunnen rechtvaardigen.
Freihaltebedürfnisdie de grondslag vormt van de in de rov. 3.12 genoemde regel verzet zich niet alleen tegen een inbreukcriterium op basis van enkel verwarringsgevaar, maar net zo goed tegen een inbreukcriterium op basis van enkel daadwerkelijke verwarring: verwarringsgevaar en verwarring zijn in wezen hetzelfde fenomeen; met het criterium op basis van verwarringsgevaar is vooral beoogd bewijsproblemen en -discussies ten aanzien daadwerkelijke verwarring te vermijden. Bovendien zou, wanneer daadwerkelijke verwarring als een bijkomende omstandigheid zou hebben te gelden, daarvan de uiterst onaannemelijke consequentie zijn dat de bijkomende omstandigheden-eis van het Artiestenverloning-arrest nauwelijks zelfstandige betekenis heeft, omdat verwarringsgevaar nu eenmaal in (zeer) veel gevallen tot daadwerkelijke verwarring leidt.
in fine,PARFUMSWINKEL overigens ook niet ongebruikelijk genoeg (zie rov. 4.4).
LMR Advocaten/LR Advocaten’).