Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 20 juni 2017
[bedrijf X] ,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
aanvulling saldo”. Op 30 januari 2013 is een bedrag van
€ [bedrag 4] overgeboekt van [bedrijf B] aan de Belastingdienst, in verband met de betaling van omzetbelasting van [bedrijf B] betrekking hebbende op 2012.
“Urgentie: Hoog”,heeft [naam 2] de (indirecte) aandeelhouders van [bedrijf Y] bericht ten behoeve van de aandeelhoudersvergadering van 11 maart 2013, dat er een zeer zorgelijke liquiditeitsprognose was en er naar verwachting in mei van dat jaar al een liquiditeitstekort zou zijn.
“TK Notariaat”. Als bijlage bij dit bericht is onder meer gevoegd een stuk genoemd
“Overzicht rekening-courantverhouding Intercompany”. In dat overzicht is een schuld uit hoofde van de rekening-courantverhouding van [bedrijf B] met [bedrijf Y] en [bedrijf A] vermeld van € [bedrag 5] per december 2012.
“splitsing”en met de volgende inhoud:
[naam 5] en [naam 4] leveren aandelen NV in tegen uitreiking aandelen [bedrijf B] . Hiermee komt ahovk [bedrijf Y] te vervallen tav [naam 5] en [naam 4] ;
Overgangsdatum is 1 april;
Rekeningen courant tussen [bedrijf B] en [bedrijf Y] resp [bedrijf A] worden om niet vereffend waarbij ik begreep dat [bedrijf Y] een separate afspraak maakte met [naam 4] over overname van deze schulden. Overigens vinden er geen betalingen/respectievelijk verrekeningen plaats.
Managementovk met [naam 1] in [bedrijf B] blijft in stand, daar zijn [naam 5] / [naam 4] voor verantwoordelijk;
[naam 1] blijft ah in [bedrijf Y] totdat zij deze zelf zal aanbieden danwel wordt opgezegd resp verplicht wordt tot aanbieding; alsdan geldt de regeling zoals opgenomen id ahovk/statuten. Uitgangspunt hierbij is natuurlijk wel dat [naam 1] vanaf 1 april wel haar praktijk als notaris in [plaats] zelfstandig uit kan oefenen en haar huidige cliënten te bedienen zonder nadere vergoeding aan [bedrijf Y] ;
RE: splitsing” schreef [naam 5] aan [naam 2] , [naam 9] en [naam 3] (met cc aan [naam 4] en [naam 1] ):
Alle notarissen leveren aandelen NV in tegen teruggave van aandelen [bedrijf B] ;
Evt onderbedeling van [naam 1] bij opsplitsing [plaats] Notariaat is uitsluitend de kwestie van het notariaat;
[bedrijf B] neemt [bedrag 6] eerste kwartaal voor haar rekening. Wijze van betaling moet nader worden bepaald aangezien het gehele bedrag niet in 1 keer op tafel kan komen;
Ingangsdatum 1 januari is ok, met inachtneming van het hiervoor onder 2 bepaalde. Behoudens bedoelde [bedrag 6] vindt er zowel op NV niveau als op werkmaatschappijniveau geen enkele na-verrekening meer plaats;
[…]
[…]
[…]
“Opgaaf r/c standen”schreef de accountant van [bedrijf Y] en [bedrijf A] (in de persoon van [naam 8] ) aan [naam 9] (met cc aan o.m. de accountant van [bedrijf B] in de persoon van [naam 6] ):
“Artikel 1 Afsplitsing [bedrijf A] - [bedrijf B]
Artikel 7 Vordering N.V. – [bedrijf B]
“Artikel 1 Afsplitsing [bedrijf A] - [bedrijf B]
Artikel 6 Vordering N.V. – [bedrijf B]
€ [bedrag 13] .
“RE: opzeggen msp”onder meer aan [naam 1] geschreven:
“vordering [bedrijf B] [bedrijf A] ”heeft [naam 5] aan [naam 1] onder meer geschreven:
Ik heb alle mails ed nagelezen. Ik kan hierin niet vinden op welke datum besloten is de datum van 1-4 naar voren te halen. Ik denk wel dat dit vrij snel in het traject is geweest;
Het initiatief van het vervroegen ging uit van [bedrijf A] ;
De verwerking waar [naam 6] het over heeft gaat volgens mij over de finale kwijting voor de vereffening van de rekening-courant. Er heeft geen enkele bespreking in gezamenlijkheid plaatsgevonden tussen [accountant 1] , VDVG, [naam 2] en ondergetekende over deze kwestie. Natuurlijk hebben [accountant 1] en VDVG wel gezamenlijk overleg hierover gehad, zoals ik ook overleg heb gehad met [naam 11] en met [naam 2] en uiteraard [accountant 1] . […]”
“uit hoofde van een onverplichte betaling […] ten bedrage van […] € [bedrag 14] […] dit wegens een afboeking van datzelfde bedrag van een bankrekening van [bedrijf B] onder de noemer: “aanvulling saldo” […]”.
1 januari 2013 (i) niet meer in mindering gebracht kan worden op de destijds (met terugwerkende kracht) niet meer bestaande schuld van [bedrijf B] aan [bedrijf Y] (die immers was kwijtgescholden), en (ii) evenmin als vergoeding voor eventuele kosten in het eerste kwartaal van 2013 aangemerkt kan worden (omdat daarvoor een gefixeerd bedrag van € [bedrag 11] ,- was afgesproken). Door de vaststellingsovereenkomst bestond er met terugwerkende kracht geen rechtsgrond (meer) voor de in r.o. 1.9 genoemde betalingen op 15 en 30 januari 2013 van in totaal € [bedrag 16] ,-. Deze betalingen dienen daarom als onverschuldigd verricht te worden aangemerkt, aldus nog steeds [bedrijf X] .
“hierna in dit artikel omschreven rechtshandelingen”, aldus nog steeds [bedrijf X] .
in de overeenkomstomschreven rechtshandelingen maar aan de
“hierna omschreven rechtshandelingen”. Het gebruik van
“hierna”kan wel in de door [bedrijf X] verdedigde zin worden begrepen, maar dwingt daartoe niet. Het is ook niet logischer of meer voor de hand liggend dan de beperktere uitleg van [bedrijf Y] , namelijk dat art. 1.1 uitsluitend ziet op de – geparafraseerd – aandelenruil van art. 1.2.
op zichzelf beschouwdetaalkundige betekenis van de vaststellingsovereenkomst. Dit betekent dat het hof zal beoordelen wat [bedrijf B] en [bedrijf Y] in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de vaststellingsovereenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-norm).
1 januari 2013. [bedrijf Y] heeft onweersproken gesteld dat er onder grote tijddruk werd onderhandeld. Volgens [bedrijf Y] was de verplaatsing van de datum uitsluitend voorgesteld om te voorkomen dat er over het eerste kwartaal van 2013 nog omzet moest worden verrekend. In verband daarmee had [bedrijf Y] voorgesteld dat [bedrijf B] van de gemeenschappelijke kosten voor het eerste kwartaal van 2013 een bedrag van € [bedrag 11] ,-- voor haar rekening zou nemen (conclusie van antwoord sub 16). Dat deze voorstellen met die intentie zijn gedaan vindt bevestiging in de e-mail van [naam 5] van 27 maart 2013, waarin deze schrijft
“ [bedrijf B] neemt [bedrag 6] eerste kwartaal voor haar rekening […] Ingangsdatum 1 januari is ok […] Behoudens bedoelde [bedrag 6] vindt er zowel op NV niveau als op werkmaatschappijniveau geen enkele na-verrekening plaats”. Dat het feitelijk zo is gegaan is door [bedrijf X] onvoldoende gemotiveerd betwist.
€ [bedrag 7] ,-- ( [bedrijf Y] ) en € [bedrag 8] ,-- ( [bedrijf A] ).
“over de rekeningcourant: “Natuurlijk hebben [accountant 1] en VDVG wel gezamenlijk overleg hierover gehad, zoals ik ook overleg heb gehad met [naam 11] en met [naam 2] en uiteraard [accountant 1] ”.Dat [naam 5] hiervan niet op de hoogte was is ook niet gesteld.
e-mail van [naam 12] van 1 december 2013 en een e-mail van [naam 2] van 24 mei 2013 (memorie van grieven sub 41). Het hof leest in het licht van wat hiervoor is geoordeeld in deze e-mails onvoldoende steun voor de stelling van [bedrijf X] en verwerpt deze dan ook, nu deze e-mails slechts zien op de boekhoudkundige verwerking van de vaststellingsovereenkomst waarbij het saldo per 1 januari 2013 op 0 is gezet. [naam 12] merkt hierover in zijn e-mail van 1 december 2013 op:
“Of de vaststellingsovereenkomst anders is bedoeld qua datum dat weet ik niet, dat is aan de personen die die vaststellingsovereenkomst van een handtekening hebben voorzien.”.
“omdat artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst bepaalt dat de omschreven rechtshandelingen tegelijkertijd gebeuren op een ondeelbaar moment en met werking vanaf 1 januari 2013”,want:
“Op basis van de vaststellingsovereenkomst werkt de aandelentransactie terug tot 1 januari 2013”.Een verdergaande strekking heeft die mededeling niet.
1 januari 2013 finale kwijting is verleend. Hiervoor heeft het hof geoordeeld dat dit niet het geval is.
“uit hoofde van een onverplichte betaling […] ten bedrage van […] € [bedrag 14] […] dit wegens een afboeking van datzelfde bedrag van een bankrekening van [bedrijf B] onder de noemer: “aanvulling saldo” […]”(zie r.o. 1.28).
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van
- veroordeelt [bedrijf X] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [bedrijf Y] tot op heden begroot op € 5.213,-- aan griffierecht en € 5.264,-- aan salaris advocaat.