Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
1.[appellant],
[appellante],
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een incident ex artikel 351 Rv. De appellanten, [appellant] en [appellante], hebben in hoger beroep schorsing gevorderd van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van een vonnis van de rechtbank, waarin zij zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 44.400,00 aan de geïntimeerde, [geïntimeerde]. Dit vonnis was uitvoerbaar bij voorraad verklaard door de rechtbank op 8 februari 2017. De appellanten hebben in hun appeldagvaarding verzocht om schorsing van deze uitvoerbaar bij voorraadverklaring totdat er een eindarrest in hoger beroep is gewezen.
De geïntimeerde heeft in zijn conclusie van antwoord in het incident verzocht om afwijzing van de vordering tot schorsing en heeft de appellanten in de kosten van het incident veroordeeld. Het hof heeft in zijn beoordeling de belangen van beide partijen afgewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten geen argumenten hebben aangedragen die hun belang bij de gevorderde schorsing onderbouwen. Bovendien is er geen bewijs geleverd dat het vonnis in eerste aanleg op een misslag berustte.
Het hof heeft geconcludeerd dat het belang van de geïntimeerde bij voldoening aan het veroordelende vonnis zwaarder weegt dan het belang van de appellanten bij het afwachten van de uitkomst van het hoger beroep. Daarom heeft het hof de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen en de appellanten in de kosten van het incident veroordeeld. De hoofdzaak zal worden voortgezet met een comparitie op 26 juli 2017.