ECLI:NL:GHDHA:2017:1979
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Chr.Th.P.M. Zandhuis
- G.J. van Leijenhorst
- F.G.F. Peters
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de terugwerkende kracht van de crisisheffing in de Wet LB 1964
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een financiering en houdstermaatschappij, tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag. De kern van het geschil betreft de vraag of de regeling in artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964, die met terugwerkende kracht is ingevoerd per 1 januari 2013, in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Belanghebbende heeft in 2013 en 2014 bedragen aan pseudo-eindheffing hoog loon (crisisheffing) afgedragen, maar betwist de rechtmatigheid van deze afdrachten. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de procedure heeft het Hof vastgesteld dat de terugwerkende kracht van de crisisheffing geoorloofd is, en dat de wetgeving voldoende toegankelijk en voorzienbaar is. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende, die stelt dat de crisisheffing een buitensporige last vormt, verworpen. Het Hof concludeert dat de wetgever bij de invoering van de crisisheffing rekening heeft gehouden met de economische situatie en de noodzaak om begrotingsdoelstellingen te behalen. De keuze voor een heffingsgrondslag die ook lonen van vóór de aankondiging van de regeling omvat, is gerechtvaardigd in het licht van de urgente begrotingsproblemen. Het Hof bevestigt de uitspraken van de Rechtbank en verklaart de hoger beroepen ongegrond.