1.14.Daar de SIDN niet meewerkt aan wijziging van een registratie waarover bij de WIPO
dan wel de Nederlandse rechter een procedure met betrekking tot het houderschap van een domeinnaam aanhangig is, kan Karl Dungs de uitspraak van de WIPO op dit moment niet effectueren.
2. Karl Dungs heeft in dit kort geding, kort gezegd en voor zover thans nog relevant,
gevorderd ITT te bevelen iedere inbreuk op het Merk te staken en gestaakt te houden, met nevenvorderingen.
3. De voorzieningenrechter heeft ITT bevolen voor de duur van de bevriezing van de
domeinnaam op grond van de Geschillenregeling iedere inbreuk in de Europese Unie op het Merk te staken en gestaakt te houden en niet te gebruiken voor de webpagina en/of de website, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom, met bepaling van een termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld en veroordeling van ITT in de kosten. De overige vorderingen, waaronder vorderingen tegen de (mede)gedaagden Van Eck en ITT Holding, heeft de voorzieningenrechter afgewezen.
4. De grieven richten zich tegen de toewijzing van (een aantal van) de vorderingen en de
daarvoor gegeven motivering. De grieven I tot en met III richten zich (onder meer) tegen de verwerping door de voorzieningenrechter van het onbevoegdheidsverweer. Grief IV richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Karl Dungs voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. Met de grieven I tot en met III (voor het overige) en V tot en met VIII verwijt ITT de voorzieningenrechter haar vonnis in dit kort geding ten onrechte te hebben afgestemd op het bodemvonnis en te hebben aangenomen dat ITT door het gebruik van de domeinnaam merkinbreuk maakt.
5. Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat zij bevoegd was van de
onderhavige vorderingen kennis te nemen op grond van de artikelen 95, lid 1, 96, onder a, 97, lid 1 en 103, lid 1 en 2 van de Uniemerkenverordening (UMVo)en artikel 3 van de Uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk en dat het betoog van ITT dat de voorzieningenrechter onbevoegd was omdat dezelfde rechter in de bodemprocedure over de in het kort geding voorliggende rechtsvraag heeft geoordeeld geen wettelijke grond is voor onbevoegdheid. Ook het beroep op de artikelen 6 EVRM, 14 IVBPR en 112 e.v. Grondwet en hetgeen overigens door ITT is aangevoerd kan niet tot het oordeel leiden dat de voorzieningenrechter onbevoegd was. In zoverre falen de grieven I tot en met III.
6. Het hof is van oordeel dat Karl Dungs zolang heeft gewacht met het optreden tegen de
gestelde inbreuk nadat haar (op 9 juli 2014) was gebleken dat de uitspraak in de WIPO-procedure niet kon worden geeffectueerd, dat geen spoedeisend belang bij het gevorderde inbreukverbod kan worden aangenomen. Weliswaar vraagt zij in dit kort geding een voorziening die ertoe strekt een einde te maken aan een door haar als stelselmatige inbreuk op haar merkrechten aangemerkte handeling waarvan zij doorlopende schade stelt te ondervinden, maar die situatie was haar al bekend in het najaar van 2013. Ook wenste zij toen al staking van het gebruik de domeinnaam. Dat zij toen geen inbreukverbod (in kort geding) heeft gevorderd, maar ervoor heeft gekozen staking van het gebruik van de domeinnaam te bewerkstelligen door een vordering tot in de plaats stelling als houder van de domeinnaam in te dienen bij de WIPO op grond van de Geschillenregeling, rechtvaardigt niet het verwijt dat zij niet voortvarend is opgetreden. Dat zij echter vervolgens, toen op 9 juli 2014 duidelijk was dat het effectueren van die in de plaats stelling werd gefrustreerd door de door ITT c.s. uitgebrachte dagvaardingen in de bodemprocedure, geen enkele actie heeft ondernomen om staking van de voortdurende inbreuk te bewerkstelligen, leidt ertoe dat niet kan worden aangenomen dat zij bij de onderhavige inbreukvordering in dit kort geding, ingesteld bij dagvaarding van 8 maart 2016, nog spoedeisend belang heeft. Dit geldt te meer nu Karl Dungs zelf stelt dat de sterke indruk ontstond dat ITT c.s. er alles aan deed om nog zo lang mogelijk met het inbreukmakend gebruik van het Merk commercieel voordeel te behalen. Aan het bovenstaande kan niet afdoen dat ITT in de inleidende dagvaarding in de bodemprocedure zelf de inbreukvraag aan de orde stelde en in het verlengde daarvan ook veroordeling van Karl Dungs in de redelijke en evenredige kosten op de voet van artikel 1019h Rv vorderde, nu daarmee niet de door Karl Dungs gewenste staking van de inbreuk bereikt kon worden. Het bovenstaande brengt mee dat grief IV slaagt, het gevorderde zal worden afgewezen en de grieven I tot en met III (voor het overige ) en V tot en met VIII geen behandeling behoeven.
7. Het hof verwerpt, gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4 is overwogen, de
stelling van Karl Dungs dat ITT haar grieven zodanig onduidelijk en onbegrijpelijk heeft geformuleerd dat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen in hoger beroep, althans haar grieven al wegens een motiveringsgebrek niet kunnen slagen. Dat geldt in ieder geval niet voor grief IV, die Karl Dungs blijkens haar verweer daartegen ook heeft begrepen zoals deze is bedoeld.
8. Het bestreden vonnis zal derhalve worden vernietigd met veroordeling van Karl Dungs
in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, te begroten op de voet van artikel 1019h Rv. ITT heeft een gespecificeerde opgave van de kosten van haar advocaat tot een bedrag van € 6.743,90 in eerste aanleg (productie 9) en € 13.001.81 in hoger beroep (productie 10) overgelegd. Nu ITT in eerste aanleg (in punt 51 van haar pleitnota) stelt dat een bedrag dat hoger is dan het maximale indicatietarief voor een eenvoudig kort geding ten bedrage van € 6000,-- niet redelijk is en in hoger beroep stelt dat zij niet kan worden geacht enige stelling te hebben prijsgegeven, zal het hof, dat ook van oordeel is dat sprake is van een eenvoudig kort geding en dat in dit geval een hogere vergoeding dan € 6.000,-- niet redelijk en evenredig is, voor de eerste aanleg en het hoger beroep telkens uitgaan van een bedrag van € 6000,-- aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de verschotten. Hierbij heeft het hof meegewogen dat niet is in te zien dat met de behandeling van het hoger beroep in redelijkheid meer werk was gemoeid dan met de behandeling van de eerste aanleg, in aanmerking nemende dat de advocaat van ITT de zaak ook in eerste aanleg heeft behandeld. In eerste aanleg zal slechts 1/3 van dit bedrag aan salaris worden toegewezen daar ITT slechts één van de drie gedaagden was en Karl Dungs al is veroordeeld in de (salaris)kosten van de andere gedaagden. ITT heeft voorts gevorderd Karl Dungs te veroordelen tot betaling van hetgeen ITT uit hoofde van het bestreden vonnis heeft betaald en van nakosten en rente. Deze zullen worden toegewezen als in het in het dictum geformuleerd.