ECLI:NL:GHDHA:2017:2096

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
200.182.227/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid in het kader van frauduleus handelen door een werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Delfland (hierna: GGZ Delfland) inzake onrechtmatige daad en aansprakelijkheid. [appellant] is in hoger beroep gekomen van meerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag, waarbij hij en een werknemer, [betrokkene], door GGZ Delfland aansprakelijk zijn gesteld voor schade die voortvloeit uit frauduleuze handelingen. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] en [betrokkene] onrechtmatig hebben gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die GGZ Delfland heeft geleden. De zaak betreft een complexe situatie waarin [appellant] via zijn eenmanszaak ICT [...] zaken deed met GGZ Delfland, waarbij [betrokkene] als contactpersoon fungeerde. Er zijn aanwijzingen dat [betrokkene] fraude heeft gepleegd door goederen voor privégebruik aan te schaffen en deze via [appellant] te factureren aan GGZ Delfland. Het hof heeft vastgesteld dat er een nauwe samenwerking tussen [appellant] en [betrokkene] heeft bestaan, maar dat het nog niet duidelijk is in hoeverre [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof heeft GGZ Delfland verzocht om nadere toelichting te geven op de vordering en de specifieke fraude-incidenten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en het hof heeft de partijen uitgenodigd om het procesdossier opnieuw te overleggen indien nodig.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.182.227/01
Zaaknummer rechtbank : 1168211 \ CV EXPL 12-33447
arrest van 25 juli 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant]
advocaat: mr. R.W. Keus te Den Haag,
tegen
Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Delfland,
gevestigd te Delft,
geïntimeerde,
hierna te noemen: GGZ Delfland,
advocaat: mr. D.J.G. Timmerman te Leiden.

1.Het verloop van het geding

1.1
Bij exploot van 11 november 2014 (met bijlage) is [appellant] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 14 december 2011, 25 april 2012, 24 mei 2012 en 11 augustus 2014 van de rechtbank Den Haag, team kanton Den Haag (hierna: de kantonrechter), voor zover tussen partijen gewezen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] achttien grieven tegen het vonnis van 11 augustus 2014 (het eindvonnis) aangevoerd en toegelicht, zijn eis vermeerderd en producties overgelegd.
1.2
Bij memorie van antwoord heeft GGZ Delfland onder overlegging van producties de grieven bestreden.
1.3
Hierop heeft [appellant] een akte overlegging productie genomen, waarop GGZ Delfland heeft gereageerd bij antwoordakte.
1.4
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd. Daarbij zou volgens de rolkaart van het hof GGZ Delfland hebben gefourneerd. De desbetreffende stukken zijn echter niet op het hof aangetroffen.
1.5
Nadat arrest is gevraagd hebben partijen gezamenlijk verzocht alsnog producties in het geding te mogen brengen, die eerder nog niet konden worden overgelegd en die – aldus partijen – rechtstreeks relevant zijn voor de zaak. Het hof heeft hierin toegestemd. Partijen hebben hierna beiden producties in het geding gebracht. Daarna is wederom arrest gevraagd.
1.6
Het hof merkt op dat tegelijk met dit arrest eveneens arrest wordt gewezen in de zaak [betrokkene] / GGZ Delfland, zaaknummer 200.182.126/01. Dit hoger beroep is eveneens gericht tegen de vonnissen van 14 december 2011, 25 april 2012, 24 mei 2012 en 11 augustus 2014.
1.7
Omdat het door GGZ Delfland gefourneerde procesdossier niet (meer) op het hof aanwezig is, is voor het wijzen van dit arrest gebruikt gemaakt van de eerste aanleg stukken die (wel) zijn gefourneerd in de zaak [betrokkene] / GGZ Delfland. De eerste aanleg dossiers zijn in beide zaken namelijk identiek. Voor de hoger beroep stukken is gebruik gemaakt van het griffiedossier.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 11 augustus 2014 onder het kopje ‘Feiten’ een aantal feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht of bezwaren ingebracht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
  • i) [appellant] heeft via zijn eenmanszaak, ICT [...] , zaken gedaan met GGZ Delfland. De contactpersoon van [appellant] bij GGZ Delfland was [betrokkene] .
  • ii) [betrokkene] was bij GGZ Delfland in dienst als manager frontoffice en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de inkoop van ICT-diensten en daaraan gerelateerde zaken. [betrokkene] had, ten behoeve van GGZ Delfland, ICT [...] in 2009 als vaste leverancier van ICT-goederen en -diensten gekozen.
  • iii) In maart/april 2011 is bij GGZ Delfland de verdenking gerezen dat [betrokkene] fraudeerde. GGZ Delfland heeft Hoffmann Bedrijfsrecherche (hierna: Hoffmann) verzocht om een onderzoek in te stellen.
  • iv) Naar aanleiding van het onderzoek van Hoffmann is [betrokkene] op 27 april 2011 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief schrijft GGZ Delfland onder meer dat [betrokkene] via ICT [...] een Leica-lens en een Tom Tom heeft aangeschaft voor privégebruik en dat ICT [...] daarvoor facturen aan GGZ Delfland heeft gestuurd.
2.3
GGZ Delfland heeft [betrokkene] en [appellant] gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat [betrokkene] en/of [appellant] toerekenbaar tekort is/zijn geschoten in de nakoming van hun contractuele verplichtingen jegens GGZ Delfland, althans dat [betrokkene] en/of [appellant] onrechtmatig heeft/hebben gehandeld jegens GGZ Delfland en dat zij deswege hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daaruit voor GGZ Delfland ontstane schade. Daarnaast heeft zij, onder wijziging van eis, de (partiële) ontbinding van alle overeenkomsten gevorderd als bedoeld in bijlage 138 van het onderzoeksrapport van Hoffmann wegens bedrog, misleiding, ernstige wanprestatie zijdens [betrokkene] en/of [appellant] en/of vanwege (wederzijdse) dwaling. Voorts heeft zij gevorderd dat [betrokkene] en/of [appellant] de hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding door [betrokkene] en/of [...] ten bedrage van € 431.620,-, dan wel op te maken bij staat, te vermeerderen met de proceskosten, de beslagkosten en de kosten van het onderzoek van Hoffmann (€ 98.770,-) en advocatenkosten € 97.769,95 (incl. BTW).
2.4
In reconventie heeft [appellant] gevorderd dat GGZ Delfland hem een bedrag van € 61.573,30 zal betalen in verband met openstaande facturen wegens leveranties van goederen en diensten aan GGZ Delfland.
2.5
De kantonrechter heeft in het bestreden eindvonnis voorop gesteld dat hij als herhaald en ingelast beschouwd hetgeen is overwogen en beslist in een op dezelfde dag gewezen vonnis tussen GGZ Delfland en [betrokkene] . De kantonrechter overweegt daartoe dat [appellant] in die zaak weliswaar geen partij was, maar dankzij de reconventionele vordering die [betrokkene] in de onderhavige zaak heeft ingesteld waarover een identiek partijdebat is gevoerd en het feit dat alle stukken in die zaak ook in deze procedure zijn ingebracht, heeft [appellant] voldoende kunnen reageren op de stelling van GGZ Delfland.
2.6
Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat (onder meer) uit het rapport van Hoffmann volgt dat [appellant] en [betrokkene] nauw hebben samengewerkt en stelselmatig hebben samengespannen teneinde GGZ Delfland onrechtmatig te benadelen. Naar het oordeel van de kantonrechter staan in ieder geval twee gevallen van onrechtmatig handelen vast (namelijk ter zake van de Leica lens en ter zake van de Tom Tom) en heeft GGZ Delfland goed onderbouwd dat het niet bij die twee gevallen is gebleven. Het gaat om een groot aantal transacties waarbij ofwel in het geheel geen goederen of diensten aan GGZ Delfland zijn geleverd of ten goede zijn gekomen, ofwel zaken of diensten zijn door geleverd met een in overleg tussen [betrokkene] en [appellant] bepaalde, extreme winstopslag.
2.7
Ter zake van de positie van [appellant] overweegt de kantonrechter dat [appellant] heeft erkend dat [betrokkene] hem bedrijfsadviezen gaf en dat hij ervan uitging dat [betrokkene] deze nevenwerkzaamheden van zijn werkgever mocht verrichten. Dit laat, naar het oordeel van de kantonrechter, zien dat [appellant] zich bewust is geweest van een potentieel tegenstrijdig belang c.q. integriteitsprobleem. [betrokkene] behoorde uit hoofde van zijn functie in de eerste plaats het belang van GGZ Delfland te dienen, terwijl [appellant] als ondernemer en leverancier van GGZ Delfland uiteraard eigen winstmaximalisatie beoogde. [appellant] moet reeds daarom hebben begrepen dat [betrokkene] met zijn adviezen aan hem strijdig handelde met zijn verplichtingen als werknemer van GGZ Delfland. Dat hij als leverancier niet wist wat er na aflevering met de door hem geleverde zaken gebeurde en waarvoor GGZ Delfland die nodig had, acht de kantonrechter in het licht van genoemde samenwerking ongeloofwaardig.
2.8
De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat [betrokkene] en [appellant] onrechtmatig hebben gehandeld jegens GGZ Delfland en deswege hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daaruit voor GGZ Delfland ontstane schade. De kantonrechter heeft de kosten van voor het onderzoek van Hoffmann ten bedrage van € 98.770,-, alsmede buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 9.044,- toegewezen. Voor het overige is de zaak naar de schadestaat verwezen.
2.9
In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen.
2.1
In hoger beroep heeft [appellant] geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen, tot afwijzing van de vorderingen van GGZ Delfland en tot toewijzing van zijn reconventionele vordering. Verder heeft [appellant] gevorderd dat GGZ Delfland de door haar gelegde beslagen opheft en dat zij aan [appellant] terugbetaalt al hetgeen hij ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan.
2.11
GGZ Delfland heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen.
2.12
De
grieven 2 tot en met 16strekken ten betoge dat de kantonrechter [appellant] ten onrechte heeft veroordeeld tot vergoeding van de schade bestaande uit de kosten van het onderzoek van Hoffmann en voor het overige nader op te maken bij staat; [appellant] voert aan dat hij niet onrechtmatig jegens GGZ Delfland heeft gehandeld (althans dat uit het vonnis niet blijkt in hoeverre hiervan sprake is) en dat op GGZ Delfland de bewijslast rust dat er wel sprake is van onrechtmatig handelen. De omstandigheid dat de kantonrechter – kennelijk – twee concrete voorbeelden van fraude bewezen acht, betekent nog niet dat daarmee vaststaat dat [appellant] op grote schaal heeft meegewerkt aan fraude die door [betrokkene] zou zijn gepleegd, aldus [appellant] .
2.13
Het hof zal allereerst bespreken in hoeverre vaststaat dat er tussen [betrokkene] en [appellant] een nauwe samenwerking heeft bestaan die wijst op frauduleuze samenwerking. In dit verband zijn in het bijzonder de grieven 2 tot en met 7 van belang. Met
grief 2voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat uit het rapport Hoffmann en de eigen stellingen van [betrokkene] en [appellant] blijkt dat [appellant] en [betrokkene] in nauwe samenwerking hebben gehandeld. Met
grief 3voert [appellant] aan dat [betrokkene] niet kan worden aangemerkt als de feitelijk bestuurder van de eenmanszaak (B.V. i.o.) Source & Stone van [appellant] en dat uit de inschrijvingen van [betrokkene] als bestuurder niet blijkt dat er een intentie van samenwerking blijkt. Volgens [appellant] was er sprake van een gewone zakelijke samenwerking, waar niets mee mis was. Daarnaast heeft [appellant] aangevoerd – in
grief 4– dat [betrokkene] hem weliswaar adviezen gaf, maar dat [appellant] ervan uitging dat [betrokkene] nevenwerkzaamheden mocht verrichten en dat [appellant] zich destijds niet ervan bewust was dat [betrokkene] een tegenstrijdig belang zou kunnen hebben. Volgens [appellant] was van frauduleuze handelingen van [betrokkene] overigens in het geheel geen sprake. De
grieven 5 en 6hebben een zelfde strekking. Met
grief 7voert [appellant] aan dat er binnen GGZ Delfland ook andere personen waren die onzakelijk handelden, al dan niet op kosten van GGZ Delfland.
2.14
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat [betrokkene] in de periode 2009/2010 een eigen bedrijf (de eenmanszaak “Casa Tinin”) heeft gehad, dat op 14 oktober 2009 in het handelsregister is ingeschreven. De eenmanszaak van [appellant] , ICT [...] , is op 2 oktober 2009 ingeschreven. Voorts staat vast dat [betrokkene] en [appellant] elkaar reeds voor die tijd kenden: [appellant] was eerder werkzaam voor het bedrijf Infotheek en vervolgens voor het bedrijf Data Wells. Hij had in die hoedanigheid nauw contact met [betrokkene] . Daarnaast bestond er een vriendschappelijke relatie tussen [betrokkene] en [appellant] , zoals beschreven in het rapport Hoffmann (p. 23 e.v.). [appellant] heeft een en ander niet bestreden.
2.15
Uit het rapport Hoffmann blijkt voorts dat er zakelijke banden bestonden tussen ICT [...] en Casa Tinin en dat ICT [...] betalingen aan Casa Tinin deed. [appellant] heeft ook niet bestreden dat [betrokkene] (namens Casa Tinin) facturen aan ICT [...] stuurde ter zake van aan ICT [...] geleverde goederen of diensten, welke ICT [...] vervolgens aan GGZ Delfland leverde.
2.16
De overgelegde stukken wijzen voorshands erop dat [betrokkene] persoonlijk profiteerde van de transacties tussen GGZ Delfland en ICT [...] en daardoor – mogelijk – schade toebracht aan GGZ Delfland. Daarmee is echter nog niet gegeven dat [appellant] ook onrechtmatig handelde jegens GGZ Delfland. Daarvoor is in ieder geval noodzakelijk dat [appellant] ervan op de hoogte was dat [betrokkene] persoonlijk profiteerde van de transacties tussen ICT [...] en GGZ Delfland. In dat geval kan van [appellant] – als zakenrelatie van GGZ Delfland – worden verwacht dat hij niet meewerkt aan het onrechtmatig handelen van [betrokkene] . Uit de stellingen van GGZ Delfland blijkt dat zij [appellant] (in ieder geval) verwijt dat hij actief heeft meegewerkt aan de bedoelde (frauduleuze) transacties. Het rapport Hoffmann bevat ook wel aanwijzingen dat hiervan sprake is geweest.
2.17
De conclusie van het vorenstaande is dat de grieven 2-7 falen voor zover [appellant] hierin betoogt dat er sprake was van een normale zakelijke samenwerking met [betrokkene] en ook voor zover daarin ligt besloten dat er geen aanwijzingen zijn voor onrechtmatig handelen van [appellant] . De grieven zijn echter gegrond voor zover daarin wordt geklaagd dat daarmee nog niet vast staat of en zo ja in hoeverre [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld.
2.18
Naar het hof begrijpt is GGZ Delfland van mening dat het – gezien de gestelde omvang van de fraude – vrijwel onmogelijk is om in de processtukken een volledige opsomming te geven van alle fraudegevallen. Zij heeft daarom volstaan met het geven van diverse voorbeelden. Voor de nadere onderbouwing en voor een uitputtende opsomming van alle frauduleuze facturen heeft GGZ Delfland verwezen naar het rapport Hoffmann en (in hoger beroep) naar het dossier in de tegen [appellant] ingestelde strafzaak. Voorts verwijst zij in haar petitum naar “bijlage 138”. Uit deze stukken komt inderdaad een beeld naar voren waarin [betrokkene] en [appellant] stelselmatig hebben samengespannen om GGZ Delfland onrechtmatig te benadelen. Het hof heeft desalniettemin een nadere toelichting van GGZ Delfland nodig over de vraag op welke fraude-incidenten haar vordering ziet (art. 22 Rv). Het hof verzoekt daarom en om redenen van proceseconomie - het voorkomen van afzonderlijke procedures over de afzonderlijke onrechtmatige daden - GGZ Delfland nader toe te lichten hoe haar vordering van € 431.620,- is opgebouwd. Dat wil zeggen dat zij nader dient te specificeren op welke facturen haar vordering betrekking heeft, dat zij dient toe te lichten waarop ieder van deze facturen ziet (wat zou er aan GGZ Delfland zijn geleverd?), alsmede waarom de facturen frauduleus zijn en waarom [appellant] (naast [betrokkene] ) aansprakelijk is. Voorts dient zij toe te lichten – per factuur – in hoeverre zij schade heeft geleden als gevolg van deze fraude, alsmede hoe hoog deze schade is. Voor het hof is het thans nog niet duidelijk in hoeverre het zinvol is om de hoogte van de schade in een afzonderlijke schadestaatprocedure vast te laten stellen.
Slotsom
2.19
De grieven 2-7 falen voor zover [appellant] hierin betoogt dat er sprake was van een normale zakelijke samenwerking met [betrokkene] en ook voor zover daarin ligt besloten dat er geen aanwijzingen zijn voor onrechtmatig handelen van [appellant] . Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen zodat GGZ Delfland een memorie als bedoeld in rechtsoverweging 2.18 kan nemen. [appellant] kan vervolgens hierop reageren.
2.2
Met het oog op de rechtsoverweging 1.4 en 1.7 merkt het hof nog het volgende op. Indien partijen daaraan behoefte hebben, worden zij uitgenodigd het (volledige) procesdossier (nogmaals) te fourneren. Het hof acht fourneren overigens niet noodzakelijk omdat het – per saldo – beschikt over alle processtukken.
2.21
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van 19 september 2017 voor het nemen van een memorie aan de zijde van GGZ Delfland als hierboven onder 2.18 bedoeld;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, R.S. van Coevorden en S.R. Mellema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2017 in aanwezigheid van de griffier.