ECLI:NL:GHDHA:2017:2302

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
200.214.405/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis inzake schuldsaneringsregeling en toekenning van schone lei

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarbij aan de appellanten de schone lei was onthouden in het kader van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten toerekenbaar tekortgeschoten waren in de nakoming van hun verplichtingen, omdat zij een belastingschuld hadden van meer dan € 3.320,-- zonder een betalingsregeling te treffen. De bewindvoerder was ook tekortgeschoten in haar toezichthoudende rol, wat leidde tot een korting op haar salaris.

De appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zij betoogd dat de belastingschuld niet bovenmatig was en dat zij een betalingsregeling met de Belastingdienst hadden getroffen. De bewindvoerder heeft bevestigd dat de ten onrechte uitbetaalde bedragen aan de boedel zijn overgemaakt en dat er geen tekortkomingen waren in de nakoming van de verplichtingen door de appellanten.

Het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake was van enige tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen door de appellanten. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd met toekenning van de schone lei. Tevens is vastgesteld dat de vorderingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling niet langer afdwingbaar zijn na de beëindiging van de regeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.214.405/01
Insolventienummer rechtbank : C/09/11/684 R en C/09/11/685 R

arrest van 1 augustus 2017

inzake

1. [naam 1] ,

2. [naam 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] , [appellante] , en tezamen: [appellanten] ,
advocaat: mr. J.M. van der Linden te Waddinxveen.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2011 is ten aanzien van [appellanten] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij vonnis van 19 september 2014 is de looptijd van de regelingen met twee jaar verlengd tot 14 juli 2016. Bij vonnis van 13 april 2017 heeft de rechtbank aan [appellanten] de schone lei onthouden. Tegen laatstbedoeld vonnis hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld bij het op 21 april 2017 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met productie). Bij brief van 20 juli 2017 is nog een aantal producties aan het hof toegezonden. Bij brieven van 6 juli 2017 en 18 juli 2017 heeft [naam 3] , de bewindvoerder, de openbare verslagen en haar reactie op het beroepschrift aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juli 2017. Verschenen zijn: [appellanten] , bijgestaan door hun advocaat, alsmede [naam 4] , namens de bewindvoerder.
Ter zitting van het hof heeft de bewindvoerder nog een productie overgelegd.

De beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft aan [appellanten] de schone lei onthouden omdat zij toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting geen nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellanten] een belastingschuld inzake IB 2014 hebben waarvan nog ruim € 3.320,-- openstaat en dat zij hiervoor geen betalingsregeling hebben getroffen.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de bewindvoerder is tekortgeschoten in de uitvoering van haar taak als toezichthouder. De bewindvoerder heeft [appellant] er immers geruime tijd niet op gewezen dat de wijze van solliciteren niet correct was. De rechtbank heeft de bewindvoerder daarom 30% gekort op haar salaris.
2. De grieven en argumenten van [appellanten] kunnen als volgt worden samengevat.
De belastingschuld die nog resteert betreft de hypotheekrente die [appellanten] over het jaar 2014 ten onrechte van de Belastingdienst hebben ontvangen. Het hof begrijpt dat wordt bedoeld de voorlopige teruggaaf hypotheekrenteaftrek. [appellanten] hebben aan de Belastingdienst doorgegeven dat zij geen recht meer hadden op deze aftrek, maar de Belastingdienst bleef het bedrag maandelijks bijschrijven op de bankrekening van [appellanten] De ten onrechte uitbetaalde bedragen zijn overgemaakt naar de boedelrekening. Hoewel [appellanten] van mening zijn dat het bedrag van € 3.320,-- vanuit de boedel aan de Belastingdienst moet worden voldaan, zijn zij niettemin met de Belastingdienst een betalingsregeling van € 200,-- per maand overeengekomen. Verder stellen [appellanten] zich op het standpunt dat de schuld aan de Belastingdienst niet bovenmatig is bij een vrij besteedbaar inkomen van ruim € 1.500,- per maand.
3. De bewindvoerder heeft bevestigd dat [appellanten] conform het vrijgelaten bedrag aan de boedel hebben afgedragen en de ten onrechte uitbetaalde bedragen maandelijks zijn overgemaakt op de boedelrekening. De nog openstaande vordering van de Belastingdienst dient dan ook uit de boedel te worden voldaan. De bewindvoerder stelt zich verder op het standpunt dat de nieuwe schuld [appellanten] niet valt te verwijten en dat er geen bezwaren zijn tegen verlening van de schone lei.
Verder heeft de bewindvoerder bezwaar gemaakt tegen de door de rechtbank toegepaste korting op haar salaris. Zij betwist te zijn tekortgeschoten en verzoekt het hof het bestreden vonnis in zoverre te vernietigen.
4. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting oordeelt het hof als volgt. Nu de bewindvoerder heeft bevestigd dat de maandelijks uitgekeerde voorlopige teruggave is overgemaakt op de boedelrekening en heeft verklaard dat de openstaande vordering van de Belastingdienst uit de boedel kan worden voldaan, is het hof van oordeel dat geen sprake is van enige tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen. De toepassing van de schuldsaneringsregeling dient daarom te worden beëindigd met toekenning van de schone lei.
5. De klacht omtrent de door de rechtbank toegepaste korting behoeft geen behandeling, reeds omdat tegen een beslissing van de rechtbank waarbij het salaris van de bewindvoerder wordt vastgesteld geen hogere voorziening openstaat (art. 320 lid 1 jo 85 Fw).
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden beëindigd met toekenning van de schone lei.

De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 april 2017 behoudens wat betreft de beslissingen omtrent het salaris van de bewindvoerder en omtrent de kosten, inclusief de publicatiekosten;
en opnieuw rechtdoende:
- stelt vast dat [appellanten] in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet zijn tekortgeschoten;
- verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling van rechtswege zal zijn beëindigd zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van de schuldenaren zijn geëindigd op 14 juli 2016;
- verstaat dat door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Rijperman, H.J. Vetter en P.W. van Baal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.