ECLI:NL:GHDHA:2017:2436

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
200.180.971/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding werknemer wegens schending goed werkgeverschap na valse beschuldiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van een werknemer, hierna te noemen [appellant], tegen zijn werkgever KFC Holdings B.V. De werknemer vorderde schadevergoeding op grond van schending van artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op goed werkgeverschap. De arbeidsovereenkomst van de werknemer was ten onrechte niet verlengd na een valse beschuldiging van ongewenste intimiteiten. Het hof heeft in een tussenarrest van 13 december 2016 geoordeeld dat KFC zich niet als een goed werkgever heeft gedragen door het dienstverband van de werknemer op 17 november 2014 van rechtswege te laten eindigen. Het hof heeft vastgesteld dat de werknemer in de periode van 17 november 2014 tot 17 november 2015 inkomens- en pensioenschade heeft geleden, die voor vergoeding in aanmerking komt.

De werknemer heeft zijn schade onderbouwd met gegevens over zijn inkomsten en uitkeringen in 2014 en 2015. Het hof heeft geoordeeld dat de schade bestaat uit inkomensschade, pensioenschade en opleidingskosten. De inkomensschade is vastgesteld op € 1.888 bruto, terwijl de pensioenschade is berekend op basis van een schatting van de gemiste pensioenopbouw, wat resulteert in een bedrag van afgerond € 4.410 bruto. De gevorderde omscholingskosten van € 1.349 zijn door het hof buiten beschouwing gelaten, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de totale schade van de werknemer € 6.298 bruto bedraagt, en heeft KFC veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter van 17 augustus 2015 vernietigd en KFC veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de rechters C.J. Frikkee, D. Aarts en F. Damsteegt-Molier aanwezig waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.180.971/01
Zaaknummer rechtbank : 3883019 \ RL EXPL 15-5077
arrest van 2 mei 2017
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. Y.K. de Boer te Den Haag,
tegen
KFC Holdings B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: KFC,
advocaat: mr. S.M. Pieroelie te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Bij tussenarrest van 13 december 2016 is [appellant] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de omvang van de door hem geleden inkomensschade. [appellant] heeft de betreffende akte (met zes producties) genomen, waarna KFC daarop bij antwoordakte (met twee producties) heeft gereageerd. Vervolgens is arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Bij het tussenarrest is overwogen dat KFC zich tegenover [appellant] niet als een goed werkgever heeft gedragen door het dienstverband op 17 november 2014 van rechtswege te laten eindigen. Voorts is beslist dat de als gevolg daarvan door [appellant] in de periode van 17 november 2014 tot 17 november 2015 (hierna: de referteperiode) geleden inkomens- en pensioenschade voor vergoeding in aanmerking komt.
2.2.
[appellant] heeft de door hem gestelde schade nader onderbouwd. Volgens [appellant] bestaat zijn schade uit 1) inkomensschade, 2) pensioenschade en 3) opleidingskosten. Deze posten worden hierna besproken.
inkomensschade
2.3.
[appellant] heeft gesteld dat hij in 2014 en 2015 de volgende uitkeringen en inkomsten heeft ontvangen:
- € 2.262 bruto WW-uitkering (2014);
- € 6.275 bruto WW-uitkering (2015);
- € 559 bruto inkomen bij UGO Travel B.V. (2015);
- € 18.069 aan bruto verzamelinkomen als zelfstandig chauffeur (2015).
2.4.
Het geschil tussen partijen beperkt zich tot het inkomen dat [appellant] als chauffeur heeft verdiend. [appellant] heeft het door hem gestelde (verzamel)inkomen ontleend aan de door hem overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2015 (productie 5). KFC stelt zich op het standpunt dat niet van het verzamelinkomen moet worden uitgegaan (het inkomen na de zelfstandigen- en startersaftrek) maar van de fiscale winst (€ 22.488) die op de aangifte is vermeld. Het hof acht dit standpunt juist. Het gaat er immers om welk (bruto) inkomen [appellant] daadwerkelijk heeft genoten. Dat is de fiscale winst (de omzet minus de kosten). Dat het belastbaar inkomen is verlaagd als gevolg van fiscale stimuleringsmiddelen, zoals de starters- en zelfstandigenaftrek, is een voordeel dat bij de berekening van de inkomensschade buiten beschouwing dient te blijven. Het hof neemt dus het bedrag van € 22.488 als uitgangspunt.
2.5.
Nu [appellant] over 2015 over negen maanden inkomen als chauffeur heeft genoten (in de periode van 1 april 2015 tot en met 31 december 2015) wordt het bedrag van € 22.488 gedeeld door negen en vervolgens vermenigvuldigd met 7,5 (het aantal maanden dat voor de berekening relevant is, te weten 1 april 2015 tot 17 november 2015). Dat leidt tot een bruto inkomen van € 18.740. De WW-uitkering van € 6.275 dient voor een bedrag van € 5.491 bruto bij het inkomen van [appellant] te worden bijgeteld (naar rato van 10,5 maanden van de in 2015 ontvangen uitkering). De bedragen van € 2.262 ter zake van WW-uitkering 2014 en € 559 ter zake van het inkomen bij UGO Travel B.V. worden integraal bij de berekening van de verworven inkomsten meegenomen omdat deze volledig binnen de referteperiode vallen. Het hof merkt volledigheidshalve op dat [appellant] de door hem zelf genoemde bedragen van € 6.275 en € 599 niet bij de berekening heeft betrokken maar daarvoor geen reden heeft gegeven. Het hof houdt het erop dat dit een vergissing is.
2.6.
Dit een en ander leidt ertoe dat [appellant] in de referteperiode inkomsten heeft ontvangen van € 27.052 bruto. In verhouding tot het door [appellant] bij KFC laatstverdiende loon van afgerond € 28.940 bruto, heeft [appellant] dus inkomensschade geleden van € 1.888 bruto.
pensioenschade
2.7.
[appellant] heeft de pensioenschade berekend op basis van een opgave door het Pensioenfonds Horeca & Catering van een schatting van de gemiste pensioenopbouw van december 2014 tot en met november 2015 (productie 7). Volgens deze opgave bedraagt het totaal aan gemiste pensioenopbouw per jaar bruto € 294,03. Het hof volgt [appellant] in de door hem bepleite berekeningswijze en acht het redelijk om voor de berekening van de pensioenschade voormeld bedrag van € 294,03 bruto te vermenigvuldigen met 15 (zijnde 15 jaren, gerekend van 67 tot 82, welke laatste leeftijd de gemiddelde levensverwachting van een man is, met een afronding naar boven in verband met indexering). Dit komt neer op afgerond € 4.410 bruto. Het verweer van KFC dat [appellant] zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden door zijn pensioen bij het Pensioenfonds Horeca & Catering niet vrijwillig voort te zetten, wordt verworpen. In de gegeven omstandigheden – het op ondeugdelijke gronden laten eindigen van de dienstbetrekking – kon een vrijwillige voortzetting van zijn pensioen niet van [appellant] worden gevergd.
scholingskosten
2.8.
[appellant] heeft ten slotte gesteld dat zijn schade tevens een bedrag omvat van € 1.349 aan omscholingskosten, bestaande in een opleiding tot chauffeur personenvervoer en de aankoop van een chauffeurspas. Ter onderbouwing van deze schadepost heeft hij verwezen naar de overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2014, waarop als aftrekbare studiekosten een bedrag van € 1.349 is vermeld (productie 8). Deze schadepost wordt buiten beschouwing gelaten. Nog daargelaten dat [appellant] niet eerder in de procedure heeft gesteld dat de door hem gevorderde schade mede scholingskosten omvat, is het hof met KFC van oordeel dat de enkele overlegging van de aangifte inkomstenbelasting een onvoldoende onderbouwing van deze kosten vormt.
slotsom
2.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [appellant] inkomens- en pensioenschade heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 6.298 bruto. KFC zal tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld.
2.10.
De conclusie is dat de grieven 3 en volgende slagen en dat het vonnis van de kantonrechter zal worden vernietigd. Bij deze uitkomst zal KFC als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep worden veroordeeld.

5.Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van 17 augustus 2015;
  • veroordeelt KFC tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 6.298 bruto;
  • veroordeelt KFC in de kosten van de procedure, voor het hoger beroep tot op heden begroot op € 410,99 aan verschotten (€ 99,99 aan explootkosten en € 311 aan griffierecht) en op € 1.788,- aan salaris van de advocaat, en voor de eerste aanleg tot aan 17 augustus 2015 aan de zijde van [appellant] begroot op € 560,19 aan verschotten (€ 94,19 aan explootkosten en € 466 aan griffierecht) en € 904,- aan kosten van de advocaat;
  • verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Frikkee, D. Aarts en F. Damsteegt-Molier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.