ECLI:NL:GHDHA:2017:2406

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
18 augustus 2017
Zaaknummer
200.184.724/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg vaststellingsovereenkomst tussen verzekeraars en verjaring van vorderingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Axa Belgium N.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de uitleg van een vaststellingsovereenkomst tussen Axa Belgium en Reaal c.s. over de verdeling van aansprakelijkheid in een schadevergoeding aan een glastuinbouwbedrijf. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Axa Belgium gehouden was om bij te dragen aan de schadevergoeding, maar Axa Belgium betwistte dit en voerde aan dat de vordering was verjaard. Het hof oordeelde dat de vordering van Reaal c.s. niet was verjaard, omdat de schadevergoeding pas opeisbaar was na een eerdere uitspraak in een schadestaatprocedure. Het hof bevestigde dat de vaststellingsovereenkomst tussen de partijen geldig was en dat Axa Belgium verplicht was om 50% van de schade te vergoeden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank voor wat betreft de betalingsverplichting en veroordeelde Axa Belgium tot betaling van € 789.189,90 aan Reaal c.s., vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd Axa Belgium veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.184.724/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/473654 / HA ZA 14-1073

arrest van 16 mei 2017 (bij vervroeging)

inzake

Axa Belgium N.V.,

gevestigd te Brussel, België,
appellante,
hierna te noemen: Axa Belgium,
advocaat: mr. R.W.J.M. te Pas te Rotterdam,
tegen

1. Reaal Schadeverzekeringen N.V.,

gevestigd te Zoetermeer,

2. [geïntimeerde 2],

gevestigd te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: Reaal c.s., en afzonderlijk ook Reaal en [geïntimeerde 2],
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.

Het geding

Voor het verloop van het geding tot 16 augustus 2016 verwijst het hof naar zijn arrest in het de door Axa Belgium opgeworpen incidenten van die datum. Reaal c.s. hebben vervolgens bij memorie van antwoord de grieven in de hoofdzaak bestreden en tevens incidenteel appel ingesteld.
Vervolgens hebben partijen op 4 april 2017 de zaak doen bepleiten, Axa Belgium door mr. R.W.J.M. te Pas, advocaat te Rotterdam en mr. L.E.F.M.J. Schuermans, advocaat te Antwerpen, België, en Reaal c.s. door mr. P.C. Knijp, advocaat te Rotterdam, allen aan de hand van overgelegde pleitnotities. Namens AXA Belgium is ter gelegenheid van het pleidooi tevens geantwoord in het incidentele appel. Ten slotte is een datum voor arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het vonnis van 2 december 2015 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1.
[geïntimeerde 2] drijft een onderneming die onder meer handelt in machines en toebehoren voor de glastuinbouw.
1.2.
[geïntimeerde 2] heeft in 1995 aan glastuinbouwbedrijf [… 1] (hierna: [het glastuinbouwbedrijf]) een zogenoemde drainwaterontsmettingsunit verkocht. [het glastuinbouwbedrijf] heeft [geïntimeerde 2] in 1999 aansprakelijk gesteld voor door haar geleden schade als gevolg van het niet deugdelijk functioneren van deze drainwaterontsmettingsunit en [geïntimeerde 2] ter vaststelling van de aansprakelijkheid gedagvaard voor de rechtbank Breda.
1.3.
Reaal (voorheen Axa Schadeverzekeringen N.V.) is de aansprakelijkheids-verzekeraar van [geïntimeerde 2].
1.4.
[geïntimeerde 2] heeft de ontwerper en bouwer van de drainwaterontsmettingsunit, [naam Belgische firma] te Mechelen, België (hierna: [naam Belgische firma]), in de hiervoor genoemde procedure voor de rechtbank Breda in vrijwaring opgeroepen. Axa Belgium is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [naam Belgische firma]. Mr. P.F.A. Bierbooms trad op als advocaat van [naam Belgische firma].
1.5.
Bij vonnis van 16 april 2002 heeft de rechtbank Breda in de hoofdzaak een eindvonnis gewezen en [geïntimeerde 2] veroordeelt tot betaling aan [het glastuinbouwbedrijf] van de door [het glastuinbouwbedrijf] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. In de vrijwaringsprocedure is [naam Belgische firma] toegelaten tot het bewijs van (één van) haar stellingen.
1.6.
Tegen het vonnis in de hoofdzaak is [geïntimeerde 2], in overleg met mr. Bierbooms, in hoger beroep gegaan.
1.7.
Bij arrest van 12 april 2005 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank Breda van 16 april 2002 in de hoofdzaak bekrachtigd.
1.8.
Bij brief van 10 augustus 2005 heeft mr. Knijp, de advocaat van [geïntimeerde 2] en destijds Axa Nederland N.V. voor zover van belang het volgende aan mr. Bierbooms geschreven:

Zoals u weet is het arrest van het Hof te Den Bosch inmiddels onherroepelijk geworden. Wij hebben, in overleg, besloten geen cassatie in te stellen.
Aldus resteert de afwikkeling tussen uw en mijn cliënte. Nu zowel [geïntimeerde 2] als [naam Belgische firma] verzekerd zijn bij AXA lijkt het niet in het belang van ons beider cliënten om de vrijwaringsprocedure voort te zetten. Ik heb in het verleden echter van u begrepen dat uw achterban niet bereid was om deze vrijwaring te regelen op basis van 50-50. Wellicht is daar inmiddels verandering in gekomen. Indien dat het geval is, zou ik dat gaarne van u vernemen. Ik zal dan ook aan mijn achterban voorleggen dat het wellicht beter is om deze zaak op basis van 50-50 in der minne te beëindigen.”
1.9.
Bij brief van 27 september 2005 schreef mr. Knijp aan mr. Bierbooms:

In bovengenoemde zaak bericht ik u dat ik inmiddels de in afschrift bijgevoegde fax van de wederpartij ([het glastuinbouwbedrijf], hof
) ontving. (…)
Gaarne verneem ik van u hoe uw achterban tegenover de betreffende schadeberekening staat. (…) Ik stel voor dat wij over de inhoud van de schadeberekening nog nader van gedachten wisselen.
1.10.
Bij brief van 3 oktober 2005 heeft mr. Schuermans, de Belgische advocaat van Axa Belgium, het volgende geschreven aan Axa Belgium:

Ik laat u ingesloten een kopie geworden van volgende stukken:
1)
Een schadebegroting van de partij [het glastuinbouwbedrijf] (raadsman Mr. van Schaick (…) )
2)
De begeleide brief van Mr. van Schaick aan Mr. Knijp (raadsman van [geïntimeerde 2])
3)
Een kopie van de brief van Mr. Knijp aan onze Nederlandse correspondent Mr. Bierbooms van 27 september 2005
4)
Een brief van Mr. Bierbooms aan uw verzekerde [naam Belgische firma]
5)
Een brief van Mr. Bierbooms aan mij van 28 september 2005.
De claim van [het glastuinbouwbedrijf] bedraagt niet minder dan € 597.624,00. Blijkbaar is deze claim toch overdreven. (…)
Een kopie van deze brief heeft mr. Bierbooms op 7 oktober 2005 toegezonden aan mr. Knijp.
1.11.
Op 6 december 2005 heeft mr. Bierbooms het volgende geschreven aan mr. Knijp:
“Bijgaand treft u een afschrift aan van mijn brief van heden aan AXA Royale Belge (…). Wij spraken af dat u aan uw cliënte zult voorstellen om de eventuele aansprakelijkheidslast jegens [het glastuinbouwbedrijf] 50% - 50% tussen [geïntimeerde 2] en [naam Belgische firma] te verdelen. Indien uw cliënte en AXA Royale Belge daarmee instemmen kan de vrijwaringszaak worden ingetrokken.”
De brief van mr. Bierbooms aan AXA Royale Belge waaraan in de voornoemde brief wordt gerefereerd luidt, voor zover van belang, als volgt:

(…) Een andere vraag die nu voorligt is wat partijen met de vrijwaringszaak zullen doen. Ik heb aan Mr. Knijp voorgesteld om de aansprakelijkheid jegens [het glastuinbouwbedrijf] tussen [geïntimeerde 2] en [naam Belgische firma] in gelijke delen (50% - 50%) te verdelen. Indien u dat wenst kan ik u nader inlichten over de redenen waarom dit mijns inziens een goed voorstel is. Indien u met een dergelijke verdeling instemt en ook (de verzekeraar van) [geïntimeerde 2] daarmee instemt betekent het dat de vrijwaringszaak kan worden ingetrokken en alle energie verder gericht kan worden op de hoofdzaak, het bestrijden van de door [het glastuinbouwbedrijf] geclaimde schade. (…)
1.12.
[het glastuinbouwbedrijf] heeft in april 2006 een schadestaatprocedure aanhangig gemaakt. Mr. Knijp heeft deze dagvaarding bij brief van 18 april 2006 gestuurd aan mr. Snijders, de opvolger van mr. Bierbooms, en wederom gevraagd of de verdeling 50% - 50% wordt geaccepteerd door de achterban van mr. Snijders.
1.13.
Bij brief van 8 mei 2006 heeft mr. Snijders aan mr. Knijp geschreven:

Naar aanleiding van uw brief van 26 april 2006 kan ik u berichten dat AXA Belgium ook in geval van gerechtelijke afwikkeling kan instemmen met een regeling waarin de aansprakelijkheid jegens [het glastuinbouwbedrijf] tussen [geïntimeerde 2] enerzijds en [naam Belgische firma] anderzijds op basis van 50% - 50% wordt verdeeld.”
1.14.
Op 12 augustus 2009 heeft de rechtbank Breda een eindvonnis gewezen in de tussen [het glastuinbouwbedrijf] en [geïntimeerde 2] gevoerde schadestaatprocedure, waarin de hoofdsom is vastgesteld op een bedrag van € 534.861,--.
1.15.
Bij faxbrief van 23 november 2009 heeft mr. Snijders – voor zover thans van belang – het volgende geschreven aan mr. Knijp:
“Om te beginnen doe ik u hierbij nog eens schriftelijke opgave van de redenen van AXA-België om niet over te gaan tot betaling van 50% van het bedrag waartoe uw cliënte is veroordeeld:
1.
50% van de veroordeling overtreft ruimschoots het bedrag waarvoor [naam Belgische firma] bij AXA-België is verzekerd (te weten: € 125.000);
2.
Toen AXA-België haar toezegging deed, was sprake van een schade die onder het verzekerd bedrag bleef;
3.
AXA-België heeft zich nimmer bereid verklaard om meer dan het verzekerd bedrag te voldoen;
4.
Het vonnis dat thans voorligt is geen uitspraak in hoogste instantie;
5.
Volgens uw analyse van het geschil is een procedure in hoger beroep bepaald niet kansloos;
6.
Indien thans tot betaling van 50% van de veroordeling wordt overgegaan, bestaat het risico dat geen verhaalsmogelijkheden meer bestaan in het geval dat het hoger beroep gunstig mocht uitpakken.
AXA-België is bereid tot het doen van een uitkering ter hoogte van het verzekerd bedrag, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente. (…)”
1.16.
Van het vonnis in de schadestaatprocedure heeft [geïntimeerde 2] hoger beroep ingesteld bij het hof Den Bosch. Nadat dit hof twee tussenarresten had gewezen heeft [het glastuinbouwbedrijf] daarvan cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 25 januari 2013 het tussenarrest van 28 juni 2011 vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
1.17.
Bij e-mail van 28 augustus 2013 heeft mr. Schuermans onder meer aan mr. Knijp geschreven:

(…)
Ik ben zo vrij u erop te attenderen dat Mr. Snijders nooit opgedragen werd om de belangen van AXA Belgium te behartigen.
Gezien de beperkte dekking onder de AXA-polis diende [naam Belgische firma] voor haar eigen verweer in te staan (…)
1.18.
Bij e-mail van 11 september 2013 heeft mr. Schuermans het volgende aan mr. Knijp geschreven:

(…)
Hierin verwijst u naar mijn brief aan U van 28 augustus 2013 waarin ik U erop attendeerde dat mr. Snijders nooit opgedragen werd om de belangen van AXA Belgium te behartigen. Dat is volstrekt juist, doch hieraan staat niet in de weg dat Mr. Snijders als raadsman van [naam Belgische firma], na overleg met mij als raadsman van AXA Belgium, aan U mocht mededelen dat “AXA Belgium ook in geval van gerechtelijke afwikkeling kan instemmen met een regeling waarin de aansprakelijkheid jegens [het glastuinbouwbedrijf] tussen [geïntimeerde 2] enerzijds en [naam Belgische firma] anderzijds op basis van 50/50 wordt verdeeld”.
Dat AXA heeft ingestemd met 50/50 aansprakelijkheidsverdeling betekent niet dat AXA Belgium kan instaan voor meer dan de overeengekomen dekkingslimiet. (…)”
1.19.
In de procedure na cassatie en verwijzing voor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden hebben [het glastuinbouwbedrijf] en [geïntimeerde 2] een bij proces-verbaal van comparitie van partijen van 30 september 2014 vastgelegde vaststellingsovereenkomst gesloten, op grond waarvan [geïntimeerde 2] aan [het glastuinbouwbedrijf] op 9 oktober 2014 een (slot)bedrag heeft betaald van € 500.000,- tegen finale kwijting over en weer.
1.20.
In totaal heeft Reaal c.s. het volgende aan [het glastuinbouwbedrijf] betaald:
Datum betaling
Bedrag
17 juni 2002
€ 11.344,51
11 mei 2005
€ 32.913,93
20 maart 2008
€ 1.522,00
20 maart 2008
€ 100.000,00
6 augustus 2009
€ 17.176,74
2 oktober 2009
€ 224.406,50
9 oktober 2009
€ 223.000,00
januari 2013
€ 8.651,49
23 mei 2013
€ 243.903,68
juni/juli 2013
€ 215.430,99
9 oktober 2014
€ 500.000,00
TOTAAL
€1.578.379,84
2. Reaal c.s. hebben in eerste aanleg na wijziging van eis gevorderd, samengevat, dat de rechtbank een verklaring voor recht uitspreekt dat AXA België gehouden is om jegens eisers voor de helft (50%) bij te dragen in de schuld die Van Capelle aan [het glastuinbouwbedrijf] verschuldigd is en dat AXA België wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 789.189,90, te vermeerderen met rente en kosten.
3. Axa Belgium heeft bij de rechtbank een incident opgeworpen dat er toe strekte dat de rechtbank zich onbevoegd zou verklaren. Bij vonnis in het incident van 28 januari 2015 heeft de rechtbank de incidentele vordering afgewezen; daarbij heeft zij onder meer overwogen dat Nederlands recht van toepassing is op de door Reaal c.s. gestelde vaststellingsovereenkomst met Axa Belgium. Bij eindvonnis van 2 december 2010 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat Axa Belgium gehouden is om jegens Reaal c.s. voor de helft (50%) bij te dragen in de schuld die [geïntimeerde 2] aan [het glastuinbouwbedrijf] verschuldigd is, en Axa Belgium veroordeeld om aan Reaal c.s. te betalen een bedrag van € 789.189,90, met de wettelijke rente over het bedrag van € 539.189,90 met ingang van 13 juni 2014 en de wettelijke rente over een bedrag van € 250.000,- met ingang van 8 juli 2015, met veroordeling van Axa Belgium in de kosten van het geding. De rechtbank overwoog daartoe onder meer, zeer kort samengevat, dat een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen Axa Belgium en Reaal c.s., dat de vordering tot nakoming van die vaststellingsovereenkomst niet is verjaard en dat uitlegging van die vaststellingsovereenkomst volgens de Haviltex-maatstaf meebrengt dat Reaal c.s. en Axa Belgium op grond van alle bedoelde omstandigheden van het geval over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten dat zij beiden voor de helft zouden bijdragen in de totale door [geïntimeerde 2] aan [het glastuinbouwbedrijf] te vergoeden schade.
4. Grief I in het principale appel richt zich tegen de overwegingen die geleid hebben tot het oordeel van de rechtbank dat zij bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Over deze grief is reeds beslist in het arrest in de incidenten van 16 augustus 2016, waarin is geoordeeld dat het hof bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Aan dit oordeel heeft het hof – mede – ten grondslag gelegd dat Nederlands recht van toepassing is op de door Reaal c.s. gestelde vaststellingsovereenkomst. Het hof blijft bij deze beslissingen.
5. De grieven II en III richten zich tegen de rechtsoverwegingen 4.4 en 4.5 van het bestreden vonnis, waarin de rechtbank oordeelde over het door Axa Belgium gedane beroep op verjaring. Axa Belgium had in eerste aanleg aangevoerd dat de vordering van Reaal c.s. gezien het bepaalde in artikel 3:310 BW verjaarde vijf jaar nadat de vordering opeisbaar is geworden. De verjaringstermijn was volgens Axa Belgium gaan lopen op 8 maart 2006 (door de rechtbank begrepen als: 8 mei 2006), terwijl de dagvaarding in de onderhavige procedure dateert van 13 juli 2014 (door de rechtbank begrepen als: 13 juni 2014). De vordering van Reaal c.s. is daarom volgens Axa Belgium verjaard. De rechtbank oordeelde dat het beroep op verjaring moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 3:307 BW, aangezien het gaat om een vordering tot nakoming van een tussen Axa Belgium en Reaal c.s. gesloten overeenkomst. Een dergelijke rechtsvordering verjaart volgens de rechtbank door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tussen Reaal c.s. en Axa Belgium betrekking heeft op het verdelen van de aansprakelijkheid en dat pas bij vonnis in de schadestaatprocedure van 12 augustus 2009 de schade die [geïntimeerde 2] aan [het glastuinbouwbedrijf] diende te vergoeden is begroot, waarmee ook het resultaat van de verdeling van de aansprakelijkheid is komen vast te staan. Dit betekent volgens de rechtbank dat de vordering van Reaal c.s. op 12 augustus 2009 opeisbaar is geworden, zodat van verjaring geen sprake is.
6. Axa Belgium betoogt met grief II dat de rechtbank ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij artikel 3:307 BW. De vordering die Reaal c.s. op Axa Belgium had, was reeds op 12 april 2005 vanwege het op die datum gewezen arrest van het hof te ’s-Hertogenbosch opeisbaar geworden en nadien hebben Reaal c.s. geen maatregelen genomen om de termijn veilig te stellen tot aan het uitbrengen van de dagvaarding op 13 juni 2014. Bij pleidooi heeft Axa Belgium hieraan nog toegevoegd dat het feit dat de exacte hoogte van de uiteindelijke schade op 12 april 2005 nog niet bekend was, er niet aan afdoet dat de verjaringstermijn toen ging lopen. Immers, de aansprakelijkheid van [geïntimeerde 2] en daarmee van [naam Belgische firma] stond vast. Voor zover de verjaring niet in 2005 is gaan lopen, is deze in ieder geval gaan lopen op 8 mei 2006, nu mr. Snijders als advocaat van [naam Belgische firma] op die datum heeft aangegeven, dat een afwikkeling op basis van 50 % tot de mogelijkheden behoorde.
7. Het hof oordeelt over het verjaringsverweer als volgt. De vordering van Reaal c.s. is gegrond op een tussen Reaal c.s. enerzijds en Axa Belgium anderzijds gesloten vaststellingsovereenkomst ter zake de verdeling van de aansprakelijkheid. Daarmee is sprake van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen, waarvoor het verjaringsregime van artikel 3:307 BW geldt. Het gaat, anders dan Axa Belgium aanvoert
nietom een rechtsvordering tot vergoeding van schade. Weliswaar is in het onderliggende geschil tussen [het glastuinbouwbedrijf] enerzijds en [geïntimeerde 2] en [naam Belgische firma] anderzijds sprake van een vordering tot schadevergoeding van [het glastuinbouwbedrijf] op [geïntimeerde 2] en [naam Belgische firma], maar dat betekent niet dat ook de vaststellingsovereenkomst (die betrekking heeft op het vaststellen van de onderlinge bijdrageplicht van Reaal c.s. enerzijds en Axa Belgium anderzijds) door het verjaringsregime van artikel 3:310 BW wordt bestreken. Voor zover de grieven van een andere opvatting uitgaan, falen deze.
8. Voor zover Axa Belgium met de grieven bedoelt te betogen dat de vordering ook uitgaande van het toepasselijke artikel 3:307 BW is verjaard, omdat mr. Snijders op 8 mei 2006 heeft aangegeven dat een afwikkeling op basis van 50% tot de mogelijkheden behoorde, en de overeenkomst bij gebreke van een andersluidend beding daarmee op de voet van artikel 6:38 BW terstond opeisbaar was, overweegt het hof als volgt. Juist is dat partijen bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst geen expliciet beding hebben gemaakt aangaande het moment van nakoming. Onjuist is echter dat bij gebreke van een dergelijk expliciet beding steeds uit artikel 6:38 BW volgt dat de nakoming terstond kan worden gevorderd, zodat de opeisbaarheid dan onmiddellijk intreedt: de term “bepaald” in artikel 6:38 BW verwijst immers mede naar de aanvullende bronnen als bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW, zoals de aard van de overeenkomst, de gewoonte en de redelijkheid en billijkheid. In dit geval brengt de aard van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst mee dat van onmiddellijke opeisbaarheid geen sprake was. De vaststellingsovereenkomst ziet immers op het vaststellen van de onderlinge bijdrageplicht in de door [het glastuinbouwbedrijf] geleden schade. Ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 8 mei 2006 was uitgangspunt dat die schade in een schadestaatprocedure zou worden vastgesteld. De schadestaatprocedure was immers kort voordien (in april 2006) aanhangig gemaakt, hetgeen naar volgt uit de correspondentie tussen partijen samenhing met het feit dat Reaal c.s. en Axa Belgium de door [het glastuinbouwbedrijf] berekende schadeomvang te hoog vonden. Het uitgangspunt dat de schade in een procedure zou worden vastgesteld volgt ook uit de brief van 8 mei 2006 van mr. Snijders waarin de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd, in het bijzonder uit de zinsnede “
ook in geval van gerechtelijke afwikkeling”. Bij die stand van zaken ligt redelijkerwijs voor de hand dat opeising door Reaal c.s. van het aandeel van Axa Belgium in de schade niet aanstonds zou plaatsvinden; de omvang van de (tussen partijen te verdelen) schade was immers onderwerp van een kort daarvoor aangevangen procedure. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat van opeisbaarheid geen sprake was voordat de omvang van de aan [het glastuinbouwbedrijf] te betalen schadevergoeding vaststond. Axa heeft niet betwist dat daarvan pas sprake was op 12 augustus 2009. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat van verjaring op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding in deze procedure op 13 juni 2014 nog geen sprake was.
9. De conclusie is dat het verjaringsverweer niet slaagt en de grieven II en III worden verworpen.
10. Grief IV richt zich tegen rechtsoverweging 4.6, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat zowel Reaal als [geïntimeerde 2] als eisers zijn te beschouwen, nu Reaal c.s. beiden een eigen belang bij de ingestelde vordering hebben en dat de onderlinge verhouding tussen Reaal en [geïntimeerde 2] voor de beoordeling van de toewijsbaarheid van de vordering niet doorslaggevend is. Grief IV strekt ten betoge dat Reaal c.s. onvoldoende duidelijk hebben gemaakt waaruit de respectieve vorderingen en belangen van enerzijds [geïntimeerde 2] en anderzijds Reaal bestaan.
11. Reaal c.s. hebben op dit punt naar voren gebracht dat er sprake was van een dekkingsprobleem in de relatie Reaal - [geïntimeerde 2], hetgeen er toe heeft geleid dat Reaal en [geïntimeerde 2] zijn overeengekomen dat zij elk 50 % zullen dragen van hetgeen op grond van het vonnis van de rechtbank Breda van 16 april 2002 aan [het glastuinbouwbedrijf] vergoed moet worden. Ter zitting van het hof heeft de advocaat van Reaal c.s. zowel namens Reaal als namens [geïntimeerde 2] andermaal het bestaan van deze regeling tussen Reaal en [geïntimeerde 2] bevestigd. Axa Belgium heeft het bestaan van deze afspraak niet gemotiveerd betwist en het hof heeft geen reden om aan de juistheid van de opgave van de advocaat van Reaal c.s. op dit punt te twijfelen. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat zowel Reaal als [geïntimeerde 2] een belang hebben bij het gevorderde.
12. Uitgaande van de gestelde afspraak kunnen Reaal en [geïntimeerde 2] ieder voor de helft aanspraak maken op de gevorderde bijdrage van Axa Belgium. In het dictum van het bestreden vonnis is – overeenkomstig het door Reaal c.s. in de dagvaarding opgenomen petitum – een betalingsverplichting opgenomen aan “Reaal c.s.”, hetgeen naar het oordeel van het hof zo moet worden gelezen, dat betaling aan de één bevrijdend zal zijn jegens de ander (waarbij in de praktijk betaling doorgaans zal plaatsvinden via de derdenrekening van de advocaat van beiden). Aldus beschouwd valt niet in te zien dat Axa Belgium een belang heeft bij de grief, zodat deze wordt verworpen.
13. De grieven V tot en met VII hebben alle betrekking op de uitleg van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. Axa Belgium heeft aangevoerd dat de polis van haar verzekerde [naam Belgische firma] dekking bood tot een bedrag van € 125.000,=, zodat Axa Belgium niet kan worden gehouden om meer bij te dragen dan dat bedrag, verhoogd met de verschuldigde wettelijke rente. Volgens Axa Belgium heeft de vaststellingsovereenkomst enkel betrekking op de verdeling van de
aansprakelijkheidjegens [het glastuinbouwbedrijf] tussen [geïntimeerde 2] en [naam Belgische firma], maar houdt deze overeenkomst niet in dat Axa Belgium kan worden gehouden om meer te betalen dan de verzekerde som. Uit de tekst van de brief van 8 mei 2006 volgt dat de instemming van Axa Belgium slechts betrekking had op haar positie als verzekeraar, voor zover zij daarbij betrokken was. Daarbij is nog van belang dat mr. Snijders niet de belangen behartigde van Axa Belgium, maar enkel die van [naam Belgische firma]. Het is in verzekeringsland een algemeen bekend feit dat geen dekking wordt geboden boven de dekkingslimiet. Reaal, destijds onderdeel van hetzelfde concern als Axa Belgium, had eenvoudig op de hoogte kunnen geraken van de dekkingslimiet van de polis van [naam Belgische firma]; het feit dat er een dekkingslimiet geldt is bovendien een vaststaand gegeven zodat Reaal daarop bedacht moest zijn en navraag had kunnen en moeten doen naar de omvang van de dekking van [naam Belgische firma], aldus Axa Belgium.
14. Het hof oordeelt hieromtrent als volgt. In de grieven van Axa Belgium valt niet te lezen dat zij bestrijdt dat met de brief van 8 mei 2006 een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, waaraan (ook) Axa Belgium gebonden is. Axa Belgium heeft weliswaar aangevoerd dat mr. Snijders, die de brief van 8 mei 2006 schreef, niet namens haar optrad, maar met de brief van 11 september 2013 van mr. Schuermans aan mr. Knijp (geciteerd in 1.18 hierboven) heeft Axa Belgium erkend dat mr. Snijders (na overleg met de raadsman van Axa Belgium) namens Axa Belgium aan mr. Knijp de in de brief van 8 mei 2006 gestelde mededelingen mocht doen.
15. Waar het om gaat, is wat de betekenis is van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft bij de beoordeling terecht het Haviltex-criterium vooropgesteld: de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kregen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
16. Het bovenstaande brengt mee dat bij de uitleg van de – beknopte – inhoud van de brief van 8 mei 2005 acht moet worden geslagen op de aan die brief voorafgaande correspondentie, waarbij van de zijde van Reaal steeds werd gevraagd om een reactie van Axa Belgium. Gezien deze correspondentie moest het voor Axa Belgium duidelijk zijn dat het Reaal c.s. te doen was om het bereiken van een definitieve regeling tussen partijen, zonder verder uit te zoeken hoe de aansprakelijkheid in de verhouding [geïntimeerde 2] en [naam Belgische firma] in werkelijkheid lag, hetgeen werd ingegeven door het feit dat de verzekeraars van [geïntimeerde 2] en [naam Belgische firma] (op dat moment) tot hetzelfde concern behoorden. Daarbij past dat onderdeel van de regeling was dat de vrijwaringsprocedure werd beëindigd, waarbij Reaal c.s. de mogelijkheid de schade voor een groter deel dan 50 %, of zelfs geheel, op [naam Belgische firma] af te wentelen lieten schieten. Gezien deze achtergrond van de gemaakte afspraak en de vervolgens ondernomen actie (het feitelijk beëindigen van de vrijwaringsprocedure) mochten Reaal c.s. redelijkerwijs verwachten dat Axa Belgium zich bij het afwikkelen van de schade niet (alsnog) zou beroepen op een met [naam Belgische firma] overeengekomen beperkte dekking, te minder nu Axa Belgium heeft nagelaten op dit punt enig voorbehoud te maken. Het betoog van Axa Belgium dat zij geen voorbehoud maakte omdat zij er van uitging en er ook van mocht uitgaan dat (de helft van het) schadebedrag minder zou zijn dan de gedekte som op de polis van [naam Belgische firma], faalt. Uit de brief van 6 december 2005 van mr. Bierbooms aan Axa volgt weliswaar dat de schadebehandelaar van (de rechtsvoorganger van) Reaal de schade toen inschatte op € 100.000,= , maar ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst was volstrekt duidelijk dat [het glastuinbouwbedrijf] daar niet mee instemde en een veelvoud van dat bedrag vorderde in de schadestaatprocedure. Axa Belgium kon zich bovendien als professionele verzekeraar zelf een beeld vormen van de (potentiële) schadeomvang.
17. Voor zover Axa Belgium zich op het standpunt stelt dat Reaal c.s. op de hoogte waren van de gedekte bedrag op de polis van [naam Belgische firma] geldt dat zij dit onvoldoende heeft onderbouwd; desgevraagd heeft de advocaat van Axa Belgium ter gelegenheid van het pleidooi ten overstaan van het hof bevestigd geen aanwijzingen te hebben dat Reaal c.s. hiervan daadwerkelijk op de hoogte waren. Axa Belgium heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat Reaal c.s. bedacht moesten zijn op een beperkte dekkingsomvang als de onderhavige. Uit de door beide partijen overgelegde correspondentie blijkt op geen enkele wijze dat er sprake was van een belangenconflict tussen [naam Belgische firma] en Axa Belgium in verband met een beperkte dekking. Voor zover Axa Belgium aanvoert dat het feit dat mr. Bierbooms en zijn opvolger mr. Snijder niet voor Axa Belgium optraden van belang is voor de uitleg van de overeenkomst, volgt het hof Axa Belgium daarin niet. Noch mr. Bierbooms (danwel diens opvolger mr. Snijders), noch mr. Schuermans heeft op enig moment gedurende de correspondentie erop gewezen dat sprake was van gescheiden belangen. Integendeel, mr. Schuerman duidt in zijn brief aan Axa Belgium van 3 oktober 2005, welke brief aan mr. Knijp in kopie werd verstrekt, mr. Bierbooms aan als “onze Nederlandse correspondent”, hetgeen door Reaal c.s. zonder meer opgevat kon worden als een aanwijzing dat zowel mr. Schuerman als mr. Bierbooms (c.q. zijn opvolger mr. Snijders) de belangen van Axa Belgium vertegenwoordigden. Er was voor Reaal c.s. dan ook geen reden om actief navraag te doen naar de omvang van de dekking.
18. Onjuist is voorts dat deze uitleg van de vaststellingsovereenkomst moet worden verworpen omdat deze er (noodzakelijkerwijs) toe leidt dat Axa Belgium (veel) meer moet betalen dat het onder de polis gedekte bedrag; het had Axa Belgium immers vrijgestaan om afspraken met haar verzekerde ([naam Belgische firma]) te maken voor het geval de schade hoger zou uitvallen dan de dekking op de polis dan wel een voorbehoud jegens Reaal c.s. te maken als voormeld. Dat Axa Belgium dat (als verzekeraar) kennelijk heeft nagelaten, komt voor haar risico.
19. Het voorgaande brengt mee dat rechtbank terecht heeft geoordeeld dat, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, Reaal c.s. en Axa Belgium over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten dat zij beiden voor de helft zouden bijdragen in de totale door [geïntimeerde 2] aan [het glastuinbouwbedrijf] te vergoeden schade. De grieven V t/m VIII worden verworpen.
20. Grief IX richt zich tegen het door de rechtbank geformuleerde dictum. De toelichting op die grief behelst een samenvatting van hetgeen met de grieven I t/m VIII naar voren is gebracht, zodat ook deze grief niet slaagt. De conclusie is dat alle grieven in het principale appel falen.
21. Gezien het bovenstaande hebben Reaal c.s. geen belang bij behandeling van de voorwaardelijk voorgestelde grief in het incidentele appel. Resteert de incidentele grief die betrekking heeft op de ingangsdatum van de wettelijke rente. Volgens Reaal c.s. is de wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat Axa Belgium in verzuim verkeerde en is het verzuim ingetreden op het moment dat zij te kennen gaf dat zij haar verplichting niet zou nakomen, hetgeen zij (in ieder geval) deed in haar faxbrief van 23 november 2009. Axa Belgium heeft aangevoerd dat in de desbetreffende brief slechts een standpunt wordt verduidelijkt en niets wordt geweigerd.
22. Juist is dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment dat de schuldenaar in verzuim is met de nakoming van de voldoening van een geldsom. Met de grief doen Reaal c.s. een beroep op artikel 6:83 sub c BW, dat bepaalt dat het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. De grief slaagt. Uit het faxbericht blijkt immers dat Axa Belgium niet van plan was de afspraak om de schade bij helfte te verdelen gestand te doen wanneer het bedrag (ook in appel) boven de dekking van [naam Belgische firma] zou uitkomen. Uit het hierboven gegeven oordeel volgt dat de afspraak tussen partijen zo moet worden uitgelegd dat de volledige schade op basis van 50 % - 50 % gedeeld zou worden. Dit brengt mee dat Axa Belgium met het versturen van de desbetreffende faxbrief in verzuim was. De wettelijke rente is om die reden verschuldigd vanaf 23 november 2009, danwel, wanneer dit moment later ligt, vanaf het moment dat de desbetreffende betaling door Reaal c.s. is gedaan, zoals weergegeven in rov. 1.20 hierboven, waarbij uitgangspunt is dat Axa Belgium steeds 50 % van de door Reaal c.s. betaalde bedragen aan Reaal c.s. verschuldigd is geworden. In verband met de duidelijkheid zal het hof het dictum van het vonnis van de rechtbank onder 5.2. vernietigen en een nieuwe veroordeling tot betaling uitspreken.
23. Bij deze uitkomst past dat Axa Belgium wordt veroordeeld in de kosten van het principale en incidentele appel, aan de zijde van Reaal c.s. begroot op € 5.213,- aan griffierecht en € 15.580,- aan kosten advocaat.

Beslissing

Het hof:
  • vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 december 2015, voor zover het gaat om de onder 5.2 van het dictum uitgesproken betalingsveroordeling en opnieuw rechtdoende, veroordeelt Axa Belgium om aan Reaal c.s. te betalen een bedrag van € 789.189,90, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als weergegeven in rov. 5.22 hierboven;
  • bekrachtigt het vonnis voor het overige;
  • veroordeelt Axa Belgium in de kosten van het principale in incidentele appel, aan de zijde van Reaal c.s. tot op heden begroot op € 20.793,-;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, P.M. Verbeek en L. Reurich en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.