Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest in het incident d.d. 18 juli 2017
[appellant] ,
[geintimeerden]
Het geding
Het geschil
).
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 juli 2017 uitspraak gedaan in een incident dat was ingesteld door de geïntimeerde, die verzocht om de appellanten niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep. De appellanten waren in hoger beroep gekomen tegen een incidenteel vonnis van de rechtbank Den Haag, gewezen op 17 februari 2016. De geïntimeerde stelde dat de appellanten reeds hoger beroep hadden ingesteld tegen het incidentele vonnis en dat de appeltermijn voor het hoger beroep tegen dit vonnis was verstreken. De appellanten voerden aan dat het exploot van 27 maart 2017, waartegen de incidentele vordering was ingesteld, een vergissing bevatte en dat zij daadwerkelijk hoger beroep wilden instellen tegen het eindvonnis van de rechtbank Den Haag van 28 december 2016.
Het hof overwoog dat het exploot van de appeldagvaarding niet het bestreden eindvonnis noemde, wat een gebrek opleverde. Echter, het hof oordeelde dat het voor de geïntimeerde duidelijk had moeten zijn dat de appellanten beoogden hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis, gezien de context van de zaak en het tijdstip van de betekening van het exploot. Het hof verwierp het beroep op niet-ontvankelijkheid en wees de incidentele vordering af. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak, en de zaak werd verwezen naar de rol voor de memorie van grieven aan de zijde van appellanten.