ECLI:NL:GHDHA:2017:2468

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
200.171.186/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg pensioenreglement en ingangsdatum ouderdomspensioen in verband met arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de uitleg van het pensioenreglement van Nieuwe Hollandse Lloyd Schadeverzekeringsmaatschappij (NHL) en de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van de appellant, die arbeidsongeschikt was. De appellant, geboren op 4 juli 1953, was in dienst bij NHL en had een pensioenregeling die was ondergebracht bij Aegon. De appellant was gedeeltelijk arbeidsongeschikt en had recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen. De kantonrechter had in een eerder vonnis geoordeeld dat de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van de appellant op 1 juli 2014 lag, de eerste dag van de maand waarin hij 61 jaar werd, en niet op 1 juli 2013, de datum waarop hij 60 jaar werd. De appellant was van mening dat de waarde van het premievrij opbouwende gedeelte van zijn ouderdomspensioen door Aegon actuarieel moest worden doorgerekend over de periode van 1 juli 2013 tot 1 juli 2014. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de pensioentoezegging en de daaruit voortvloeiende aanspraken van de appellant moesten worden beoordeeld aan de hand van het pensioenreglement. Het hof concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de latere ingangsdatum van het ouderdomspensioen leidde tot herrekening van de hoogte van het ouderdomspensioen. De grieven van de appellant werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellant werd veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.171.186/01
Rolnummer rechtbank : 3215983 CV EXPL 14-20945

arrest van 1 augustus 2017

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. B.R.J. Rothuizen te Breda,
tegen

Aegon Levensverzekeringen N.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Aegon,
advocaat: mr. J.C.A. Stevens te Terneuzen.

Het geding

1. Op 30 juni 2015 is tussen partijen in deze zaak een tussenarrest gewezen, waarbij een comparitie van partijen is gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2015. Van de comparitie van partijen is proces-verbaal opgemaakt. Daarna heeft [appellant] een memorie van grieven (met producties) genomen met daarin opgenomen vier grieven. Aegon heeft die grieven bij memorie van antwoord bestreden. Daarna hebben beide partijen nog een akte genomen en vervolgens is arrest gevraagd, onder overlegging van de processtukken door beide partijen.

Feiten, vordering en oordeel van de kantonrechter

2. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.6 een aantal feiten vastgesteld. Over die feiten bestaat in hoger beroep geen geschil. Met inachtneming van voornoemde feitenvaststelling door de kantonrechter en in aanvulling daarop kan in dit hoger beroep worden uitgegaan van de volgende feiten.
2.1.
[appellant], geboren op 4 juli 1953, is op 1 augustus 1989 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij Nieuwe Hollandse Lloyd Schadeverzekeringsmaatschappij (hierna: NHL). Hij was werkzaam in de buitendienst.
2.2.
NHL had voor haar werknemers, waaronder [appellant], een pensioenregeling die zij middels een verzekeringsovereenkomst had ondergebracht bij Aegon. Op deze pensioenregeling is het pensioenreglement van NHL van toepassing (hierna: het Pensioenreglement).
2.3.
In artikel 1 sub f van het Pensioenreglement is bepaald dat de pensioendatum is: ”de eerste van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 60 jaar wordt.”
2.4.
Artikel 6 lid 1 van het Pensioenreglement bepaalt, voor zover van belang, dat het levenslange ouderdomspensioen ingaat op de pensioendatum. Lid 2 bepaalt dat het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen voor buitendienstmedewerkers gelijk is aan 1,65% van het gemiddelde van de pensioengrondslagen die in de laatste 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan de pensioendatum worden vastgesteld, vermenigvuldigd met het aantal pensioenjaren tot aan de pensioendatum. Lid 4 bepaalt, voor zover van belang, dat onder pensioenjaren van de deelnemer worden verstaan de jaren, gedurende welke hij (…) aan deze pensioenregeling heeft deelgenomen.
2.5.
Artikel 9 lid 1 van het Pensioenreglement luidt als volgt:
“Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag waarop de deelnemer gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is, dan wel op de dag waarop de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) voordien aanvangt.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitgekeerd voor de verdere duur van de arbeidsongeschiktheid, doch uiterlijk tot:
(…)
- de eerste van de maand waarin de buitendienst medewerker (…) de 61-jarige leeftijd bereikt.
Ter voorkoming van samenloop gaat bij ingegaan arbeidsongeschiktheidspensioen het ouderdomspensioen (tijdelijk en levenslang) in op (…) de 61-jarige leeftijd voor de buitendienstmedewerker.”
2.6.
Artikel 10 (wijzigen pensioendatum) van het Pensioenreglement luidt als volgt:
“(…) Uitstel van de pensioendatum is alleen mogelijk indien en voorzover een dienstverband met (NHL of NHL Schadeverzekeringsmaatschappij, hof) bestaat. (…) Voor buitendienstmedewerkers is vervroeging vóór de 60-jarige leeftijd en uitstel ná de 61-jarige leeftijd uitsluitend mogelijk met schriftelijke toestemming van de werkgever. (…) Indien het ouderdomspensioen wordt uitgekeerd (…) na de pensioendatum wordt ouderdomspensioen actuarieel en sexe neutraal (…) verhoogd volgens de voorwaarden van de verzekeraar (…) Bij uitstel van de pensioendatum geldt voor het levenslange ouderdomspensioen: dat de jaren van uitstel mede in de pensioenberekening worden betrokken en het opbouwpercentage als vermeld in artikel Levenslang ouderdomspensioen, lid 2 voor elk jaar uitstel verhoogd wordt met de hierboven genoemde actuariële en sexe neutrale verhogingsfactor (…)”
2.7.
Nadat [appellant] zich op 3 november 2001 had ziek gemeld werd hij door het UWV op 4 november 2002 voor 40-45% arbeidsongeschikt geacht in de zin van de WAO. Voor het gedeelte waarvoor hij arbeidsgeschikt werd geacht bleef hij werkzaam voor NHL.
2.8.
Op grond van artikel 19 van het Pensioenreglement had [appellant] vanwege zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid recht op gedeeltelijke premievrije voortzetting van de opbouw van zijn levenslange ouderdomspensioen (dat wil zeggen: hij en zijn werkgever waren vrijgesteld van de verplichting premie te betalen) en op betaling van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Voor het gedeelte dat [appellant] nog werkzaam was, duurde de opbouw van een premiebetalend ouderdomspensioen bij Aegon voort.
2.9.
Op 1 januari 2005 is NHL overgenomen door SNS Reaal. De pensioenregeling die voor [appellant] gold ten tijde van zijn dienstverband met NHL heeft SNS Reaal tot 1 januari 2007 voortgezet.
2.10.
Per 1 januari 2007 is de pensioenregeling van de vroegere werknemers van NHL door SNS Reaal ondergebracht bij het pensioenfonds van SNS Reaal. Het in verband met arbeidsongeschiktheid premievrijgestelde gedeelte van het ouderdomspensioen van [appellant] bij Aegon bleef bij Aegon achter en werd daar verder opgebouwd. Dit premievrijgestelde deel van het ouderdomspensioen is met ingang van 1 juli 2014 tot uitkering gekomen, zijnde de eerste dag van de maand waarin [appellant] de leeftijd van 61 jaar bereikte.
2.11.
Het andere gedeelte van het bij Aegon opgebouwde ouderdomspensioen bleef ook achter bij Aegon en bouwde na 1 januari 2007 niet verder op (afgezien van eventuele toeslagen). Dit andere gedeelte van het ouderdomspensioen is op grond van artikel 1.f van het Pensioenreglement met ingang van 1 juli 2013 tot uitkering gekomen, zijnde de eerste dag van de maand waarin [appellant] de leeftijd van 60 jaar bereikte.
2.12.
Daarnaast bouwde [appellant] vanaf 1 januari 2007 ouderdomspensioen op bij het pensioenfonds van SNS Reaal.
2.13.
Op 4 november 2009 nam het arbeidsongeschiktheidspercentage van [appellant] toe tot 80-100% in de zin van de WAO. [appellant] werd vanwege zijn toegenomen arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum ook van de premieverplichting ten behoeve van zijn ouderdomspensioenopbouw bij het SNS Reaal Pensioenfonds vrijgesteld.
2.14.
De premievrijgestelde voortzetting van de ouderdomspensioenopbouw bij het SNS Reaal Pensioenfonds is voortgezet tot 1 juli 2015, de datum waarop [appellant] en SNS Reaal een zogenoemde “(Beëindigings)Overeenkomst inzake pensionering” hebben gesloten, waarin is bepaald dat de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden met ingang van 30 juni 2015 is beëindigd.

De vorderingen van [appellant] en oordeel kantonrechter

3. Tegen de achtergrond van voormelde feiten heeft [appellant] in eerste aanleg gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat artikel 9, eerste lid van het Pensioenreglement op dusdanige wijze dient te worden uitgelegd dat de waarde van het premievrij opbouwende gedeelte van het ouderdomspensioen van [appellant] dat tot uitkering is gekomen per 1 juli 2014 door Aegon actuarieel dient te worden doorgerekend over de periode van 1 juli 2013 tot 1 juli 2014;
te bepalen dat Aegon binnen 14 dagen na het vonnis, althans binnen 7 dagen na betekening van het vonnis, dient over te gaan tot het opmaken en overleggen van een berekening aan [appellant] die is opgemaakt conform de onder a. beschreven wijze van berekening, onder verbeurdverklaring van een dwangsom van € 250,- per dag dat Aegon daarmee in gebreke blijft;
Aegon te veroordelen tot (na)betaling aan [appellant] van het pensioenbedrag waarop [appellant] conform het bepaalde onder sub a. en de onder sub b. bedoelde berekening per 1 juli 2014 recht heeft;
Aegon te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het onder sub c gevorderde;
Aegon te veroordelen tot betaling aan [appellant] van de buitengerechtelijke incassokosten;
Aegon te veroordelen in de proceskosten.
4. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de kosten van de procedure veroordeeld.

De beoordeling in hoger beroep

5. [appellant] kan zich met het vonnis van de kantonrechter niet verenigen. In hoger beroep vordert hij vernietiging van het vonnis, met toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde.
6. [appellant] heeft vier grieven gericht tegen voornoemd vonnis van de kantonrechter. De grieven I tot en met III lenen zich voor gezamenlijke beoordeling en richten zich – in onderlinge samenhang bezien en mede gelet op de gegeven toelichting – tegen het oordeel van de kantonrechter, kort gezegd, dat [appellant] geen recht heeft op verhoging van zijn ouderdomspensioen in verband met het feit dat zijn ouderdomspensioen voor het deel dat hij arbeidsongeschikt was pas tot uitkering is gekomen op zijn 61-jarige leeftijd in plaats van op zijn 60-jarige leeftijd. Het hof oordeelt als volgt.
7. Niet in geschil tussen partijen is dat de premievrijgestelde opbouw van het ouderdomspensioen voor het deel dat [appellant] arbeidsongeschikt was eindigde op 1 juli 2013 (de eerste dag van de maand waarin [appellant] 60 jaar werd) en dat zijn desbetreffende pensioendatum 1 juli 2014 is (de eerste dag van de maand waarin hij 61 jaar werd). De vraag is of Aegon gehouden is het (premievrijgestelde deel van het) ouderdomspensioen van [appellant] te herberekenen, in die zin dat rekening wordt gehouden met de latere ingangsdatum, waardoor [appellant] recht zou krijgen op een hoger ouderdomspensioen.
8. Het hof stelt voorop dat de kantonrechter met juistheid heeft geoordeeld dat de pensioentoezegging en de daaruit voortvloeiende aanspraken van [appellant] moeten worden beoordeeld aan de hand van het Pensioenreglement en dat, bij eventuele onduidelijkheid, de bepalingen van het Pensioenreglement moeten worden uitgelegd naar objectieve maatstaven volgens de zogenaamde ‘CAO-norm’. De stellingen van [appellant] dat Aegon, als gevolg van de latere ingangsdatum van het (deel)ouderdomspensioen van [appellant], gedurende dit extra jaar met het voor de aankoop van het pensioen bestemde kapitaal een positief beleggingsresultaat kan behalen, en dat hierdoor bovendien de uitkeringsperiode van het ouderdomspensioen wordt verkort, kunnen, ook indien juist, op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat aan [appellant] meer pensioenaanspraken toekomen dan waarop hij volgens het Pensioenreglement recht heeft. Voor de uitleg van de relevante bepalingen uit het Pensioenreglement in de verhouding tussen Aegon en [appellant] komt groot belang toe aan de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen van het reglement, waarbij ook acht geslagen moet worden op de aard en strekking van de desbetreffende bepalingen, de elders in het reglement gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de mogelijke interpretaties zouden leiden. Tegen de achtergrond van voornoemd toetsingskader oordeelt het hof als volgt.
9. Uit artikel 9 lid 1 van het Pensioenreglement volgt dat, in afwijking van de reglementaire standaardpensioendatum voor het ouderdomspensioen van een buitendienstmedewerker van 60 jaar, voor [appellant] het ouderdomspensioen inging op de leeftijd van 61 jaar omdat hij tot zijn 61-jarige leeftijd een arbeidsongeschiktheidspensioen genoot. [appellant] beroept zich op artikel 10 van het Pensioenreglement, waaruit volgt dat bij uitstel van de pensioendatum voor het levenslange ouderdomspensioen geldt dat de jaren van uitstel mede in de pensioenberekening worden betrokken. Het hof verwerpt dit beroep. Naar het oordeel van het hof betreft het hier, anders dan [appellant] betoogt, geen tot herrekening nopend uitstel van de ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen, maar is in de onderhavige situatie sprake van een in het reglement specifiek bepaalde afwijkende ingangsdatum voor de buitendienstmedewerker die tussen zijn 60ste en 61ste levensjaar een arbeidsongeschiktheidspensioen geniet. Van een situatie als bedoeld in artikel 10 is geen sprake: de situatie dat het ouderdomspensioen ingaat op een later dan in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum doet zich namelijk niet voor. In artikel 10 gaat het om uitstel van de (reglementaire) pensioendatum op verzoek van de deelnemer, hetgeen in de onderhavige kwestie niet het geval is. Voor [appellant] is de regeling van artikel 9 van het Pensioenreglement van toepassing, waarin de ingangsdatum van het ouderdomspensioen op de leeftijd van 61 jaar in plaats van 60 jaar is gesteld. Er is geen enkele aanwijzing in het Pensioenreglement te vinden dat deze latere reglementaire ingangsdatum zou dienen te leiden tot herrekening van de hoogte van het ouderdomspensioen.
10. De kantonrechter heeft overwogen dat met de woorden ‘ter voorkoming van samenloop’ in artikel 9 lid 1 van het Pensioenreglement lijkt te zijn bedoeld de voordelen van een latere pensioendatum niet aan de pensioengerechtigde te laten toekomen. Het hof is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat dit anticumulatie-beding, dat ervoor zorgt dat het ouderdomspensioen van [appellant] ingaat op het moment dat zijn arbeidsongeschiktheidspensioen eindigt, een andere dan wel ruimere strekking heeft dan de gebruikelijke strekking van degelijke anticumulatie-bedingen in pensioenregelingen, te weten dat voorkomen dient te worden dat een deelnemer tegelijkertijd twee (pensioen)uitkeringen geniet. Dit kan echter niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Er zijn namelijk geen aanwijzingen in het Pensioenreglement te vinden waaruit kan worden afgeleid dat de mogelijke ‘voordelen’ van een ‘latere’ pensioendatum wel aan de pensioengerechtigde dienen toe te komen.
11. De omstandigheid dat Aegon een bedrag heeft uitgekeerd aan de werkgever van [appellant] in verband met de latere ingangsdatum van het ouderdomspensioen van [appellant] – hetgeen kennelijk voortvloeit uit de afspraken die zijn gemaakt tussen Aegon en NHL in de uitvoeringsovereeenkomst – kan niet leiden tot de conclusie dat het ouderdomspensioen van [appellant] met dit ‘voordeel’ dient te worden verhoogd, aangezien uit het Pensioenreglement niet blijkt dat [appellant] recht heeft op een hoger ouderdomspensioen.
12. Het beroep van [appellant] op artikel 6 lid 2 van het Pensioenreglement, waarin is bepaald dat het jaarlijks levenslange ouderdomspensioen voor buitendienstmedewerkers gelijk is aan 1,65% van het gemiddelde van de pensioengrondslagen in de laatste 5 jaar, vermenigvuldigd met het aantal pensioenjaren tot aan de pensioendatum, gaat naar het oordeel van het hof evenmin op. Dat de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van [appellant] een jaar later is leidt niet tot een hoger pensioen, aangezien geen sprake is van een extra pensioenjaar in de zin van artikel 6 lid 2. Immers, de pensioenopbouw van [appellant] eindigde per 1 juli 2013 (vide r.o. 7) terwijl uit artikel 6 lid 4 van het Pensioenreglement volgt dat onder pensioenjaren (slechts) worden verstaan de jaren gedurende welke de deelnemer aan de pensioenregeling heeft deelgenomen. In de periode van 1 juli 2013 tot 1 juli 2014 is van deelname door [appellant] aan de pensioenregeling en dus van pensioenjaren in de zin van artikel 6 lid 2 van het Pensioenreglement geen sprake geweest.
13. Of door [appellant] (in het verleden) wel of geen werknemersbijdrage is betaald voor een deel van zijn pensioenopbouw is naar het oordeel van het hof niet relevant, aangezien hij uit hoofde van de toepasselijke pensioenregeling voor het deel van zijn ouderdomspensioen dat in de onderhavige procedure onderwerp van geschil is premievrijstelling heeft gekregen vanwege zijn arbeidsongeschiktheid.
14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven I tot en met III falen. Hieruit vloeit voort dat ook grief IV, die ziet op de buitengerechtelijke kosten, wordt verworpen. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen.
15. Bij deze uitkomst past dat [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, € 711,- aan griffierecht en € 1.158,- aan kosten advocaat (2 punten, tarief III).

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 14 april 2015 tussen partijen gewezen door de kantonrechter te Den Haag;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Aegon tot deze uitspraak begroot op € 711,- aan griffierecht en € 1.158,- aan kosten advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Frikkee, J.M.T. van der Hoeven-Oud en M.J. van der Ven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.