1.8.Op 6 februari 2014 is Ayla B.V. door de Kamer van Koophandel ontbonden.
2. Juresta Card heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat [appellant] als bestuurder van Ayla B.V. onrechtmatig jegens Juresta Card heeft gehandeld en deswege hoofdelijk en persoonlijk aansprakelijk is voor de voldoening van de vordering als neergelegd in de dagvaarding, alsmede [appellant] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 3.610,69 vermeerderd met de contractuele rente over dit bedrag vanaf 4 november 2014, tot een absoluut maximum van € 25.000,=, vermeerderd met de kosten van de gemachtigde.
3. Aan haar vordering heeft Juresta Card – samengevat – ten grondslag gelegd dat [appellant], als voormalig bestuurder van Ayla B.V., hoofdelijk en persoonlijk aansprakelijk is voor de nakoming van zowel de betalingsverplichtingen van Ayla B.V. aan Juresta Card die uit het verstekvonnis van 16 september 2010 voortvloeien, als de overige betalingsverplichtingen, omdat [appellant] heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap Alyla B.V. haar contractuele verplichtingen niet nakomt. [appellant] heeft namens Ayla B.V. nooit wat van zich laten horen en heeft niet aan Juresta Card laten weten dat sprake was van betalingsproblemen maar het op dagvaarding door Juresta Card laten aankomen. Ayla B.V. heeft bovendien de overeenkomst met Juresta Card niet opgezegd waardoor deze maar doorliep en telkens nieuwe jaarlijkse bijdragen verschuldigd werden. Daarnaast heeft Juresta Card erop gewezen dat Ayla B.V. haar jaarrekeningen niet of niet tijdig heeft gedeponeerd en dat [appellant] Ayla B.V. nooit behoorlijk heeft vereffend, terwijl volgens de laatste jaarrekening van 2011 nog werkkapitaal aanwezig was.
[appellant] heeft in eerste aanleg – zonder rechtsbijstand – verweer gevoerd.
4. De kantonrechter heeft bij vonnis van 1 juli 2005 voor recht verklaard dat [appellant] als bestuurder van Ayla B.V. onrechtmatig heeft gehandeld en deswege persoonlijk aansprakelijk is voor de voldoening van de vordering zoals neergelegd in de dagvaarding en [appellant] veroordeeld om aan Juresta Card te betalen een bedrag van € 3.382,21 met de contractuele rente over dit bedrag vanaf 4 november 2014, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in eerste aanleg. De kantonrechter overwoog daartoe dat [appellant] zijn standpunt dat hij de overeenkomst met Juresta Card ruim voor 2010 heeft beëindigd onvoldoende heeft onderbouwd. [appellant] kan bovendien persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt van het niet-voldoen door Ayla B.V. van de vorderingen van Juresta Card.
5. Grief I richt zich tegen rechtsoverweging 4.1., waar de kantonrechter oordeelde dat voor zover [appellant] een beroep wilde doen op verjaring, dat beroep faalde. [appellant] voert aan dat hij een beroep doet op artikel 6:89 BW, op de grond dat Juresta Card, nadat in 2010 was gebleken dat Ayla B.V. geen verhaal bood, tot 2014 heeft gewacht om [appellant] persoonlijk aansprakelijk te stellen. Het hof oordeelt als volgt. Voor zover de verplichting van een bestuurder om schuldeisers van de vennootschap waarvan hij bestuurder was niet op onrechtmatige wijze schade te berokkenen al een verbintenis is in de zin van artikel 6:89 BW (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7755, rov. 2.4), geldt dat het beroep faalt. Van Juresta Card kon niet worden verwacht dat zij haar pijlen op [appellant] zou richten wegens het op onbehoorlijke wijze uitblijven van vereffening, voordat Ayla B.V. werd ontbonden door de Kamer van Koophandel. Tussen de ontbinding van Ayla B.V. en de inleidende dagvaarding is niet meer dan acht maanden verlopen. [appellant] heeft bovendien onvoldoende toegelicht dat hij is benadeeld door dit tijdsverloop. Hij stelt weliswaar dat bewijsmiddelen zijn verdwenen, maar licht (met uitzondering van de hierna te bespreken stukken aangaande een opzegging door Ayla B.V.) onvoldoende toe om welke bewijsmiddelen het gaat en hoe het kan dat die – kort na de ontbinding van Ayla B.V. – niet meer ter beschikking waren. Voor zover [appellant] heeft beoogd een beroep op rechtsverwerking als bedoeld in artikel 6:2 BW te doen, faalt dat beroep op dezelfde gronden. 6. Grief II richt zich tegen rov. 4.2, waarin de kantonrechter – kort gezegd – heeft geoordeeld dat [appellant] zijn stelling dat hij de incasso-overeenkomst met Juresta ruim voor 2010 telefonisch heeft beëindigd, tegenover de betwisting van die stelling door Juresta Card, onvoldoende heeft onderbouwd. [appellant] erkent in de toelichting op de grief, naar het hof begrijpt, dat hij niet kan bewijzen dat hij (namens Ayla B.V.) de overeenkomst heeft opgezegd. [appellant] doet op dit punt ook geen gespecificeerd bewijsaanbod. Dit betekent dat het hof er – met de kantonrechter – van uit moet gaan dat de overeenkomst tussen Ayla B.V. en Juresta Card is doorgelopen totdat deze door Juresta Card per 30 januari 2013 is beëindigd, hetgeen meebrengt dat Ayla B.V. in beginsel de bedongen tegenprestatie (het abonnementsgeld) tot die datum verschuldigd was. Voor zover [appellant] met grief II aan de orde stelt dat het feit dat hij de opzegging niet meer kan bewijzen voor risico van Juresta Card moet komen, omdat laatstgenoemde te lang heeft gewacht met het instellen van de vordering jegens [appellant], zodat [appellant] niet langer over bewijsmaterialen beschikte, verwerpt het hof deze stelling. Op [appellant] – als bestuurder van Ayla B.V. – rustte de verplichting om een behoorlijke administratie te voeren, die kort na de ontbinding van Ayla B.V. nog ter beschikking behoorde te zijn. Het hof verwijst verder naar de behandeling van Grief I hierboven.
7. Voor zover [appellant] met de verdere toelichting op Grief II ook bedoelt te betogen dat Ayla B.V. op andere gronden (dan tijdige opzegging) niks aan Juresta Card verschuldigd was, heeft [appellant] die stelling onvoldoende onderbouwd. Dat hij nooit had begrepen dat hij feitelijk twee overeenkomsten had gesloten voor dezelfde diensten (één met Juresta Card en één met Juresta Nederland B.V.), kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet de conclusie dragen dat Ayla B.V. uit de overeenkomst die hier aan de orde is, geen betalingsverplichting had tegenover Juresta Card.
8. Ook hetgeen overigens in de toelichting op Grief II wordt aangevoerd doet geen afbreuk aan hetgeen de kantonrechter in rov. 4.2. heeft overwogen. Dit betekent dat Grief II in zoverre niet slaagt.
9. [appellant] bestrijdt met de toelichting op grief II en met grief III het oordeel van de kantonrechter dat hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor het niet-betalen van de rekeningen van Juresta Card.
Het hof oordeelt als volgt. Indien een rechtspersoon tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt is uitgangspunt dat alleen de rechtspersoon aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die rechtspersoon, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de rechtspersoon. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Indien de bestuurder namens de rechtspersoon een verbintenis is aangegaan en – zoals in het onderhavige geval – de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de rechtspersoon niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Daarnaast kan aansprakelijkheid van de bestuurder aan de orde zijn indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, waarvan in ieder geval sprake is als de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de rechtspersoon tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
10. Het hof zal – in verband met de devolutieve werking van het appel – bij zijn oordeel alle door Juresta Card in eerste aanleg en hoger beroep betrokken stellingen betrekken, op grond waarvan Juresta Card betoogt dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid.
11. Het hof is van oordeel dat de door Juresta Card aangevoerde feiten onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat [appellant] reeds
bij het aangaanvan de overeenkomst in 2006 wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat hij de vorderingen van Juresta Card niet zou kunnen voldoen. Ook als juist is dat het in 2006 al minder goed ging met Ayla B.V., betekent dat niet dat Ayla B.V. niet meer in staat zou zijn om een relatief gering abonnementsgeld van € 210,63 per jaar te voldoen. Iets anders is dat Juresta Card ook heeft aangevoerd dat [appellant] ten onrechte heeft toegelaten dat Ayla B.V. is opgehouden de facturen voor het abonnementsgeld aan Juresta Card te voldoen en vervolgens Ayla B.V. heeft laten doodbloeden zonder vereffening, terwijl hij wist of moest weten dat Juresta Card nog een vordering op Ayla B.V. had althans pretendeerde. In de stellingen van Juresta Card ligt voorts besloten dat er bij een behoorlijke afwikkeling c.q. vereffening van Ayla B.V. gelden beschikbaar waren geweest om de vordering van Juresta Card te voldoen. Het hof is met Juresta Card van oordeel dat indien [appellant], door niet tot behoorlijke vereffening van Ayla B.V. over te gaan, heeft bewerkstelligd dat crediteuren van Ayla B.V. niet werden voldaan terwijl hiervoor wel middelen beschikbaar waren, sprake is van handelen waarvan [appellant] persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken. In dat geval is immers geen sprake van betalingsonmacht, maar van betalingsonwil. In eerste aanleg heeft Juresta Card bij akte van 3 juni 2015 verwezen naar de randnummers 15 t/m 19 van een door haar als productie A bij de akte van 3 juni 2015 gevoegde akte in de procedure die tegen [appellant] is aangespannen door haar zusterorganisatie Juresta Nederland B.V. van dezelfde datum (deze procedure is bij het hof bekend onder rolnummer 200.178.354/01). In de genoemde randnummers van de desbetreffende akte heeft Juresta Card erop gewezen dat in de laatste jaarrekening van Ayla B.V. van 2011 nog een werkkapitaal van € 9.056,00 wordt vermeld, terwijl onduidelijk is waar dat geld is gebleven. De jaarrekening is, zo blijkt uit de akte, overgelegd als productie 8 bij de inleidende dagvaarding.
12. [appellant] is in de memorie van grieven niet ingegaan op deze in eerste aanleg ingenomen stellingen van Juresta Card. Hij heeft derhalve niet, althans niet gemotiveerd, bestreden dat uit de laatste jaarrekening volgt dat Ayla B.V. in 2011 nog over werkkapitaal beschikte. Ook overigens heeft [appellant] geen toelichting gegeven op de financiële situatie van Ayla B.V. en heeft hij niet toegelicht dat en vanaf welk moment sprake was van betalingsonmacht. Een nadere toelichting mocht in het licht van de gemotiveerde stellingen van Juresta Card op dit punt wel van [appellant] worden verwacht. De enkele stelling dat Ayla B.V. door de crisis in 2009 “in zwaar weer kwam te verkeren” acht het hof daartoe, zonder ook maar enige onderbouwing, onvoldoende. Dit brengt het hof tot het oordeel dat de kantonrechter, tegen de zojuist genoemde achtergrond, terecht heeft geoordeeld dat sprake is van onzorgvuldig handelen van [appellant] jegens Juresta Card. [appellant] was immers als bestuurder gehouden te vereffenen (artikel 2:23 lid 1 BW), ook al was de ontbinding teweeg gebracht door een beschikking van de Kamer van Koophandel (artikel 2:19a lid 7 BW). Het feit dat Juresta Card er voor had kunnen kiezen om de rechter te verzoeken de vereffening te heropenen als bedoeld in artikel 2:23c BW maakt dat niet anders.
13. In de stellingen van Juresta Card aangaande het ontbreken van vereffening ligt besloten dat Ayla B.V. bij een behoorlijke afwikkeling over voldoende middelen had beschikt om de vordering van Juresta Card (volledig) te voldoen. Indien dit niet het geval was zou het uitblijven van een vereffening immers niet leiden tot schade, althans niet tot schade ter hoogte van het (volledige) verschuldigde bedrag. Het hof beschikt niet over een (eind)balans van Ayla B.V. en kan dus niet beoordelen in hoeverre Ayla B.V. daadwerkelijk in staat zou zijn geweest om de vordering van Juresta Card te voldoen. Naar het oordeel van het hof lag het in dit stadium van het geding echter op de weg van [appellant] om hierover een standpunt in te nemen. Door dit na te laten voldoet [appellant] niet aan zijn stelplicht. Het hof zal er derhalve van uitgaan dat de vordering van Juresta Card voldaan had kunnen worden.
14. De overige door Juresta Card naar voren gebrachte gronden waaruit volgens haar (mede) de aansprakelijkheid van [appellant] volgt, behoeven bij deze stand van zaken geen verdere bespreking. Dit geldt ook voor de – door [appellant] bestreden – stelling van Juresta Card dat [appellant] onrechtmatig handelde door de overeenkomst niet op te zeggen.
15. Het voorgaande brengt mee dat Grief II (voor zover gericht tegen het oordeel over de bestuurdersaansprakelijkheid) en Grief III niet slagen.
16. Grief IV heeft betrekking op de door Juresta Card geleden schade. Juresta Card vordert bij wege van schade hetgeen zij volgens de overeenkomst op Ayla B.V. had kunnen verhalen. [appellant] voert in grief IV onder andere aan dat de vordering van Juresta Card op Ayla B.V. voor een groot deel wordt gevormd door contractuele rente en incassokosten die volgen uit de door Juresta Card gehanteerde algemene voorwaarden. [appellant] beroept zich er in dit verband op dat de algemene voorwaarden van Juresta Card in de verhouding tot Ayla B.V. niet van toepassing, althans nietig zijn. [appellant] licht niet, althans niet gemotiveerd, toe welke consequentie deze stelling moet hebben voor de toewijsbaarheid van het door Juresta Card gevorderde. Voor zover aldus al sprake is van een voldoende omlijnde grief tegen het oordeel van de kantonrechter, geldt dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden volgt uit artikel 1 van de tussen Ayla B.V. en Juresta Card gesloten overeenkomst. Voor de toepasselijkheid van algemene voorwaarden gelden de normale regels van aanbod en aanvaarding. Het is – anders dan [appellant] aanvoert – niet noodzakelijk dat die voorwaarden bij het aangaan van de overeenkomst worden medeondertekend. Het beroep op de nietigheid van de voorwaarden is door [appellant] onvoldoende onderbouwd. Ook de door [appellant] ingenomen stelling dat hij bij het aangaan van de overeenkomst eigenlijk niet had begrepen om wat voor soort overeenkomst het ging en evenmin dat hij feitelijk twee overeenkomsten voor (in zijn ogen) dezelfde werkzaamheden sloot, maakt het voorgaande niet anders. [appellant] heeft immers niet toegelicht waarom hij de door Juresta Card over haar dienstverlening ter beschikking gestelde documentatie (zoals de welkomstbrief) niet heeft gelezen of begrepen. Gezien het bovenstaande kan in het midden blijven of het feit dat Ayla B.V. bij verstek werd veroordeeld maakt dat [appellant] zich als bestuurder niet kan beroepen op verweren die Ayla B.V. in de door Juresta Card tegen haar aanhangig gemaakte procedure kan beroepen.
17. [appellant] voert in grief IV verder aan dat Juresta Card geen schade heeft geleden omdat Juresta Card gedurende de looptijd van het contract geen werkzaamheden heeft verricht. Deze stelling snijdt geen hout. De schade moet worden vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de huidige situatie en de situatie waarin Juresta Card had verkeerd, indien [appellant] tot een behoorlijke afwikkeling van Ayla B.V. was overgegaan, waarbij tot uitgangspunt dient dat Ayla B.V. alsdan over de middelen had beschikt om de vorderingen van Ayla B.V. te voldoen (zie rov. 13 hierboven). Dat Juresta Card geen werkzaamheden heeft verricht maakt op zichzelf niet dat zij de abonnementskosten – tot betaling waarvan de overeenkomst Ayla B.V. verplichtte ook al maakte ze geen gebruik van de diensten van Juresta Card – niet kon innen. Ook het argument dat de contractuele rente niet aan [appellant] kan worden toegerekend omdat de onderliggende facturen aan Ayla BV gericht zijn en niet aan [appellant] gaat niet op; het gaat immers om hetgeen aan Juresta Card was toegekomen bij een behoorlijke afwikkeling van Ayla B.V.
18. [appellant] doet in grief IV tot slot een beroep op matiging van de schadevergoeding op de voet van artikel 6:109 BW. Het hof neemt bij het beroep op matiging de volgende omstandigheden tot uitgangspunt. Niet ter discussie staat dat Juresta Card gedurende de looptijd van het contract geen werkzaamheden heeft verricht, zodat tegenover de thans gevorderde abonnementskosten voor haar geen werkzaamheden of (substantiële) kosten hebben gestaan. Verder geldt dat de overeengekomen rente van maar liefst 24% per jaar (2% per maand) zeer aanmerkelijk hoger is dan de wettelijke rente. Niet ter discussie staat verder dat Ayla B.V. de overeenkomst toen het slechter ging met Ayla B.V. tussentijds had kunnen opzeggen, waarna geen abonnementskosten meer verschuldigd zouden zijn geweest. Juresta Card wijst er zelfs op dat zij dit eigenlijk van Ayla B.V. (c.q. [appellant]) had verwacht. Voor [appellant] als natuurlijke persoon is het gevorderde bovendien een aanzienlijk bedrag. Tot slot laat het hof de aard van de aansprakelijkheid meewegen, waarbij [appellant] vooral laksheid kan worden verweten. Dit alles in onderlinge samenhang bezien brengt het hof tot het oordeel dat toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Het hof zal de door de kantonrechter toegewezen schadevergoeding ex aequo et bono matigen tot een bedrag van € 1.500,=.
19. Bij deze uitkomst past dat [appellant] de proceskosten van de eerste aanleg draagt; hij is immers een bedrag aan Juresta Card verschuldigd. In appel gelden beide partijen als over en weer gedeeltelijk in het gelijk en gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zodat het hof de proceskosten in hoger beroep zal compenseren.