Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 4 april 2017
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
Enige relevante achtergrondinformatie en de juridische context
Het vonnis van 6 mei 2015
De vordering van de man in hoger beroep
Kern van het geschil
Het hof bespreekt in dit arrest niet alle grieven
Behoren de aandelen [naam] Beheer B.V. tot het te verrekenen vermogen?
- Omstreeks 24 september 1998 heeft [naam] Beheer B.V. i.o. als aanloop naar de oprichting van deze en van [naam B 1] B.V. een rekening geopend bij de ING bank te Gouda met rekeningnummer [nr] . Blijkens de als productie 8 (zie processtuk B) in het geding gebrachte rekeningafschriften bedroeg het saldo van deze rekening aanvankelijk nihil. Ten behoeve van de oprichting van [naam B 1] B.V. hebben de volgende stortingen/betalingen plaatsgevonden: 1) storting door de heer [naam 1] met de valuta datum 24-09-1998 f 17.500,-, 2) storting door de heer [naam B 2] met valuta datum 25-09-1998 f 30.000,-, 3) storting door de heer [naam 1] met valuta datum 30-09-1998 f 12.500,-,4) storting door de heer [naam 3] met valuta datum 30-09-1998 f 30.000,- 5) storting door de heer [naam 4] met valutadatum 30-09-1998 f 30.000,-, 6) storting door de man met valuta datum 02-10- 1998 f 14.000,-.
- Zoals de man in de procedure in eerste aanleg heeft betoogd, was de storting van het bedrag van f 14.000,- niet bedoeld als belegging van overgespaarde inkomsten, maar een lening verstrekt aan de besloten vennootschap in oprichting. De man vindt het dan ook onbegrijpelijk dat de rechtbank heeft geoordeeld, dat uit de betaling van f 14.000,- niet het lening karakter van een lening blijkt.
- Dat de aandelen [naam] Beheer B.V. in elk geval niet (volledig) zijn volgestort met overgespaarde inkomsten blijkt uit het feit, dat partijen destijds geen bedrag van
- Op grond van de saldi van de rekeningen betreffende de jaren 1996 en 1997 is dan ook niet aannemelijk dat in 1998 ten behoeve van de volstorting van de aandelen [naam] Beheer B.V. een bedrag van f 40.000,- beschikbaar was.
- Blijkens de als productie 8 (zie processtuk B) in het geding gebrachte rekeningafschriften is in de periode van de oprichting van [naam] Beheer B.V. ook geen bedrag van f 40.000,- door de man op de rekening gestort. Dat was ook niet nodig, aangezien op de rekening van de vennootschap binnen de termijn van vijf maanden voorafgaande aan de oprichting van de vennootschap een saldo aanwezig was ter grootte van tenminste het (wettelijk) minimum kapitaal van de vennootschap.
- Zoals uit de overgelegde bankafschriften blijkt, heeft op 30 september 1998, derhalve binnen de termijn van vijf maanden voor de datum van de oprichting van de vennootschap [naam] Beheer B.V., een bedrag van f 134.000,- ter beschikking gestaan. Dat was ruim voldoende om [naam] Beheer B.V. te kunnen oprichten.
- [naam] Beheer B.V. kon worden opgericht dankzij het kasrondje met de gelden die de medeaandeelhouders van [naam B 1] B.V. op de rekening van [naam] Beheer B.V. hebben gestort.
- Uit het bepaalde van art 1:141 lid 3 BW vloeit voort dat op de man de bewijslast rust voor zijn stelling. De man toont echter niet aan met welk kapitaal deze aandelen zijn volgestort.
- De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man niet heeft aangetoond en/of niet kan aantonen dat de aandelen zijn verworven met ander kapitaal dan hetgeen is gevormd uit overgespaard inkomen dat tussen partijen had moeten worden verrekend.
- De vrouw betwist dat het door de man op de rekening van [naam] Beheer B.V. i.o overgemaakte bedrag van f 14.000,- een lening betrof. Van een dergelijk karakter is niet gebleken. Van een lening is kenmerkend dat de hoofdsom moet worden terugbetaald.
- Een lening zou ook terug te vinden moeten zijn in de jaarrekening van de vennootschap. Daarvan is niet gebleken.
- In de memorie van grieven erkent de man dat de storting van f 14.000,- verband houdt met de oprichting van een besloten vennootschap.
- De storting van f 14.000,- is gerelateerd aan het aandeelhouderschap, het betreft een inbreng/storting van kapitaal dat in de vennootschap dient te blijven en kan dus geen lening betreffen.
- Ten aanzien van het in punt 57 van de memorie van grieven gestelde omtrent het niet voldoen aan de volstortingsverplichting merkt de vrouw op dat mogelijke kapitaalonttrekking geen wijzigingen meer aanbrengt in een eenmaal afgegeven bankverklaring ten behoeve van de oprichting van een besloten vennootschap. Indien de vennootschap het gebruik van de gelden heeft bekrachtigd dan zijn de gelden wettig besteed.
- Daar doet niet aan af dat partijen destijds wellicht onvoldoende liquiditeiten in privé bezaten, waarbij de man verwijst naar de saldi op bank- en spaarrekeningen zoals deze blijken uit de aangifte IB 1997. Daaraan doet evenmin af dat door de man destijds ten laste van privé geen bedrag van f 40.000,- is overgemaakt op de bankrekening bij de ING met nummer [nr] en/of dat aan de volstortingsplicht zou zijn voldaan via een kasrondje hetgeen overigens evenzeer niet conform de wet is.
- De vraag is echter waarvan de oprichting/volstorting dan wel is betaald.
- De man dient helemaal geen bewijs te leveren van hetgeen niet heeft plaatsgevonden, maar van hetgeen juist wel heeft plaatsgevonden. Dat volgt ook uit het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 1:141 lid 3 BW.
Bewijsvermoeden artikel 1:141 lid 3 BW
Bewijsaanbod
f 14.000,- een geldlening?
Beslissing
f 14.000 een geldlening?
mr. A.H.N. Stollenwerck of mr E.A. Mink;