ECLI:NL:GHDHA:2017:2329

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
200.176.181/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot verrekenposten en huuropbrengsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de afwikkeling van verrekenposten aan de orde zijn. De vrouw is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 27 mei 2015, waarin de man werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 104.794,60 aan de vrouw, te vermeerderen met wettelijke rente. De vrouw heeft vier grieven geformuleerd en de man heeft incidenteel appel ingesteld met zeven grieven. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze in het bestreden vonnis zijn vermeld en heeft de grieven van beide partijen beoordeeld.

Het hof heeft geoordeeld dat de vermeerdering van eis door de vrouw in hoger beroep in strijd is met de goede procesorde en heeft deze buiten beschouwing gelaten. De vrouw heeft ook verzocht om benoeming van een deskundige om het exploitatiesaldo vast te stellen, maar het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist dat dit niet noodzakelijk is. De vrouw heeft niet aangetoond dat de boekhouding onjuist of onvolledig is.

De rechtbank heeft de huuropbrengsten vastgesteld op € 216.531,93, maar de vrouw betwist dit en stelt dat het bedrag hoger moet zijn. Het hof heeft geoordeeld dat de vaststelling van het saldo moet uitgaan van de daadwerkelijk betaalde huurbedragen. De man heeft ook grieven ingediend met betrekking tot de waarborgsommen en de verrekenposten. Het hof heeft de grieven van de man op dit punt gegrond verklaard en de veroordeling in reconventie van de vrouw tot betaling aan de man van € 28.501,59 vernietigd en in plaats daarvan de vrouw veroordeeld tot betaling van € 38.565,59 aan de man. De kosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.176.181/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/469149 / HA ZA 14-771

arrest d.d. 30 april 2017

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw ,
advocaat: mr. A.H. van Haga te den Haag,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.A.M.G. Wellen te Den Haag.

Het geding

Bij dagvaarding van 27 augustus 2015 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank den Haag van 27 mei 2015, tussen de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, en de man als gedaagde in conventie, eiser in reconventie, gewezen.
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
De vrouw heeft bij memorie van grieven vier grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven weersproken, tevens heeft hij incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van zeven grieven.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft de vrouw de grieven in het incidenteel appel weersproken en haar eis gewijzigd.
De man heeft op 6 september 2016 een akte genomen.
De vrouw heeft op 4 oktober 2016 nog een antwoord-akte genomen.
Partijen hebben hun procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd. Het hof merkt op dat in het procesdossier van de man ontbreekt de door hem in eerste aanleg overgelegde productie 2 (ordner) bij de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis als volgt beslist:
- in conventie is de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van € 104.794,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- in reconventie is de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van € 28.501,59. Voorts heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de man zijn toegewezen vordering mag verrekenen met de toegewezen vordering aan de vrouw.
De veroordelingen in conventie en reconventie zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde en met bepaling dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
3. Door de vrouw is gevorderd dat het hof bij arrest, onder vernietiging van het bestreden vonnis, opnieuw rechtdoende uitvoerbaar bij voorraad:
in conventie:
- een deskundige benoemt die het exploitatiesaldo zal vaststellen met bepaling dat de man het in artikel 195 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bedoelde voorschot zal dienen te deponeren, waarbij het hof de man zal gebieden om alle relevante documentatie nodig om het exploitatiesaldo te kunnen vaststellen zal verstrekken aan de deskundige alsmede aan de vrouw onder verbeurte van een dwangsom voor elke dag dat de man aan het gebod in gebreke blijft;
en voorts de man veroordeelt tot betaling van hetgeen hij, gelet op de bevindingen van de in te schakelen deskundige, aan de vrouw verschuldigd zal zijn, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van 1 maart 2010 en
de man voorts veroordeelt om aan de vrouw een bedrag van € 36.004,21 te voldoen ter zake door de man aan de vrouw verschuldigde bedragen zoals in de memorie alsmede onderliggende stukken nader is onderbouwd en
de man veroordeelt in de (na)kosten van dit geding, de kosten van de deskundige daaronder te begrijpen;
danwel subsidiair: de man veroordeelt tot betaling aan de vrouw van € 201.709,44, te vermeerderen met de wettelijke rente op de door haar aangegeven wijze, met veroordeling van de man in de (na)kosten van dit geding zowel in eerste aanleg alsook in hoger beroep;
in reconventie:
- de vorderingen van de man integraal afwijst met veroordeling van de man in de (na)kosten van het geding zowel in eerste aanleg als ook in hoger beroep.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft de vrouw haar eis vermeerderd en gevorderd de man tevens te veroordelen tot voldoening van een aanvullend bedrag van € 2.783,40 (maand huur + BTW + OZB [naam 1] ) aan de vrouw, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 1 januari 2013, alsmede – indien de vordering van de man ter zake van [schuldeiser een] in incidenteel appel – onverhoopt mocht slagen te bepalen dat de man de vrouw een bedrag van € 9.702,54 ter zake aflossing door de vrouw van de huwelijkse schuld aan [schuldeiser twee] dient te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest.
4. Door de man is gevorderd dat het hof bij arrest het bestreden vonnis vernietigt en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
in conventie: de vrouw in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaart, althans haar vorderingen ontzegt;
in reconventie:
- de vrouw veroordeelt tot betaling aan de man van een bedrag van € 21.010,- ter zake de schulden aan [schuldeiser een] , te betalen binnen twee weken na het ten deze te wijzen arrest;
- de vrouw veroordeelt tot betaling aan de man van een bedrag van € 46.668,59 ter zake de overige verrekenposten, te betalen binnen twee weken na het ten deze te wijzen arrest;
- te verklaren voor recht dat het exploitatieresultaat dat de man op grond van de echtscheidingsbeschikking, bekrachtigd door het hof, aan de vrouw dient te voldoen wordt vastgesteld op € 75.628,01;
- te verklaren voor recht dat na verrekening van de vorderingen sub I en (het hof leest:) II van dit petitum, met het sub III genoemde exploitatieresultaat en de betalingen van de man aan de vrouw van in totaal € 308.971,11 inclusief de vordering op grond van overbedeling en nagekomen baten, de man per saldo een bedrag van € 64.489,82 onverschuldigd aan de vrouw heeft betaald en de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van dit bedrag binnen twee weken na het ten deze te wijzen arrest, en voor het geval betaling niet binnen de gestelde termijn plaats vindt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn tot de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van de vrouw in conventie en in reconventie in de (na-)kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
5. Bij beschikking van 2 april 2012 van de rechtbank Den Haag is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, die op 15 mei 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij (eind)beschikking van 8 april 2013 is de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld. In hoger beroep heeft dit hof deze beschikking met betrekking tot de vaststelling van de verdeling op enkele onderdelen vernietigd en voor het overige bekrachtigd.
De geschillen tussen partijen in de onderhavige procedure betreffen de uitvoering van de vastgestelde verdeling van de huwelijksgemeenschap en de afwikkeling van verrekenposten.
Nu de grieven in principaal en incidenteel appel deels samenhangen, zullen deze gezamenlijk worden besproken.
Wijziging eis van de vrouw
6. De vrouw heeft bij memorie van antwoord haar eis vermeerderd in die zin dat zij nog een aantal aanvullende posten opvoert tot een bedrag van € 2.738,40 voor de vaststelling van het exploitatiesaldo, alsmede – voorwaardelijk, in het geval de hieronder te bespreken grief van de man met betrekking tot de schulden aan de heer [schuldeiser een] slaagt – vordert dat de man haar dient te vergoeden de helft van de door haar betaalde bedragen op een lening van [schuldeiser twee] , te weten een bedrag van € 19.405,07.
7. De man heeft zich tegen deze vermeerdering van eis verzet. Hij stelt zich op het standpunt dat de vrouw op grond van de in artikel 347 lid 1 Rv. besloten regel slechts bevoegd was haar eis te wijzigen in haar memorie van grieven.
8. Het hof is met de man van oordeel dat de vermeerdering van eis van de vrouw in dit stadium van de procedure in strijd is met de regels van een goede procesorde. De in artikel 347 lid 1 Rv. besloten liggende regel dat in hoger beroep slechts een conclusie van eis en een conclusie van antwoord worden genomen, beperkt de aan de oorspronkelijk eiser – ingevolge art. 130 lid 1 jo. art. 353 lid 1 Rv – toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van zijn eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis slechts kan veranderen of vermeerderen niet later dan in zijn memorie van grieven of van antwoord (HR 20-06-2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959). Door de vrouw zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen.
Het hof zal de vermeerdering van eis dan ook buiten beschouwing laten.
Benoeming deskundige (grief I van de vrouw)
9. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte is voorbij gegaan aan haar verzoek een deskundige te benoemen, die aan de hand van alle door de man te verstrekken bescheiden, het aan de vrouw toekomende bedrag ter zake van exploitatiekosten dient vast te stellen. De vrouw stelt dat de man onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft ten aanzien van de leegstand van de panden, de per kas ontvangen servicekosten en de ontvangen huur met betrekking tot de [adres] . Zij betoogt dat het exploitatiesaldo niet aan de hand van de wederzijdse stellingen en aan de hand van de in het geding gebrachte stukken zelfstandig door de rechter beoordeeld/begroot kan worden.
10. De man stelt dat het verzoek van de vrouw om alle relevante documentatie te verstrekken, benodigd voor het vaststellen van het exploitatiesaldo, betrekking moet hebben op de administratie van [bedrijfsnaam] over de jaren 2010 tot en met 2012. Op het verzoek van de vrouw strekkende tot afgifte van de administratie van [bedrijfsnaam] is reeds afwijzend beslist in de beschikking van het hof van 5 februari 2014, welke beslissing gezag van gewijsde heeft. Subsidiair stelt de man, onder verwijzing naar de producties 2 en 3 in eerste aanleg, dat hij alle informatie, die de vrouw nodig heeft om de door de man opgestelde exploitatieoverzichten op hun juistheid te kunnen (laten) controleren, heeft verstrekt.
11. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op juiste gronden beslist dat het inwinnen van een deskundigenbericht niet noodzakelijk is. Daarbij is van belang dat de vrouw ook in hoger beroep – in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man - niet heeft aangetoond dat de boekhouding met betrekking tot de exploitatie van de panden onjuist of onvolledig is, noch heeft zij geconcretiseerd welke bescheiden benodigd voor het vaststellen van het exploitatiesaldo zouden ontbreken.
Het verzoek tot benoeming van een deskundige wordt gepasseerd.
Exploitatiesaldo (grief II van de vrouw en grief I van de man)
12. Zowel door de vrouw als door de man zijn grieven met betrekking tot de vaststelling van dit exploitatiesaldo aangevoerd.
Huuropbrengsten
13. De rechtbank is uitgegaan van een bedrag van € 216.531,93 aan huurinkomsten. De vrouw stelt dat de huuropbrengsten op een te laag bedrag zijn vastgesteld en uitgegaan moet worden van een bedrag van € 251.874,59. Zij voert aan dat nog rekening gehouden moet worden met de huuropbrengsten van maart 2010 tot en met januari 2012 ter zake de later verkochte woning aan de [bedrijfsnaam] tot een bedrag van
€ 23.000,-, dat ten aanzien van de panden [woning twee] en [woning drie] , onjuiste huurbedragen zijn gehanteerd en dat met betrekking [woning vier] ten onrechte leegstand is gemeld.
14. Door de man zijn de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist, onder verwijzing naar de door hem overgelegde administratie en de daarop gebaseerde overzichten.
15. Het hof stelt voorop, en volgt daarin de rechtbank en de man, dat voor de vaststelling van het saldo uitgegaan moet worden van de daadwerkelijk betaalde huurbedragen en niet van de maximaal haalbare opbrengsten. In het licht van de door de man overgelegde administratie en de door hem gegeven toelichting heeft de vrouw niet aangetoond dat de ontvangen huurbedragen niet juist zijn. Ten aanzien van de [bedrijfsnaam] geldt dat dit pand niet behoort tot de aan haar toe te delen panden, zodat de huuropbrengsten van dit pand bij de vaststelling van het exploitatiesaldo buiten beschouwing moeten blijven.
Beheervergoeding
16. Zowel door de vrouw als de man is bezwaar gemaakt tegen de door de rechtbank tot uitgangspunt genomen beheervergoeding. De rechtbank heeft deze in redelijkheid begroot op een bedrag van € 15.000,- per jaar.
17. De vrouw stelt dat de door de rechtbank vastgestelde vergoeding, volstrekt buiten proportie is en in strijd met hetgeen in de branche gebruikelijk is. De vrouw stelt dat in de regel een beheervergoeding bepaald wordt aan de hand van een percentage van de totale huuropbrengst, welk percentage gemiddeld tussen de 4 en 7 % ligt. Op maandbasis komt de vergoeding dan uit op een bedrag van € 370,- en € 518,- in plaats van de door de rechtbank vastgestelde vergoeding van € 1250,-. De vrouw voert voorts aan dat de heer [naam beheerder] het volledig beheer voor zijn rekening heeft genomen, dat de man geen althans zeer beperkt werkzaamheden heeft verricht en het beheer niet naar behoren is uitgevoerd. Het past dan ook niet enige beheervergoeding vast te stellen, aldus de vrouw. Tot slot beroept de vrouw zich erop dat de man eerder, uitgaande van het treffen van een regeling, kenbaar heeft gemaakt in te kunnen stemmen met een totale beheervergoeding van € 1.000,- per maand.
18. De man stelt daarentegen dat de beheervergoeding door de rechtbank te laag is vastgesteld en voert aan dat de door de vrouw aan de man te betalen vergoeding voor beheerwerkzaamheden dient te worden gesteld op € 18.000,- per jaar. Hij verwijst naar de uitgebreide aard van zijn werkzaamheden, naast de werkzaamheden die de heer [naam beheerder] in het kader van het technisch beheer voor zijn rekening nam. Hij betwist dat de heer [naam beheerder] het volledig beheer heeft gevoerd; dit blijkt uit het aan de vrouw gedane voorstel door de heer [naam beheerder] om het volledig beheer te gaan uitvoeren voor € 24.000,- per jaar. Hij betwist dat de door de vrouw overgelegde offertes van makelaars alle werkzaamheden omvatten die door hem zijn uitgevoerd en wijst er op dat deze offertes niet afkomstig zijn van gerenommeerde aanbieders. Voor bijkomende werkzaamheden worden extra kosten in rekening gebracht op basis van een uurtarief. Dat de man het beheer niet zorgvuldig zou hebben uitgevoerd is een nieuw verwijt en wordt door hem betwist.
19. Het hof is – in het licht van de door partijen aangevoerde stellingen - van oordeel dat de door de rechtbank tot uitgangspunt genomen beheervergoeding redelijk is. Blijkens de beschikking van de rechtbank Den Haag van 2 april 2012 staat tussen partijen vast dat onder exploitatiesaldo verstaan moet worden: “de opbrengsten uit de betreffende panden verminderd met de met betrekking tot die panden gemaakte kosten (waaronder begrepen de beheerkosten die gesteld worden op de helft van de beheerkosten voor alle tot de gemeenschap behorende panden), waarop vervolgens in mindering wordt gebracht een bedrag van € 1.000,- per maand dat de vrouw reeds als voorschot op de exploitatie heeft ontvangen.” Partijen zijn overeengekomen dat de kosten van beheer in de berekening worden betrokken. De vrouw verbindt geen gevolgen aan het thans in hoger beroep voor het eerst door haar ingenomen standpunt dat er sprake is geweest van slecht beheer, anders dan dat de man in het geheel geen vergoeding zou toekomen. Kennelijk is zij van mening dat haar een schadevergoeding toekomt. Nog daargelaten dat het door de vrouw gestelde onzorgvuldige beheer door de man onvoldoende feitelijk is onderbouwd, kan een dergelijke vergoeding niet voor het eerst in hoger beroep worden gevorderd. Bij zijn oordeel omtrent de redelijkheid van de vergoeding heeft het hof in aanmerking genomen de - niet weersproken – opsomming van de door de man uitgevoerde werkzaamheden en het - evenmin weersproken voorstel - van de heer [naam beheerder] om het totale beheer te gaan uitvoeren voor het genoemde bedrag van € 24.000,- per jaar.
De grieven van de vrouw en de man met betrekking tot dit onderdeel falen.
Overige posten en lasten
20. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder het kopje overige posten de opstelling van de man ten aanzien van de kosten van het technisch beheer, de kosten van het onderhoud aan de panden, de OZB en de waterschapsbelasting, de assurantiepremie en de reeds aan de vrouw uitgekeerde voorschotten als niet, dan wel ongemotiveerd betwist bij de begroting van het exploitatiesaldo betrokken. De betreffende bedragen zijn gespecificeerd in het bestreden vonnis vermeld.
21. De vrouw stelt daar in haar tweede grief thans haar eigen opstelling tegenover, waarin tevens ten behoeve van haar door de man betaalde lasten - kosten die geen verband houden met het exploitatiesaldo van de verhuurde panden – zijn opgenomen. Zij verwijst naar haar producties 18 tot en met 20 en 25 bij memorie van grieven.
22. De man stelt zich op het standpunt dat aan de overzichten van de vrouw geen touw vast te knopen valt, onder meer omdat zij privé-uitgaven en kosten van de verhuurde panden door elkaar gooit, en dat deze wijze van procederen in strijd met de goede procesorde is. Hij betwist de juistheid van de door de vrouw opgestelde overzichten en de bijgevoegde bijlagen.
23. Het hof overweegt als volgt. Aan een grief moet de eis worden gesteld dat die voor de wederpartij en het hof voldoende kenbaar naar voren wordt gebracht. Het is niet aan de wederpartij en het hof om uit de door de vrouw overgelegde producties, zonder adequate toelichting, te moeten afleiden op welke punten de vrouw de opstelling van de man, zoals overgenomen in het bestreden vonnis, betwist. Van de vrouw mocht worden verwacht dat zij, voor zover zij niet instemt met deze opstelling, op duidelijk afgebakende wijze per post haar bezwaren formuleert en van een toelichting voorziet. De vrouw heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appel bewijs aangeboden van al haar stellingen, meer in het bijzonder door het horen van huurders als getuigen ter zake aan de man contant betaalde bedragen van servicekosten. Dit bewijsaanbod wordt gepasseerd nu de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht en dit voor zover het bewijsaanbod is gespecificeerd niet ter zake doende is.
Ook dit onderdeel van de grief van de vrouw wordt verworpen.
Grief III en IV van de vrouw
24. De tweede zin van de derde grief van de vrouw luidt als volgt: “Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte niet nog een aantal door de man aan de vrouw te betalen bedragen (niet) in de berekening meegenomen.” In de toelichting verwijst de vrouw hier wederom naar producties, thans 21 tot en met 24.
25. De man stelt ook ten aanzien van deze opstellingen en posten dat hier geen touw aan vast te knopen valt en dat het gros van de posten in de toelichting niet aan de orde komt.
26. Het hof is van oordeel – onder verwijzing naar hetgeen onder rechtsoverweging 23 is opgenomen - dat ten aanzien van deze grief eveneens geldt dat de bezwaren van de vrouw niet voldoende kenbaar naar voren zijn gebracht. In de toelichting van de grief worden wederom zowel posten die verband houden met het exploitatiesaldo, als andere verrekenposten genoemd. Deze grief wordt in zoverre eveneens gepasseerd. Het hof komt slechts toe aan een beoordeling van de posten met betrekking tot de inkomstenbelasting en de waarborgsommen, nu door de man in incidenteel appel daartegen ook grieven zijn gericht.
27. De vierde grief van de vrouw is gericht tegen de vaststelling van de rechtbank dat zij aan de man een bedrag dient te voldoen van € 28.501,59 ter zake rente kinderen, alsmede kosten [naam 2] , het tuinhuisje, [naam 2] en de hypotheek van de [woning vijf] . De vrouw verwijst in haar toelichting naar hetgeen zij onder haar tweede grief naar voren heeft gebracht.
28. De man acht ook deze grief in strijd met de goede procesorde. Hij heeft ten aanzien van de post “rente kinderen” een incidentele grief geformuleerd.
29. Het hof verwerpt ook deze grief van de vrouw op de grond zoals opgenomen in rechtsoverweging 23. De post “rente kinderen” zal in het onderstaande nog aan de orde komen.
Inkomstenbelasting 2009 en 2010 (grief III van de vrouw en grief III van de man)
30. Partijen hebben in eerste aanleg beiden een vordering betreffende verrekening van inkomstenbelasting over 2009 (man) respectievelijk over 2009 en 2010 (vrouw) ingediend. De vorderingen zijn bij gebreke van afdoende toelichting door de rechtbank afgewezen.
31. De man stelt dat de vrouw nog een bedrag van € 4.769,94 aan hem dient te betalen ter zake door hem voor de vrouw betaalde belasting en accountantswerkzaamheden. Hij voert aan dat de belastingdienst hem op 1 juni 2010 een bedrag van € 17.874,- inclusief rente heeft betaald in verband met de verlaging van de voorlopige aanslag Inkomstenbelasting 2009. De helft van deze teruggave, een bedrag van € 8.937,- kwam toe aan de vrouw. Op 12 juli 2010 heeft de man de voorlopige aanslag Inkomstenbelasting 2009 van de vrouw van € 27.193,- betaald. Op grond daarvan dient de vrouw een bedrag van € 13.596,- aan de man te vergoeden. Daarnaast heeft de man op 6 mei 2010, na de peildatum, de rekening van [naam 2] voor de werkzaamheden aan de aangifte Inkomstenbelasting 2009 en de winstaangifte over 2009 ad € 274,89 betaald. Aangezien partijen pas vanaf 2010 apart aangifte deden, dient de vrouw € 137,44 aan de man te vergoeden. Per saldo moet de vrouw een bedrag van € 4.796,94 aan hem betalen, aldus de man.
32. De vrouw voert in de toelichting bij haar derde grief aan - zo begrijpt het hof – dat de vrouw aanspraak maakt op vergoeding van een bedrag van € 1.028,-, door de man aangezien zij ten gevolge van zijn weigering haar aanslag Inkomstenbelasting 2010 te betalen, terwijl zijzelf niet over financiële middelen kon beschikken, dit bedrag als boete heeft moeten voldoen. In haar memorie van antwoord in incidenteel appel stelt de vrouw in haar reactie op de grief van de man dat hij in 2010 alle bedragen ter zake 2009 heeft terug ontvangen, in totaal een bedrag van € 24.605,-. Op de door de man voor haar betaalde aanslag 2009 van € 26.593,- moeten in mindering worden gebracht terug te betalen bedragen zorgtoeslag over de jaren 2007 tot en met 2009 zodat er resteert een bedrag van € 21.691,-. De vrouw stelt dat er ter zake de teruggave van belasting over 2009 aan de man in 2010 nog een bedrag ter verdeling tussen partijen resteert van € 2.914,-, zodat haar nog een bedrag van € 1.457,- toekomt.
33. Het hof overweegt als volgt. In goederenrechtelijke zin is de huwelijksgemeenschap ontbonden op 15 mei 2012 namelijk datum inschrijving echtscheiding. Vast staat dat partijen zijn overeengekomen dat tussen hen als peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap 1 januari 2010 geldt. Tussen partijen geldt voorts – zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank Den Haag van 2 april 2012 - dat voor zover belastingaanslagen worden opgelegd over de periode die geëindigd is op 1 januari 2010 in hun onderlinge verhouding ieder der partijen voor de helft draagplichtig is. Voor zover de belastingaanslagen betrekking hebben op de periode na 1 januari 2010 is de partij die het aangaat geheel draagplichtig. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd is het hof – evenmin als de rechtbank – in staat een beslissing te nemen over de vorderingen. Ten aanzien van de vordering van de vrouw geldt dat zij niet consistent is in hetgeen zij aan haar vordering ten grondslag legt. De vordering van de man kan evenmin worden toegewezen, nu dit betreft een verrekening van voorlopige aanslagen en daarmee samenhangende kosten en geen duidelijkheid wordt gegeven over de eindafrekening ter zake de verschuldigde belasting. Zo is de stelling van de vrouw dat in de op haar naam gestelde voorlopige aanslag 2009 terug te betalen bedragen aan zorgtoeslag zijn opgenomen, onweersproken gebleven. De grieven van de man en de vrouw op dit onderdeel falen.
Waarborgsommen (grief II van de man)
34. De tweede grief van de man is gericht tegen de wijze waarop de rechtbank de waarborgsommen in de begroting van het exploitatiesaldo heeft verwerkt. De man voert aan dat waarborgsommen geen huurinkomsten zijn. Zij maakten deel uit van het vermogen van partijen dat per peildatum is verdeeld. Als gevolg van een denkfout heeft de man in eerste aanleg het totaal van de waarborgsommen voor de aan de vrouw toebedeelde panden van € 8.585,- opgenomen in zijn berekening van de vordering van de vrouw. In plaats daarvan hadden uitsluitend nog de mutaties die na 1 maart 2010 met betrekking tot de waarborgsommen hebben plaatsgevonden met de vrouw moeten worden afgerekend. De man corrigeert zijn berekening van de nagekomen baten en lasten zoals door hem in eerste aanleg opgesteld en stelt dat hij in verband met de nagekomen baten en lasten en de waarborgsommen in plaats van een bedrag van € 9.951,27 een bedrag van € 6.203,77 is verschuldigd.
35. De vrouw voert aan dat zij met ingang van 1 januari 2013 het beheer gekregen heeft over de aan haar toegedeelde panden. Op haar rust de verplichting om de waarborgsom bij vertrek van de huurders terug te betalen. De waarborgsommen zijn ontvangen op de rekening van [bedrijfsnaam] . Het saldo van deze rekening is niet verdeeld. De waarborgsommen die verbonden zijn aan de door de vrouw toegedeelde panden moeten aan haar worden betaald.
36. Het hof is met de vrouw van oordeel dat de waarborgsommen geen te verdelen vermogen vormen; tegenover de waarborgsom staat de verplichting van de vrouw om de waarborgsom aan de huurder bij het einde van de huurovereenkomst terug te betalen. Het hof ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd geen grond om de waarborgsommen op een andere wijze in de begroting van het exploitatiesaldo te betrekken dan de rechtbank heeft gedaan. De grief wordt verworpen.
Schuld aan [schuldeiser een] /regresvordering (grief IV en V van de man)
37. De man stelt dat hij in 2010 een bedrag van € 41.020,- heeft afgelost op twee schulden van partijen aan de heer [schuldeiser een] en dat hij dientengevolge een regresvordering op de vrouw heeft tot een bedrag van € 21.010,-. Het betreft een schuld aangegaan op 25 augustus 2000, die per 1 januari 2010 € 16.362,12 bedroeg. In 2010 is deze schuld, vermeerderd met de bijgeschreven rente over 2010 geheel afgelost door betaling van een bedrag van € 17.016,60 door de man. Voorts heeft de man afgelost op een schuld, aangegaan op 1 december 2003. Het saldo bedroeg per 1 januari 2010 € 84.572,86 en de man stelt dat hij op deze schuld in 2010 een bedrag van € 25.003,40 heeft afgelost.
38. De vrouw stelt dat de betreffende schulden reeds voor de peildatum waren afbetaald.
39. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat gedurende het huwelijk verschillende bedragen van [schuldeiser een] zijn geleend en dat er betalingen op die schulden hebben plaats gevonden. Door de man zijn geen overeenkomsten met betrekking tot het aangaan van deze schulden en de aflossingsvoorwaarden in het geding gebracht. Ten aanzien van de schuld, aangegaan op 1 december 2003, kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de betaling door de man in 2010 van het bedrag van € 25.003,40 tot een regresrecht leidt ten aanzien van de vrouw: de man heeft met deze betaling nog niet voor meer dan de helft een gemeenschapsschuld, waarvan het saldo per 1 januari 2010 volgens zijn stelling € 84.572,86 bedroeg, gedragen. Het hof overweegt verder dat, nu de man zich er op beroept dat hem een regresvordering op de vrouw toekomt ter zake betalingen op gemeenschapsschulden, terwijl het bestaan van die schulden door de vrouw gemotiveerd wordt betwist, het op zijn weg ligt het bestaan van die schulden te bewijzen. De door hem overgelegde schriftelijke bescheiden zijn hiertoe onvoldoende: zoals al opgemerkt ontbreken de overeenkomsten met betrekking tot het aangaan van de schulden en uit de overgelegde overschrijvingen blijkt niet op welke schulden de betalingen betrekking hadden. Nu er verschillende schulden (hebben) bestaan acht het hof de achteraf opgemaakte verklaringen van [schuldeiser een] onvoldoende. Het hof passeert het door de man gedane bewijsaanbod, nu dit onvoldoende is gespecificeerd: het bewijsaanbod houdt niet meer in dan het overleggen van aanvullende bescheiden.
De grieven van de man op dit punt worden verworpen.
Rente kinderen (grief VI van de man)
40. Met deze grief komt de man op tegen de vaststelling van de rechtbank dat de vrouw door betaling van een bedrag van € 20.000,- in 2010 de gemeenschapsschuld aan de kinderen met ongeveer éénderde heeft verminderd en de hieruit voortvloeiende beslissing dat slechts 2/3 van de door de man gevorderde rente wordt toegewezen. Dit betreft door partijen verschuldigde rente over de jaren 2010 tot en met 2012, die door de man is betaald.
De man betwist dat de vrouw de betaling van € 20.000,- heeft gedaan. Dochter [naam 3] heeft aan de man verteld dat de vrouw slechts een bedrag bij haar in bewaring heeft gegeven, maar dat zij dat bedrag later weer aan de vrouw heeft terugbetaald.
41. De vrouw stelt dat zij in totaal een bedrag van € 20.000,- op de gemeenschapsschuld aan [naam 3] heeft voldaan. Voor een bedrag van € 12.000,- is een kwitantie uitgeschreven, voor het bedrag van € 8.000,- niet. Met dit bedrag heeft [naam 3] een deel van haar schuld in verband met de aankoop van de [bedrijfsnaam] van de vrouw afgelost.
42. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat partijen een schuld hebben aan hun twee kinderen en dat zij over deze schuld rente verschuldigd zijn. De man stelt dat hij over de jaren 2010 tot en met 2012 een bedrag van € 8.038,- (3 x € 2676,-) aan rente heeft betaald. Deze betalingen hebben plaatsgevonden na de overeengekomen peildatum tussen partijen. De verschuldigde rente dient door partijen ieder voor de helft te worden gedragen. De vordering van de man is gegrond op een recht van regres van door hem ten behoeve van de vrouw betaalde rente aan de kinderen. De vrouw betwist echter dat zij rente verschuldigd is ter hoogte van het door de man betaalde bedrag, aangezien zij een deel van de schuld zou hebben afgelost. Wat hiervan zij, naar het oordeel van het hof komt het voor risico van de man voor zover hij betalingen doet ten behoeve van de vrouw op een vordering die door de vrouw wordt betwist. De grief slaagt dan ook niet.
Diverse kosten (grief VII van de man)
43. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verrekenposten, omschreven als “Diverse kosten” van € 7.828,-, € 1.018,- en € 1.218 heeft afgewezen. Voor de onderbouwing verwijst de man naar productie 2 bij de conclusie van antwoord/eis in reconventie in eerste aanleg:
Diverse kosten 2010: tabblad
“Rek 1105”, betreft opstalverzekering en afvalstoffenheffing woning vrouw, motorrijtuigenbelasting, onderhoud en verzekering van de personenauto van de vrouw, een kasopname d.d. 8 maart 2010 en raamkozijnen t.b.v. de woning van de vrouw.
Diverse kosten 2011: tabblad
“Rek 1105”,betreft opstalverzekering en OZB voor de woning van de vrouw en motorrijtuigenbelasting voor haar personenauto.
Diverse kosten 2012: tabblad
“Rek 1103”,betreft opstalverzekering, rekening accountant [naam 2] en motorrijtuigenbelasting.
44. De vrouw betwist de door de man opgevoerde posten onder verwijzing naar haar eigen opgave.
45. Het hof constateert dat de betwisting van de vrouw niet is onderbouwd. Zij betwist niet dat de door de man opgevoerde kosten, waarvan betalingsbewijzen zijn overgelegd, ten behoeve van haar zijn voldaan. In haar reactie op de grief gaat de vrouw overigens slechts in op posten die samenhangen met de kosten van de aan haar toegedeelde panden, maar die zijn in deze grief niet aan de orde.
Het hof is dan ook van oordeel dat deze grief van de man slaagt. Dit betekent dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd voor zover het de veroordeling in reconventie betreft, en dat het aan de man toe te wijzen bedrag moet worden vermeerderd met € 10.064,-, zodat dit uitkomt op € 38.565,59.
46. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn, zullen de kosten in hoger beroep worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het bestreden vonnis ten aanzien van de veroordeling in reconventie van de vrouw tot betaling aan de man van € 28.501,59;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van € 38.565,59;
bekrachtigt het bestreden vonnis in conventie en in reconventie voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten in hoger beroep draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, A.N. Labohm en A.H.N. Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.