ECLI:NL:GHDHA:2017:1889

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
200.210.151/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van uitvoerbaarverklaring bij voorraad in echtscheidingszaak met betrekking tot verkoop voormalige echtelijke woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. De vrouw, appellante, was in hoger beroep gekomen van het vonnis van 30 januari 2017, waarin zij werd veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning voor een prijs van € 465.000,-. De vrouw vorderde in het hoger beroep de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis, omdat zij vreesde dat haar rechten in het geding zouden komen indien de woning verkocht zou worden voordat het hof een beslissing had genomen over het hoger beroep.

De man, geïntimeerde sub 1, en zijn vader, geïntimeerde sub 2, voerden verweer en stelden dat de man belang had bij een spoedige verkoop van de woning om financiële problemen te voorkomen. Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die rechtvaardigden dat van de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter werd afgeweken. Het hof wees de vordering van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt het belang van de belangenafweging tussen partijen in echtscheidingszaken, vooral wanneer het gaat om de verkoop van gezamenlijke eigendommen. Het hof concludeerde dat de belangen van de man bij een snelle verkoop zwaarder wogen dan de belangen van de vrouw, die vreesde voor onomkeerbare gevolgen van een verkoop.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.210.151/01
Zaak-rolnummer rechtbank : C/09/523812 / KG ZA 16/1539

arrest d.d. 16 mei 2017

inzake
[de vrouw]
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.J.W. Schuijlenburg te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde sub 1,
hierna te noemen: de man,
en
[de vader van de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde sub 2,
hierna te noemen: de vader van de man,
gezamenlijk ook te noemen: geïntimeerden,
advocaat: mr. R.W. Lagerwaard te Hilversum.

Het geding

De vrouw is bij exploot van 20 februari 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, team handel, van 30 januari 2017 gewezen tussen de vrouw als eiseres in reconventie, tevens gedaagde in conventie, en geïntimeerden als verweerders in reconventie, tevens eisers in conventie, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
De vrouw heeft in de appeldagvaarding een grief opgenomen. Tevens heeft zij bij incidentele vordering de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ex artikel 351 Rv van het bestreden vonnis gevorderd.
De vrouw heeft verzocht dit appel als spoedappel te behandelen. Dit verzoek is uitsluitend toegewezen voor wat betreft de door haar ingestelde incidentele vordering.
Geïntimeerden hebben een memorie van antwoord in het incident genomen.
Vervolgens heeft het hof arrest in het incident bepaald op heden.

Beoordeling in het incident

1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest, aan welk huwelijk op 11 maart 2014 door echtscheiding een einde is gekomen. Partijen hebben in gezamenlijke eigendom een woning gelegen aan de [adres] , hierna: de woning.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 17 november 2016 is de vrouw veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan verkoop van de woning voor een bedrag van € 465.000,- kosten koper, indien zich een koper meldt die de woning voor dat bedrag wil kopen. Dit vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De vader van de man, geïntimeerde sub 2, heeft vrijwel direct verklaard de woning voor het bedrag van € 465.00,- te willen kopen. De vrouw heeft niet aan deze verkoop meegewerkt en voorts hoger beroep ingesteld van voornoemd vonnis van de voorzieningenrechter van 17 november 2017. Deze zaak is bij dit hof bekend onder zaaknummer 200.206.822/01.
Geïntimeerden zijn vervolgens een procedure in kort geding gestart teneinde te bewerkstelligen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan verkoop van de woning aan geïntimeerde sub 2. De uitspraak van de voorzieningenrechter in dat kort geding is het bestreden vonnis in de onderhavige procedure.
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter onder meer, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaringen en/of handtekeningen van de vrouw, benodigd voor de levering en overdracht van de woning, op de wijze als bepaald in het vonnis van 17 november 2016, zoals weergegeven onder 2.3 van het vonnis, met dien verstande dat deze bepaling slechts geldt indien de man de vrouw voordien in kennis stelt van de persoon van de transporterende notaris.
3. De vrouw vordert dat het dit hof moge behagen om bij tussenarrest, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis te schorsen totdat door het hof bij eindarrest is beslist over het hoger beroep.
4. Geïntimeerden voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering van de vrouw met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit incident.
5. Het hof stelt het volgende voorop. In randnummer 22 geeft de vrouw aan dat zij in het hoger beroep met zaaknummer 200.206.822/01 in haar memorie van grieven, gericht tegen voornoemd vonnis van 17 november 2016, ook heeft verzocht de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis van de voorzieningenrechter te schorsen. Het hof begrijpt hieruit dat de vrouw met dit laatste vonnis bedoelt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 30 januari 2017, nu immers het vonnis van 17 november 2016 niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De vrouw verzoekt het hof in randnummer 22 de zaken gevoegd te behandelen. Het hof gaat aan dit verzoek voorbij. Immers, de andere zaak betreft het niet uitvoerbaar verklaarde vonnis van 17 november 2016, terwijl nu uitsluitend het verzoek tot schorsing van het bestreden vonnis aan de orde is.
6. De vrouw stelt in randnummer 22 dat zij er recht en belang bij heeft dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt geschorst. In datzelfde randnummer voert zij ter onderbouwing van haar stelling het volgende aan. Indien de woning wordt geleverd tegen de door de voorzieningenrechter bepaalde prijs van € 465.000,- voordat het hof in het hoger beroep van de vrouw een beslissing heeft gegeven, dan zouden eventuele aanspraken van de vrouw ingevolge een door het hof te wijzen arrest illusoir worden.
7. Geïntimeerden voeren verweer en stellen, kort weergegeven, dat de man recht en belang heeft bij een spoedige verkoop en transport van de woning. Geïntimeerden voeren daartoe aan dat de man niet langer financieel in staat is de lasten van de woning te voldoen. Elke dag telt, en anders wordt zijn financiële ondergang (faillissement) onafwendbaar. Volgens geïntimeerden is de vrouw van mening dat de waarde van de woning € 10.000,- hoger moet worden vastgesteld. Derhalve gaat het in dit appel om een bedrag van € 5.000,- aan de zijde van de vrouw, gezien de verdeling van de overwaarde tussen partijen. Dit afgezet tegen het belang van geïntimeerde sub 1 bij een spoedige verkoop ter voorkoming van zijn financiële ondergang, dient het belang van geïntimeerde sub 1 zwaarder te wegen dan het belang van de vrouw. Geïntimeerden zijn voorts van mening dat geen onomkeerbare situatie zou ontstaan indien de woning hangende de procedure in het hoger beroep wordt verkocht. Mocht het hof in een van de door de vrouw ingestelde hoger beroepen vaststellen dat de waarde van de woning € 475.000,- dient te zijn, dan zal geïntimeerde sub 2 deze hogere koopprijs voldoen en derhalve zijn koopsom aanzuiveren en betalen.
8. Het hof oordeelt als volgt. Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis op de voet van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad (HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012 en HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688) het volgende:
(I) De eiser in het incident moet belang hebben bij de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging.
(II) Bij de beoordeling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval.
(III) Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing. Dit kan anders zijn indien het bestreden vonnis, waarvan beroep is ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
(IV) Indien in de vorige instantie een gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
(V) Indien in de vorige instantie geen gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (IV) vermelde eis niet en dient te worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (I)-(III) vermelde.
9. Het hof maakt uit het bestreden vonnis op dat de voorzieningenrechter een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dat vonnis. Immers, in r.o. 4.2 overweegt de voorzieningenrechter dat het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de in het vonnis van 17 november 2016 getroffen voorzieningen een kennelijke vergissing betrof. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad tot de essentie van een kort geding hoort, waar slechts voorzieningen worden getroffen indien er sprake is van een spoedeisend belang. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen wordt de uitvoerbaarverklaring bij voorraad achterwege gelaten, maar in het vonnis van 17 november 2016 is niet gemotiveerd dat daar sprake is van een dergelijk bijzonder geval. De voorzieningenrechter overweegt vervolgens het aangewezen te achten thans een voorziening te treffen en wijst vervolgens het subsidiair gevorderde, uitvoerbaar bij voorraad, toe.
10. Nu een gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, dient de vrouw aan haar vordering tot schorsing feiten en omstandigheden ten grondslag te leggen die bij de door de voorzieningenrechter bij vonnis van 30 januari 2017 gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen, doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Het hof is van oordeel dat de vrouw hieraan niet heeft voldaan. Een nadere onderbouwing van haar vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, meer of anders dan in r.o. 6 is weergegeven, is door de vrouw niet gegeven. Uit de grief van de vrouw betreffende de hoofdzaak zou eventueel als nieuw door haar aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen worden aangenomen dat het huis naast de woning thans te koop staat voor een vraagprijs van € 577.000,-, dat een makelaar de vrouw heeft aangegeven te verwachten de woning binnen 6 tot 9 maanden voor een hogere prijs te kunnen verkopen en dat uit recente berichten in de media blijkt dat de huizenmarkt zich weer op het peil van voor de crisis begeeft. Een en ander is echter niet specifiek toegespitst op de woning. De hogere prijzen van woningen in de nabijheid van de woning zijn bovendien in de eerdere kort geding procedure ook al aan de orde geweest. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 17 november 2016 overwogen dat de door de vrouw ingeschakelde taxateur rekening heeft gehouden met de hogere prijs waarvoor woningen in dezelfde straat zijn verkocht, maar heeft ook acht geslagen op de verschillen tussen die woningen en de woning van partijen. De vrouw stelt voorts nog dat een onomkeerbare situatie zou ontstaan indien de woning gedurende de procedure in hoger beroep zou worden verkocht. Noch daargelaten of deze stelling moet worden gezien als een nieuw feit of omstandigheid waarmee de vorige rechter geen rekening heeft kunnen houden, gaat het hof aan deze stelling voorbij. Indien in de hoofdzaak zou worden beslist dat de woning voor een hoger bedrag dan € 465.000,- aan een derde moet worden verkocht, ligt het risico van een eerdere verkoop voor het bedrag van € 465.000,- bij geïntimeerde sub 1 en krijgt de vrouw een vordering dienaangaande op geïntimeerde sub 1.
11. Gelet op het vorenstaande wordt de vordering van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad afgewezen.
Proceskosten
12. Nu het een procedure tussen ex-echtelieden betreft ziet het hof geen aanleiding om, zoals door geïntimeerden is gevorderd, de vrouw in de proceskosten van dit incident te veroordelen. Het hof zal die vordering afwijzen en de proceskosten in het incident compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
13. Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
wijst af de vordering van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
compenseert de proceskosten van dit incident aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verwijst de zaak voor de hoofdzaak naar de rol van 20 juni 2017 voor memorie van antwoord aan de zijde van geïntimeerden.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, E.A. Mink en D. Wachter en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.