ECLI:NL:GHDHA:2017:1889
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Incident tot schorsing van uitvoerbaarverklaring bij voorraad in echtscheidingszaak met betrekking tot verkoop voormalige echtelijke woning
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. De vrouw, appellante, was in hoger beroep gekomen van het vonnis van 30 januari 2017, waarin zij werd veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning voor een prijs van € 465.000,-. De vrouw vorderde in het hoger beroep de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis, omdat zij vreesde dat haar rechten in het geding zouden komen indien de woning verkocht zou worden voordat het hof een beslissing had genomen over het hoger beroep.
De man, geïntimeerde sub 1, en zijn vader, geïntimeerde sub 2, voerden verweer en stelden dat de man belang had bij een spoedige verkoop van de woning om financiële problemen te voorkomen. Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die rechtvaardigden dat van de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter werd afgeweken. Het hof wees de vordering van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.
De uitspraak benadrukt het belang van de belangenafweging tussen partijen in echtscheidingszaken, vooral wanneer het gaat om de verkoop van gezamenlijke eigendommen. Het hof concludeerde dat de belangen van de man bij een snelle verkoop zwaarder wogen dan de belangen van de vrouw, die vreesde voor onomkeerbare gevolgen van een verkoop.