ECLI:NL:GHDHA:2017:2032

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
200.190.767
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke procedure over processueel ondeelbare vordering met betrekking tot nalatenschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep in een erfrechtelijke kwestie. Appellante, [dochter een], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin werd beslist dat een effectenrekening ter waarde van € 12.667,39 toebehoorde aan geïntimeerde, [dochter twee]. De rechtbank had ook gelast dat partijen tot verdeling van de nalatenschap moesten overgaan. Appellante heeft in hoger beroep vier grieven geformuleerd, maar heeft [dochter drie] niet in het hoger beroep betrokken, wat aanleiding gaf tot juridische complicaties.

Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van geïntimeerde een processueel ondeelbare rechtsverhouding betreft, wat betekent dat alle betrokken partijen in de procedure moeten worden betrokken. Dit is in lijn met een eerder arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:411), waarin werd bepaald dat in dergelijke gevallen de rechter alleen een bindende beslissing kan geven als alle partijen zijn betrokken. Het hof heeft daarom besloten dat [dochter drie] alsnog in de procedure moet worden opgeroepen, zodat zij haar verweer kan voeren.

De beslissing van het hof houdt in dat appellante [dochter drie] in het hoger beroep moet betrekken tegen een bepaalde roldatum, waarna de zaak zal worden verwezen voor het nemen van de memorie van antwoord aan de zijde van [dochter drie]. Dit arrest is uitgesproken op 20 juni 2017 in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.190.767
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/489077 / HA ZA 15-1167

arrest van 20 juni 2017

inzake
[dochter een] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
Advocaat: mr. J. Verhoeven, te Alphen aan den Rijn.
tegen
[dochter twee] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat, mr. N. Roos te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 2 april 2016 is appellante in hoger beroep gekomen van het vonnis van 27 januari 2016 van de rechtbank Rotterdam tussen partijen en [dochter drie] gewezen.
Uit het exploot van de dagvaarding volgt dat appellante haar vordering in hoger beroep alleen heeft ingesteld tegen geïntimeerde en dat zij niet in dit hoger beroep heeft betrokken [dochter drie] .
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Appellante heeft tegen het bestreden vonnis 4 grieven geformuleerd.
Geïntimeerde heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden.
Ter zitting van 10 maart 2017 is de zaak bepleit door de advocaat van appellante als mede door de advocaat van geïntimeerde.
Partijen hebben verzocht om op basis van de voor het pleidooi gefouneerde stukken arrest te wijzen.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.

Het bestreden vonnis

2. Door de rechtbank is in het bestreden vonnis als volgt beslist.
6.1.
verklaart voor recht dat de zogenaamde effectenrekening, thans waard € 12.667,39, in eigendom toebehoort aan eiseres, [dochter twee] , en bepaalt dat dit bedrag uit de nalatenschap aan haar wordt uitgekeerd,
6.2
gelast partijen tot verdeling van de nalatenschap ten overstaan van de notaris,
6.3
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt,
6.4
verklaart dit vonnis zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
6.5
wijst het meer of anders gevorderde af.

De vordering van appellante

3. Door appellante wordt gevorderd: alsdan op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen, dat het hof behage bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat;
Te vernietigen het vonnis van de rechtbank Rotterdam, op 27 januari 2016 tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende, alsnog de vorderingen van geïntimeerde af te wijzen;
Met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, met bepaling dat geïntimeerde het bedrag van de proceskostenveroordeling binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen arrest aan appellante dient te voldoen, bij gebreke waarvan geïntimeerde vanaf de vijftiende dag de wettelijke rente over de proceskostenveroordeling alsmede na kosten – welke € 131,00 dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, € 199,00 bedragen - verschuldigd wordt.

Ondeelbare rechtsverhouding

4. Uit het bestreden vonnis volgt dat het bedrag van € 12.667,39 ten laste moet worden gebracht van de nalatenschap van erflaatster te weten de moeder van partijen alsmede van [dochter drie] wonende te [adres] . Voorts is gelast dat partijen over moeten gaan tot verdeling van de nalatenschap ten overstaan van een notaris.
5. Partijen alsmede [dochter drie] zijn de erfgenamen van erflaatster en deelgerechtigd in de onverdeelde nalatenschap van erflaatster.
6. In de procedure in eerste aanleg heeft geïntimeerde appellante alsmede [dochter drie] gedagvaard. Tegen [dochter drie] is verstek verleend.
7. In r.o. 5.1 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank reeds overwogen dat sprake is van een ondeelbare vordering van geïntimeerde. Het hof deelt de visie van de rechtbank dat sprake is van een processueel ondeelbare vordering van geïntimeerde nu de vordering van geïntimeerde ten laste moet worden gebracht van de onverdeelde nalatenschap van erflaatster waarin ook [dochter drie] is gerechtigd en partijen dienen over te gaan tot verdeling van de nalatenschap.
8. Bij arrest van 10 maart 2017 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:411) beslist dat in een procedure over een processueel ondeelbare rechtsverhouding alle bij die rechtsverhouding betrokken partijen in de procedure moeten worden betrokken. Het gaat dan immers om een beslissing die in dezelfde zin moet luiden ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen, een zogeheten processueel ondeelbare rechtsverhouding. Indien daarvan sprake is, kan de rechter slechts een beslissing geven in een geding waarin alle bij de rechtsverhouding betrokkenen partij zijn zodat de rechterlijke beslissing hen allen bindt.
9. Iedere partij in een procedure over een processueel ondeelbare rechtsverhouding heeft het recht om verweer te voeren, dus ook in hoger beroep.
10. Laat degene die een beslissing wil uitlokken over een processueel ondeelbare rechtsverhouding na om alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in het geding te roepen, dan dient de rechter ook ambtshalve de gelegenheid te geven om de niet opgeroepen personen/persoon alsnog als partij in het geding te betrekken door oproeping op de voet van art 118 Wetboek van rechtsvordering.

Oproeping in het geding van [dochter drie]

11. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof ambtshalve beslist dat [dochter drie] in de onderhavige procedure moet worden opgeroepen, zodat zij in de gelegenheid is zich in de procedure te mengen.

Beslissing

Het hof:
bepaalt dat appellante alsnog [dochter drie] in het hoger beroep dient te betrekken tegen de roldatum van dinsdag 15 augustus 2017;
bepaalt dat de zaak vervolgens zal worden verwezen naar de rol van 17 oktober 2017voor het nemen van de memorie van antwoord aan de zijde van [dochter drie] .
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius – van Hees en A.S. Mertens de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2017 in aanwezigheid van de griffier.