ECLI:NL:GHDHA:2017:1934

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
200.215.458/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en centrum van voornaamste belangen van een natuurlijke persoon met woning in Frankrijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot faillietverklaring van [geïntimeerde] door Stichting PVF Zakelijke Hypothekenfonds. De rechtbank had zich eerder onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het faillissementsverzoek, omdat het centrum van de voornaamste belangen van [geïntimeerde] volgens de rechtbank in Frankrijk zou liggen. Stichting PVF heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat het centrum van de voornaamste belangen in Nederland is gelegen.

Het hof heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van de Europese Insolventieverordening. Het hof concludeert dat er voldoende sterke aanwijzingen zijn dat [geïntimeerde] het beheer over zijn belangen gewoonlijk in Nederland voert, ondanks zijn emigratie naar Frankrijk. Het hof heeft daarbij gekeken naar verschillende feiten en omstandigheden, waaronder de inschrijving van [geïntimeerde] in de Basisregistratie Personen, zijn fiscale situatie en de aanwezigheid van vermogensbestanddelen in Nederland.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en [geïntimeerde] in staat van faillissement verklaard. Het hof benoemde mr. G.H.M. Smelt tot rechter-commissaris en mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden tot curator. De uitspraak benadrukt het belang van het centrum van voornaamste belangen in het kader van insolventieprocedures en de rol van de rechter bij het vaststellen van deze locatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.215.458/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/530231 / FT RK 17/682

arrest van 15 juni 2017

inzake

Stichting PVF Zakelijke Hypothekenfonds,

statutair gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: Stichting PVF,
advocaat: mr. H.J. Hagemans te Amsterdam,
tegen

[naam 1] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, volgens eigen opgave wonende te [woonplaats] , Frankrijk,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.H.J. Körver te Den Haag.

Het geding

Stichting PVF heeft bij de rechtbank Den Haag een tegen [geïntimeerde] gericht verzoek tot faillietverklaring ingediend. De rechtbank heeft zich bij beschikking van 2 mei 2017 onbevoegd verklaard om kennis te nemen van dit verzoek. Tegen die beschikking heeft Stichting PVF hoger beroep ingesteld, bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 mei 2017. Bij brief van 2 juni 2017 heeft zij het proces-verbaal van de zitting in de eerste aanleg en een aanvullend beroepschrift (met producties) toegezonden. Namens [geïntimeerde] heeft mr. P.H.J. Körver een brief van 18 mei 2017 aan het hof gestuurd. Ter zitting van het hof heeft hij een verweerschrift (met producties) overgelegd. Die zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2017. Verschenen zijn toen:
- [geïntimeerde] en zijn advocaat, vergezeld door een kantoorgenoot,
- de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] , namens Stichting PVF, bijgestaan door mr. Hagemans.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft haar onbevoegdverklaring doen steunen op de overweging dat het
centrum van voornaamste belangen van [geïntimeerde] in Frankrijk is gelegen. In dat verband
maakt de rechtbank er melding van dat Stichting PVF een uittreksel uit de Basisregistratie
Personen (BRP) heeft overgelegd waaruit volgt dat [geïntimeerde] per 3 juni 2016 naar Frankrijk is geëmigreerd en dat door [geïntimeerde] een veelheid aan stukken is overgelegd die een inwonersband met Frankrijk bedoelen te onderbouwen. En hoewel Stichting PVF terecht heeft aangevoerd dat ook personen met een vakantiewoning in Frankrijk dergelijke stukken kunnen tonen, zijn de stellingen van Stichting PVF – bijvoorbeeld dat in [geïntimeerde] aangifte inkomstenbelasting over
2015 nog een eigen woning in Nederland is opgevoerd – onvoldoende om te oordelen dat het
centrum van voornaamste belangen in Nederland is gelegen, aldus de rechtbank, die daarvoor ook de aanwezigheid van vermogensbestanddelen in Nederland ontoereikend achtte. Stichting PVF is het hier niet mee eens en verzoekt om in hoger beroep alsnog het faillissement van [geïntimeerde] uit te spreken.
2. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter om een insolventieprocedure tegen [geïntimeerde] te openen dient in dit geval te worden beoordeeld aan de hand van Europese Insolventieverordening (Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende
Insolventieprocedures, hierna: de Verordening). Bevoegdheid van de Nederlandse rechter bestaat als het centrum van de voornaamste belangen van [geïntimeerde] in Nederland is gelegen (artikel 3 lid 1 van de Verordening). Volgens de considerans van de Verordening (onder 13) dient het centrum van de voornaamste belangen overeen te komen met de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die (daardoor) als zodanig voor derden herkenbaar is. Zo staat het ook in artikel 3 van de herziene Insolventieverordening van 20 mei 2015 die binnenkort in werking treedt. Daarin is ten aanzien van een natuurlijke persoon tevens een bewijsvermoeden opgenomen: behoudens bewijs van het tegendeel geldt diens gebruikelijke verblijfplaats - of, als de natuurlijke persoon een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, diens hoofdvestiging - als het centrum van voornaamste belangen. De considerans van die herziene verordening vermeldt onder andere:
‘(28)
Bij het bepalen of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar voor derden verifieerbaar is, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de schuldeisers en de inschatting die zij maken van de plaats waar een schuldenaar het beheer over zijn belangen voert. Daartoe kan het nodig zijn om, in het geval dat het centrum van de voornaamste belangen van plaats verandert, de schuldeisers te gepasten tijde in kennis te stellen van de nieuwe locatie van waaruit de schuldenaar zijn activiteiten uitoefent, bijvoorbeeld door de aandacht te vestigen op een adreswijziging in de handelscorrespondentie, of door de nieuwe locatie met andere passende middelen openbaar te maken.
(29) In deze verordening moeten waarborgen worden opgenomen die tot doel hebben om op frauduleuze of oneigenlijke gronden gebaseerde forumshopping te voorkomen.
(30) Dat houdt in dat het vermoeden dat de statutaire zetel, de hoofdvestiging of de gebruikelijke verblijfplaats het centrum van de voornaamste belangen is, weerlegbaar moet zijn, en dat de betrokken rechter van een lidstaat zorgvuldig dient na te gaan of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar inderdaad in die lidstaat gelegen is. [..] In het geval van een natuurlijke persoon die niet als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, moet het mogelijk zijn dit vermoeden te weerleggen indien bijvoorbeeld de goederen van de schuldenaar zich grotendeels bevinden buiten de lidstaat waar deze zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft, of indien kan worden aangetoond dat het inleiden van de insolventieprocedure in het nieuwe rechtsgebied de voornaamste reden voor de verhuizing van de schuldenaar was en dat het inleiden van die procedure een wezenlijke inbreuk zou vormen op de belangen van de schuldeisers die betrekkingen met de schuldenaar zijn aangegaan voordat de verplaatsing plaatsvond.’
3.1
[geïntimeerde] betwist de stelling van Stichting PVF dat - ondanks zijn emigratie
naar Frankrijk volgens het uittreksel uit de BRP - het centrum van
voornaamste belangen van hem (nog steeds) in Nederland is gelegen. Volgens [geïntimeerde] is hij na een actief en werkzaam leven in 2005/2006, vlak voor zijn zestigste verjaardag,
‘voorgoed en metterwoon’ naar Frankrijk vertrokken, alwaar hij naar zijn zeggen woont aan de [adres 1] , [woonplaats] .
3.2
Wat die woning te [woonplaats] (Frankrijk) betreft heeft Stichting PVF er echter op gewezen dat deze door [de schoondochter van geïntimeerde] , [naam schoondochter] , via websites als AirBNB te huur wordt aangeboden, met een beschikbaarheidsagenda voor het hele jaar. Daarmee geconfronteerd heeft [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat, als de woning verhuurd is, hij elders in Frankrijk verblijft, bij vrienden, of tijdelijk iets huurt. Een nadere specificatie en/of bevestiging hiervan ontbreekt echter.
3.3
Daarnaast moet worden geconstateerd dat het door [geïntimeerde] beweerde definitieve vertrek naar Frankrijk in 2005/2006 niet, althans moeilijk te rijmen is met onder meer de volgende feiten en omstandigheden:
(i) [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat hij volgens de historische gegevens in de BRP per 8 september 2010 is ingeschreven op het adres [adres 2] te [plaats in Nederland 1] ;
(ii) op een op 15 november 2013 notarieel vastgelegde vaststellingsovereenkomst is vermeld dat [geïntimeerde] woonachtig is op het adres [adres 2] te [plaats in Nederland 1] ;
(iii) in verscheidene andere notariële stukken uit 2007, 2008 en 2010 is als woonadres van [geïntimeerde] telkens genoemd [adres 3] te [plaats in Nederland 2] ;
(iv) een door [geïntimeerde] in 2015 ondertekende vaststellingsovereenkomst en pandakte vermelden als zijn woonadres [adres 4] te [plaats in Nederland 2] ;
(v) in een fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2015 van [geïntimeerde] wordt als eigen woning / hoofdverblijf tot en met 19 augustus het adres [adres 3] genoemd.
3.4
Op basis van de hiervoor onder 3.2 en 3.3 vermelde feiten en omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat - anders dan hij betoogt - [geïntimeerde] Nederland in 2005/2006
Nederland niet ‘voorgoed en metterwoon’ heeft verlaten. Dat dit op enig moment nadien wel het geval is geweest, is in het licht van het voorgaande evenmin aannemelijk geworden. De enkele uitschrijving uit het BRP is daartoe niet voldoende. En hetzelfde geldt voor de door [geïntimeerde] in de eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde stukken (o.a. Franse boetes, Franse belastingen), die bovendien deels van vóór 2005 en merendeels van vóór 2016 dateren. De rechtbank heeft daarover terecht overwogen dat ook personen met een vakantiewoning in Frankrijk over dergelijke stukken kunnen beschikken, waarmee dus nog niet is gezegd dat het centrum van voornaamste belangen van deze personen in dat land is gelegen. Bedoeld verweer van [geïntimeerde] wordt daarom als onvoldoende onderbouwd, onaannemelijk en door Stichting PVF weerlegd beschouwd.
4. Stichting PVF mocht er dan ook van uitgaan dat het centrum van voornaamste belangen van [geïntimeerde] niet naar Frankrijk is verplaatst, maar nog steeds in Nederland was en is gelegen. Dit temeer gelet op de navolgende feiten en omstandigheden, tezamen en elk afzonderlijk:
( i) [geïntimeerde] heeft desgevraagd ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij in Frankrijk geen andere activiteiten ontplooit dan de verhuur van de woning te [woonplaats] , van welke verhuur Stichting PVF stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat die verhuur via [de schoondochter van geïntimeerde] loopt;
(ii) [geïntimeerde] heeft daarnaast verklaard dat hij verder geen bezittingen heeft in Frankrijk en ook geen schulden; de schuldeisers van [geïntimeerde] zijn alle in Nederland gevestigd;
(iii) [geïntimeerde] is eigenaar van een (recreatie)woning in Nederland, aan de [adres 5] in [plaats in Nederland 3] , alsook, voor de helft, van een commercieel verhuurd bedrijfshallencomplex aan de [adres 6] in [plaats in Nederland 4] ;
(iv) [geïntimeerde] is aandeelhouder in (o.a.) Houtweg Beheer B.V., statutair gevestigd te Den Haag, van welke vennootschap hij ook (mede) bestuurder is; [geïntimeerde] stelt dat dit een slapende vennootschap betreft die sinds jaar en dag geen activiteiten ontplooit, maar heeft niet uitgelegd waarom de vennootschap dan blijft voortbestaan;
(v) [geïntimeerde] heeft een telefoonabonnement bij een Nederlandse maatschappij en vermeldt onderaan zijn e-mailbericht zijn Nederlandse telefoonnummer en
(vi) [geïntimeerde] heeft (naast de verhuuropbrengsten) als Nederlandse inkomstenbron: AOW.
5. De conclusie na het voorgaande moet zijn dat er voldoende sterke aanwijzingen zijn dat [geïntimeerde] het beheer over zijn belangen gewoonlijk - op voor derden kenbare wijze - in dan wel vanuit Nederland voert. Een vergelijkbare mate van beheervoering doet zich niet voor in Frankrijk, althans is daarvan onvoldoende gebleken. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat het centrum van de voornaamste belangen van [geïntimeerde] in Nederland ligt. Dit leidt tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
6. Verder is in hoger beroep summierlijk gebleken van een opeisbaar vorderingsrecht van Stichting PVF. Het verweer van [geïntimeerde] dat Stichting PVF heeft toegezegd om niet zijn faillissement aan te vragen is onvoldoende onderbouwd en is bovendien door Stichting PVF gemotiveerd weersproken, mede aan de hand van een door haar overgelegd kort gedingvonnis. Dit verweer wordt daarom verworpen. Ook is summierlijk gebleken dat [geïntimeerde] verkeert in een toestand van te hebben opgehouden; dit is door hem ook niet gemotiveerd betwist. Aan de pluraliteitseis is eveneens voldaan. Naast de vordering van Stichting PVF is er bijvoorbeeld een vordering van de Belastingdienst; uit een brief van de Belastingdienst van 16 juni 2016 volgt dat de Belastingdienst een vordering van € 94.593,16 op hem heeft. [geïntimeerde] heeft nog wel gesteld dat de vordering van de Belastingdienst verjaard zou zijn, maar heeft die stelling verder niet onderbouwd. Een bevestiging van die op voorhand weinig aannemelijke stelling ontbreekt. Los daarvan is ter zitting in hoger beroep door [geïntimeerde] erkend dat hij heeft getekend als medeschuldenaar bij de financiering van diverse panden van zijn zoon(s).
7. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep desgevraagd uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij geen toelating tot de schuldsaneringsregeling wenst. Hem behoeft daarom niet alsnog de gelegenheid te worden geboden om een toelatingsverzoek in te dienen.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en dat het faillissementsverzoek alsnog dient te worden toegewezen.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2017;
en opnieuw rechtdoende:
- verklaart [geïntimeerde] in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. G.H.M. Smelt, rechter in de rechtbank te Den Haag;
- stelt aan als curator mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden, advocaat bij GMW advocaten te Den Haag, (correspondentieadres: Postbus 85563, 2508 CG Den Haag);
- geeft aan de curator last tot openen van de aan de gefailleerde gezonden brieven en telegrammen;
- bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld kennis geeft van deze uitspraak aan de griffier van de rechtbank Den Haag.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, M.J. van Cleef-Metsaars en
R.F. Groos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2017 in aanwezigheid van de griffier.