ECLI:NL:GHDHA:2017:1651

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
200194027
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een vaststellingsovereenkomst en ontvlechting van een samenwerkingsverband tussen advocaten en notarissen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om de uitleg van een vaststellingsovereenkomst die op 28 maart 2013 is gesloten tussen verschillende partijen, waaronder [bedrijf X] en [bedrijf Y]. De overeenkomst had als doel het beëindigen van een samenwerkingsverband tussen notarissen en advocaten. De kern van het geschil betreft de uitleg van de bepalingen in de vaststellingsovereenkomst, met name de kwijting van een rekeningcourantschuld van [bedrijf B] aan [bedrijf Y]. Het hof oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen na intensieve onderhandelingen tussen gelijkwaardige partijen, en dat de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen groot gewicht moet krijgen. Het hof verwerpt de stelling van [bedrijf X] dat er per 1 januari 2013 kwijting is verleend voor de schuld van [bedrijf B]. Het hof concludeert dat de vorderingen van [bedrijf X] niet toewijsbaar zijn en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.194.027/01
Rolnummer rechtbank : C/09/492793/ HA ZA 15-835

arrest van 20 juni 2017

in de zaak van

[bedrijf X] ,

gevestigd te [plaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [bedrijf X] ,
advocaat: [… ] ,
tegen
[bedrijf Y]
gevestigd te [plaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [bedrijf Y] ,
advocaat: [… ]

Het geding

Bij tussenarrest van 12 juli 2016 is een comparitie van partijen gelast die op 27 september 2016 heeft plaatsgevonden. Van deze comparitie is proces-verbaal gemaakt. Vervolgens heeft [bedrijf Y] bij memorie van antwoord de grieven van [bedrijf X] bestreden. Partijen hebben arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om de uitleg van een op 28 maart 2013 gedateerde vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst). De vaststellingsovereenkomst is gesloten om – in de kern samengevat – het samenwerkingsverband tussen notarissen en advocaten, zoals juridisch vormgegeven in [bedrijf Y] , te beëindigen. Daarbij is het volgende van belang.
1.1.
De aandelen in [bedrijf Y] werden - via persoonlijke praktijkvennootschappen - gehouden door de advocaten en de notarissen. [naam 1] is indirect – via een houdstervennootschap - bestuurder van de praktijkvennootschap [bedrijf X] . Via [bedrijf X] hield zij aandelen in [bedrijf Y] .
1.2.
De activiteiten van de advocaten werden uitgeoefend in [bedrijf A] en de die van de notarissen in [bedrijf B] . [bedrijf Y] hield 100% van de aandelen in zowel [bedrijf A] als [bedrijf B] .
1.3.
De omzet en de kosten van de samenwerking tussen de advocaten en de notarissen werden gedeeld door middel van een constructie van toerekening. Voor de kosten betekende dit dat [bedrijf Y] de kosten betaalde en deze doorbelastte aan [bedrijf A] en [bedrijf B] , met als uitgangspunt dat iedere praktijk de eigen kosten droeg plus een evenredig deel van de gemeenschappelijke kosten (zoals huisvesting en HRM). De toerekening van deze gemeenschappelijke kosten werd bepaald aan de hand van een verdeelsleutel, op basis van omzet en het aantal fte.
1.4.
Tussen [bedrijf Y] enerzijds en [bedrijf A] en [bedrijf B] - ieder op zich - anderzijds bestonden rekeningcourantverhoudingen.
1.5.
Ten tijde van het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomst bestond het bestuur van [bedrijf Y] uit [naam 2] , [naam 1] en [naam 3] . [naam 2] was zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd. Het bestuur vergaderde in de zogenaamde Bestuursraad.
1.6.
Het bestuur van [bedrijf B] bestond destijds uit de notarissen [naam 1] , [naam 4] en [naam 5] . [naam 1] was zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd en [naam 4] en [naam 5] waren gezamenlijk vertegenwoordigingsbevoegd. [naam 4] en [naam 5] waren notaris in het kantoor te [plaats] en [naam 1] was notaris in het kantoor te [plaats] .
1.7.
In diezelfde periode bestond het bestuur van [bedrijf A] in ieder geval uit [naam 2] die zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd was.
1.8.
In de vergadering van de Bestuursraad van 16 maart 2012, waarbij [naam 1] aanwezig was, is de voorlopige winst- en verliesrekening van [bedrijf Y] over 2011 besproken. Daaruit bleek (voorlopig) dat na toerekening van kosten de advocatuur een winst van € [bedrag 1] had gemaakt en het notariaat een verlies van € [bedrag 2] had geleden.
1.9.
Op 15 januari 2013 is een bedrag van € [bedrag 3] overgeboekt van [bedrijf B] naar [bedrijf Y] , onder vermelding van “
aanvulling saldo”. Op 30 januari 2013 is een bedrag van
€ [bedrag 4] overgeboekt van [bedrijf B] aan de Belastingdienst, in verband met de betaling van omzetbelasting van [bedrijf B] betrekking hebbende op 2012.
1.10.
In de vergadering van de Bestuursraad van 8 februari 2013, waarbij [naam 1] aanwezig was, is de voorlopige winst- en verliesrekening van [bedrijf Y] over 2012 besproken. Daaruit bleek (voorlopig) dat na toerekening van kosten – waarbij aan [bedrijf B] 24% van de gemeenschappelijke kosten is toegerekend en aan [bedrijf A] 76% - de advocatuur een winst van € [bedrag 19] had gemaakt en het notariaat een verlies van € [bedrag 20] had geleden.
1.11.
Bij e-mail van 8 maart 2013 met vermelding
Urgentie: Hoog”,heeft [naam 2] de (indirecte) aandeelhouders van [bedrijf Y] bericht ten behoeve van de aandeelhoudersvergadering van 11 maart 2013, dat er een zeer zorgelijke liquiditeitsprognose was en er naar verwachting in mei van dat jaar al een liquiditeitstekort zou zijn.
1.12.
In het verslag van de Bestuursraad van 12 maart 2013, waarbij [naam 1] ook aanwezig was, is onder meer vermeld:
“ [naam 2] licht situatie toe. Situatie is zeer zorgelijk. Indien niet drastisch wordt gesaneerd/gereorganiseerd stevent kantoor af op een situatie dat schulden niet kunnen worden voldaan wegens liquiditeitstekort. Analyses leren dat met het treffen van maatregelen zo’n situatie kan worden afgewend en een rendabel kantoor kan worden gerealiseerd.
De huidige koers is dat advocatuur en notariaat gaan splitsen. Met [naam 4] en [naam 5] is een gesprek gevoerd over de inrichting in [plaats] . Met [naam 1] is gesproken over [plaats] . [naam 5] en [naam 4] zijn bezig met elkaar afspraken te maken over de invulling van het notariaat in [plaats] . [naam 1] is zich aan het beraden over haar positie. Daarnaast geldt dat [naam 1] in betalingsproblemen komt door haar verplichtingen. [naam 2] adviseert [naam 1] ook daarover met [naam 4] en [naam 5] in gesprek te gaan. [naam 1] zal een afspraak plannen (actie [naam 1]).”
1.13.
Vervolgens is op initiatief van [bedrijf Y] gesproken over de ontvlechting van de groepsstructuur en de afsplitsing van [bedrijf B] . Hierover is onderhandeld tussen [naam 5] namens [bedrijf B] en [naam 3] namens [bedrijf Y] en [bedrijf A] .
1.14.
In die periode was het kantoor [accountant 1] de accountant van [bedrijf B] : een van de contactpersonen was [naam 6] . Het kantoor [accountant 2] was de accountant van [bedrijf A] en [bedrijf Y] . [naam 7] en [naam 8] waren destijds werkzaam voor [accountant 2] . [naam 9] was als interimmanager adviseur van het bestuur van [bedrijf Y] , heeft voor het bestuur een aantal projecten gedaan en was aanwezig bij de vergaderingen van de Bestuursraad.
1.15.
Op 13 maart 2013 heeft [naam 10] – destijds als boekhouder in dienst van [bedrijf A] , maar ook actief als boekhouder van [bedrijf Y] - een e-mailbericht verzonden aan [naam 1] , met als onderwerp
“TK Notariaat”. Als bijlage bij dit bericht is onder meer gevoegd een stuk genoemd
“Overzicht rekening-courantverhouding Intercompany”. In dat overzicht is een schuld uit hoofde van de rekening-courantverhouding van [bedrijf B] met [bedrijf Y] en [bedrijf A] vermeld van € [bedrag 5] per december 2012.
1.16.
Op 25 maart 2013 heeft [naam 5] een e-mail verzonden aan [naam 2] , [naam 9] en [naam 3] (met cc aan [naam 4] ), met als onderwerp
“splitsing”en met de volgende inhoud:
“Heren,
Zojuist heb ik met [naam 1] afgesproken dat wij morgenavond gaan zitten om te bespreken of wij tot een vergelijk kunnen komen.
[…]
De uitgangspunten van één en ander samengevat en niet uitputtend op een rijtje:
-
[naam 5] en [naam 4] leveren aandelen NV in tegen uitreiking aandelen [bedrijf B] . Hiermee komt ahovk [bedrijf Y] te vervallen tav [naam 5] en [naam 4] ;
-
Overgangsdatum is 1 april;
-
Rekeningen courant tussen [bedrijf B] en [bedrijf Y] resp [bedrijf A] worden om niet vereffend waarbij ik begreep dat [bedrijf Y] een separate afspraak maakte met [naam 4] over overname van deze schulden. Overigens vinden er geen betalingen/respectievelijk verrekeningen plaats.
-
Managementovk met [naam 1] in [bedrijf B] blijft in stand, daar zijn [naam 5] / [naam 4] voor verantwoordelijk;
-
[naam 1] blijft ah in [bedrijf Y] totdat zij deze zelf zal aanbieden danwel wordt opgezegd resp verplicht wordt tot aanbieding; alsdan geldt de regeling zoals opgenomen id ahovk/statuten. Uitgangspunt hierbij is natuurlijk wel dat [naam 1] vanaf 1 april wel haar praktijk als notaris in [plaats] zelfstandig uit kan oefenen en haar huidige cliënten te bedienen zonder nadere vergoeding aan [bedrijf Y] ;
[…]
Graag ontvang ik een bevestiging dat het vorenstaande overeenstemt met de afspraken die wij in het kader van de ontvlechting maakten. Deze bevestiging zou ik graag ontvangen voor het gesprek met [naam 1] aangezien deze afspraken de basis vormen van de afspraken die wij met [naam 1] kunnen maken.
Grt [naam 5] .”
1.17.
In een e-mail van 27 maart 2013 met als onderwerp “
RE: splitsing” schreef [naam 5] aan [naam 2] , [naam 9] en [naam 3] (met cc aan [naam 4] en [naam 1] ):
“Heren,
[naam 1] , [naam 4] en ik hebben gisteren ruim 3 uur gezeten om te bezien of wij onderling tot afspraken zouden kunnen komen.
Met name vanwege het feit dat geen van ons doordrongen is van de noodzaak tot afsplitsing (doch zeer bewust van de noodzaak tot sanering) viel dit niet mee, ook omdat er een besluit genomen moet worden op basis van allerlei aannames en er geen enkele waardering aan het geheel ten grondslag ligt en wij ons zoals ik jullie ook al heb gezegd niet kunnen onttrekken aan de indruk dat deze zeer zorgwekkende situatie mede wordt gebruikt om het notariaat uit de kosten van de advocatuur weg te snijden.
[…]Het heeft dan ook heel erg veel moeite gekost om tot een voorstel te komen waar éénieder van ons zich (tegen wil en dank) in kan vinden.
Basaal gezegd kunnen wij instemmen met het navolgende:
1.
Alle notarissen leveren aandelen NV in tegen teruggave van aandelen [bedrijf B] ;
2.
Evt onderbedeling van [naam 1] bij opsplitsing [plaats] Notariaat is uitsluitend de kwestie van het notariaat;
3.
[bedrijf B] neemt [bedrag 6] eerste kwartaal voor haar rekening. Wijze van betaling moet nader worden bepaald aangezien het gehele bedrag niet in 1 keer op tafel kan komen;
4.
Ingangsdatum 1 januari is ok, met inachtneming van het hiervoor onder 2 bepaalde. Behoudens bedoelde [bedrag 6] vindt er zowel op NV niveau als op werkmaatschappijniveau geen enkele na-verrekening meer plaats;
5.
[…]
6.
[…]
7.
[…]
Dit is het.
Zoals zojuist aan [naam 2] uitgelegd is in allerlei opzichten de rek er uit en willen wij daarom vandaag een definitief antwoord.
Grt [naam 5] ”
1.18.
In een e-mail van 28 maart 2013 met als onderwerp
“Opgaaf r/c standen”schreef de accountant van [bedrijf Y] en [bedrijf A] (in de persoon van [naam 8] ) aan [naam 9] (met cc aan o.m. de accountant van [bedrijf B] in de persoon van [naam 6] ):
“Beste [naam 9] ,
Op verzoek van [naam 7] ontvang je bijgaand een opgaaf van de r/c verhoudingen tussen de NV, Advocatuur en het Notariaat. Onderstaande standen zijn met [naam 6] besproken en afgestemd.
Na verwerking van de kosten doorbelasting, rentevergoeding en de VPB doorbelasting zijn de r/c standen als volgt:
De NV heeft ultimo 2012 een vordering op het Notariaat van EUR [bedrag 7] ;
Advocatuur heeft ultimo 2012 een vordering op het Notariaat van EUR [bedrag 8] .
Wij hebben van [naam 6] begrepen dat bij het notariaat mogelijk nog een onderhanden werk boeking verwerkt dient te worden van circa EUR [bedrag 9] . Deze boeking heeft een effect op de omzet van het Notariaat en daarmee op de kostenverdeelsleutel.[…]
Voor de volledigheid merken wij op dat de controle van de NV, Advocatuur en het Notariaat nog niet is afgerond.
Met vriendelijke groet,
[naam 8] .”
1.19.
In het – niet gedateerde – voorlaatste concept van de vaststellingsovereenkomst is onder meer vermeld:

“Artikel 1 Afsplitsing [bedrijf A] - [bedrijf B]

1.1.
De hierna omschreven rechtshandelingen gebeuren tegelijk en op één ondeelbaar moment en met werking vanaf 1 januari 2013.
1.2.
De Notarisvennootschappen leveren elk hun aandelen in de N.V. aan de N.V., in ruil voor alle aandelen in [bedrijf B] . De Notarisvennootschappen nemen elk éénderde van de aandelen in [bedrijf B] of stellen in onderling overleg een andere verdeling vast. […]

Artikel 7 Vordering N.V. – [bedrijf B]

7.1
Partijen onderkennen dat in de boeken van de N.V. en/of [bedrijf A] enerzijds en [bedrijf B] anderzijds een vordering is of wordt opgenomen terzake door de N.V. en/of [bedrijf A] voor [bedrijf B] betaalde kosten c.q. door de N.V. en/of [bedrijf B] betaalde kosten die op de voet van artikel 3.2 van de aandeelhoudersovereenkomst bij [bedrijf B] dienen te worden gealloceerd. Dit bedrag van € [bedrag 10] heeft alleen betrekking op het jaar 2012. Over eerdere jaren kan ook een vordering worden vastgesteld, waarvan de omvang tussen partijen op dit moment niet helder is.
[…]
7.3
Partijen onderkennen verder dat [bedrijf B] niet in staat is om deze vordering te voldoen en dat de in deze overeenkomst beoogde transactie niet mogelijk is zonder kwijtschelding van voornoemde vordering voor het grootste gedeelte. Partijen onderkennen dat hiermee een bevoordeling plaatsvindt van [bedrijf B] en een benadeling van de N.V. en [bedrijf A] .
7.4
[bedrijf B] betaalt ter finale kwijting voor haar schuld aan de N.V. het bedrag van € [bedrag 11] , welke betaling zal worden geëffectueerd tegelijk met de aandelentransacties als vermeld in artikel 1. De notarisvennoten mogen deze betaling anders regelen, als de werking voor de N.V. hetzelfde is.”
1.20.
De onderhandelingen hebben uiteindelijk geresulteerd in de vaststellingsovereenkomst, gedateerd op 28 maart 2013. Partij bij de vaststellingsovereenkomst zijn de drie praktijkvennootschappen van [naam 1] , [naam 4] en [naam 5] , alsmede [bedrijf Y] en [bedrijf B] . [naam 1] heeft getekend zowel in haar hoedanigheid van indirect bestuurder van [bedrijf X] als in haar hoedanigheid van zelfstandig bevoegd bestuurder van [bedrijf B] . [naam 2] heeft getekend in zijn hoedanigheid van zelfstandig bevoegd bestuurder van [bedrijf Y] .
1.21.
In de vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:

“Artikel 1 Afsplitsing [bedrijf A] - [bedrijf B]

1.1.
De hierna omschreven rechtshandelingen gebeuren tegelijk en op één ondeelbaar moment en met werking vanaf 1 januari 2013.
1.2.
De Notarisvennootschappen leveren elk hun aandelen in de N.V. aan de N.V., in ruil voor alle aandelen in [bedrijf B] . Notarisvennootschappen nemen elk éénderde van de aandelen in [bedrijf B] of stellen in onderling overleg een andere verdeling vast. […]

Artikel 6 Vordering N.V. – [bedrijf B]

6.1
Partijen onderkennen dat in het kader van een interne kostentoerekening in de boeken van de N.V. en/of [bedrijf A] enerzijds en [bedrijf B] anderzijds een niet nader vastgestelde vordering is of wordt opgenomen terzake door de N.V. en/of [bedrijf A] voor [bedrijf B] betaalde kosten c.q. door de N.V. en/of [bedrijf B] betaalde kosten die op de voet van artikel 3.2 van de aandeelhoudersovereenkomst bij [bedrijf B] dienen te worden gealloceerd.
6.2
[bedrijf B] betaalt ter finale kwijting voor haar schuld aan de N.V. respectievelijk [bedrijf A] het bedrag van € [bedrag 11] . (excl BTW). De helft van dit bedrag wordt betaald per 2 april 2013, de rest wordt betaald in acht (8) gelijke termijnen, de eerste uiterlijk per 1 mei 2013 en verder per de eerste van elke maand, de laatste per1 december 2013.”
1.22.
Het in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedrag ad € [bedrag 11] is door [bedrijf B] in termijnen voldaan.
1.23.
Uit de op 26 april 2013 vastgestelde jaarrekening van [bedrijf B] over 2012 blijkt dat zij op 31 december 2011 een schuld had aan [bedrijf Y] van € [bedrag 12] en aan [bedrijf A] van
€ [bedrag 13] .
1.24.
[naam 2] heeft in een e-mail van 17 mei 2013 met als onderwerp
“RE: opzeggen msp”onder meer aan [naam 1] geschreven:
“Hoi [naam 1] ,
Je suggestie in jouw mail over besluitvorming van het bestuur bij jouw afwezigheid is niet juist. Relevant lijkt mij die discussie verder niet. De tussen partijen gemaakte afspraken liggen vast in de ook door jou getekende
vaststellingsovereenkomst. Onderdeel daarvan is de aandelentransactie welke nog formeel moet worden afgewikkeld. Op basis van de vaststellingsovereenkomst werkt de aandelentransactie terug tot 1 januari 2013. Gaat het jou bij de decharge over 2013? Decharge van het bestuur met betrekking tot het gevoerd beleid over het jaar 2012 is aan de orde als de jaarrekening 2012 door de AVA is vastgesteld en dat gebeurt op 25 juni 2013 tijdens de geplande vergadering van aandeelhouders. Ik neem niet aan dat je je medewerking aan de aandelentransactie opschort tot 25 juni 2012 met het oog op de decharge over het gevoerd beleid 2012. Decharge over het jaar 2013 lijkt
mij overbodig, omdat artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst bepaalt dat de omschreven rechtshandelingen tegelijkertijd gebeuren op een ondeelbaar moment en met werking vanaf 1 januari 2013.”
1.25.
Begin augustus 2013 is [bedrijf X] afgesplitst van [bedrijf B] .
1.26.
In een e-mail van 25 april 2014 met als onderwerp
“vordering [bedrijf B] [bedrijf A] ”heeft [naam 5] aan [naam 1] onder meer geschreven:
“Hoi [naam 1] ,
Naar aanleiding van jouw onderstaande vragen het navolgende:
1.
Ik heb alle mails ed nagelezen. Ik kan hierin niet vinden op welke datum besloten is de datum van 1-4 naar voren te halen. Ik denk wel dat dit vrij snel in het traject is geweest;
2.
Het initiatief van het vervroegen ging uit van [bedrijf A] ;
3.
De verwerking waar [naam 6] het over heeft gaat volgens mij over de finale kwijting voor de vereffening van de rekening-courant. Er heeft geen enkele bespreking in gezamenlijkheid plaatsgevonden tussen [accountant 1] , VDVG, [naam 2] en ondergetekende over deze kwestie. Natuurlijk hebben [accountant 1] en VDVG wel gezamenlijk overleg hierover gehad, zoals ik ook overleg heb gehad met [naam 11] en met [naam 2] en uiteraard [accountant 1] . […]”
1.27.
Bij cessie-akte van 31 juli 2013 is door [bedrijf B] aan [bedrijf X] overgedragen de helft van de vordering die [bedrijf B] op [bedrijf Y] meent te hebben
“uit hoofde van een onverplichte betaling […] ten bedrage van […] € [bedrag 14] […] dit wegens een afboeking van datzelfde bedrag van een bankrekening van [bedrijf B] onder de noemer: “aanvulling saldo” […]”.
1.28.
[bedrijf X] heeft in eerste aanleg gevorderd - samengevat - dat [bedrijf Y] wordt veroordeeld tot betaling aan haar van (i) een bedrag van € [bedrag 15] , vermeerderd met wettelijke rente, (ii) een bedrag van € [bedrag 21] ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en (iii) de proceskosten inclusief nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
1.29.
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen van [bedrijf X] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
2. In hoger beroep vordert [bedrijf X] (i) vernietiging van het bestreden vonnis, en (ii) het alsnog toewijzen van haar vorderingen in de eerste aanleg, (iii) [bedrijf Y] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen door [bedrijf X] op grond van het bestreden vonnis aan haar betaald is, (iv) met veroordeling van [bedrijf Y] in de proceskosten van beide instanties vermeerderd met wettelijke rente.
3. De grieven I tot en met VII richten zich tegen de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan de vaststellingsovereenkomst. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. Volgens [bedrijf X] zijn [bedrijf Y] en [bedrijf B] in art. 1.1 en art. 6 van de vaststellingsovereenkomst overeengekomen: (i) dat de tot aan 1 januari 2013 opgebouwde schuld van [bedrijf B] aan [bedrijf Y] zou worden kwijtgescholden tegen betaling door [bedrijf B] van een bedrag van € [bedrag 11] ,--, (ii) waarbij dit bedrag tevens zou gelden als vergoeding van de door [bedrijf Y] in het eerste kwartaal van 2013 ten behoeve van [bedrijf B] gemaakte kosten en (iii) dat aan [bedrijf B] finale kwijting zou worden verleend. Daaruit volgt dat iedere betaling door [bedrijf B] aan of namens [bedrijf Y] vanaf
1 januari 2013 (i) niet meer in mindering gebracht kan worden op de destijds (met terugwerkende kracht) niet meer bestaande schuld van [bedrijf B] aan [bedrijf Y] (die immers was kwijtgescholden), en (ii) evenmin als vergoeding voor eventuele kosten in het eerste kwartaal van 2013 aangemerkt kan worden (omdat daarvoor een gefixeerd bedrag van € [bedrag 11] ,- was afgesproken). Door de vaststellingsovereenkomst bestond er met terugwerkende kracht geen rechtsgrond (meer) voor de in r.o. 1.9 genoemde betalingen op 15 en 30 januari 2013 van in totaal € [bedrag 16] ,-. Deze betalingen dienen daarom als onverschuldigd verricht te worden aangemerkt, aldus nog steeds [bedrijf X] .
5. Het hof overweegt als volgt.
6. Voor de uitleg van art. 1.1 en art. 6 van de vaststellingsovereenkomst is van belang dat het gaat om een (i) vaststellingsovereenkomst die ertoe strekt vast te leggen hoe de bestaande samenwerking tussen de advocaten en de notarissen eindigt, (ii) waarbij deze overeenkomst tot stand is gekomen na intensieve onderhandelingen, (iii) tussen gelijkwaardige en professionele partijen. Het gaat hier om advocaten en notarissen, die geacht mogen worden even deskundig te zijn in het opstellen van overeenkomsten als de onderhavige. Dit is reden om aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen groot gewicht toe te kennen (vgl HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178 en HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909). Dat neemt niet weg dat de overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, r.o. 3.4.3).
Taalkundige uitleg
7. [bedrijf X] stelt dat art. 1.1 letterlijk en zonder voorbehoud bepaalt dat alle na dat artikel omschreven rechtshandelingen tegelijk en op één ondeelbaar moment en met werking vanaf 1 januari 2013 zouden plaatsvinden en dit dus ook geldt voor de in art. 6.2 beschreven kwijting. Als het de bedoeling was om de in art. 1.1 bepaalde terugwerkende kracht te beperken tot de rechtshandelingen als beschreven in art. 1.2 t/m 1.4 dan valt niet in te zien waarom dat niet zo is opgeschreven. Een dergelijke beperking had eenvoudig kunnen worden aangebracht door in art. 1.1 te spreken van de
“hierna in dit artikel omschreven rechtshandelingen”, aldus nog steeds [bedrijf X] .
8. Het hof verwerpt dit standpunt van [bedrijf X] . In art. 1.1 is niet letterlijk gerefereerd aan alle
in de overeenkomstomschreven rechtshandelingen maar aan de
“hierna omschreven rechtshandelingen”. Het gebruik van
“hierna”kan wel in de door [bedrijf X] verdedigde zin worden begrepen, maar dwingt daartoe niet. Het is ook niet logischer of meer voor de hand liggend dan de beperktere uitleg van [bedrijf Y] , namelijk dat art. 1.1 uitsluitend ziet op de – geparafraseerd – aandelenruil van art. 1.2.
9. Naar het oordeel van het hof volgt de door [bedrijf X] verdedigde uitleg van de kwijtingsregeling dan ook niet reeds uit de
op zichzelf beschouwdetaalkundige betekenis van de vaststellingsovereenkomst. Dit betekent dat het hof zal beoordelen wat [bedrijf B] en [bedrijf Y] in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de vaststellingsovereenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-norm).
Haviltex
10. [bedrijf X] stelt - in de kern - dat [bedrijf B] en [bedrijf Y] steeds hebben onderhandeld met als uitgangspunt (i) dat er een rekeningcourantschuld bestond van [bedrijf B] aan [bedrijf Y] per jaareinde 2012, (ii) dat die schuld per 1 januari 2013 volledig afgeboekt zou worden en (iii) dat [bedrijf B] in ruil daarvoor en als vergoeding voor haar deel van de gemeenschappelijke kosten in het eerste kwartaal van 2013 een bedrag aan [bedrijf Y] zou betalen. Deze uitgangspositie heeft de onderhandelingspositie van partijen en de uitkomst van de onderhandelingen bepaald. Het was de gezamenlijke bedoeling om de kwijting van de schuld van [bedrijf B] per 1 januari 2013 te laten intreden. Daarop lag de focus, aldus nog steeds [bedrijf X] .
10. Het hof overweegt als volgt.
11.1.
Het hof verwerpt de stelling dat de focus van de onderhandelingen steeds lag op kwijting van [bedrijf B] per 1 januari 2013. Zo heeft [bedrijf Y] aangevoerd dat partijen in eerste instantie per 1 april 2013 de balans hadden opgemaakt en per die datum zouden afrekenen. [bedrijf X] heeft bij memorie van grieven sub 47 en 48 bevestigd dat het feitelijk zo is gegaan. Voorts blijkt uit de e-mail van 25 maart 2013 van [naam 5] (zie r.o. 1.16) dat op dat moment de voorgenomen overgangsdatum nog 1 april was en uit de e-mail van 27 maart 2013 van [naam 5] (zie r.o. 1.17) dat [bedrijf B] pas op 26 maart 2013 akkoord zijn gegaan met de ingangsdatum van 1 januari.
11.2.
De datum van 1 april 2013 is op verzoek van [bedrijf Y] / [bedrijf A] verplaatst naar
1 januari 2013. [bedrijf Y] heeft onweersproken gesteld dat er onder grote tijddruk werd onderhandeld. Volgens [bedrijf Y] was de verplaatsing van de datum uitsluitend voorgesteld om te voorkomen dat er over het eerste kwartaal van 2013 nog omzet moest worden verrekend. In verband daarmee had [bedrijf Y] voorgesteld dat [bedrijf B] van de gemeenschappelijke kosten voor het eerste kwartaal van 2013 een bedrag van € [bedrag 11] ,-- voor haar rekening zou nemen (conclusie van antwoord sub 16). Dat deze voorstellen met die intentie zijn gedaan vindt bevestiging in de e-mail van [naam 5] van 27 maart 2013, waarin deze schrijft
“ [bedrijf B] neemt [bedrag 6] eerste kwartaal voor haar rekening […] Ingangsdatum 1 januari is ok […] Behoudens bedoelde [bedrag 6] vindt er zowel op NV niveau als op werkmaatschappijniveau geen enkele na-verrekening plaats”. Dat het feitelijk zo is gegaan is door [bedrijf X] onvoldoende gemotiveerd betwist.
11.3.
Voor zover [bedrijf X] stelt dat partijen eerder waren overeengekomen dat de rekeningcourantschuld van [bedrijf B] per 1 april 2013 “om niet” zou worden vereffend, is dat onvoldoende onderbouwd. Een daartoe strekkend voorstel van [bedrijf B] is wel te lezen in de e-mail van [naam 5] van 25 maart 2013, maar enige onderbouwing van de instemming van [bedrijf Y] met feiten – hoe is dat gegaan? - ontbreekt. Daarbij is van belang dat uit de e-mail van [naam 5] van 27 maart 2013 – slechts twee dagen later - juist blijkt dat er verder is onderhandeld. Ook uit het hiervoor geciteerde artikel 7 van de concept-vaststellingsovereenkomst blijkt niet dat partijen al van aanvang af uitgingen van het volledig kwijtschelden van de rekening-courantschuld.
11.4.
Er is voor het overige ook onvoldoende gesteld om te oordelen dat [bedrijf B] er op mocht vertrouwen dat [bedrijf Y] in zou stemmen met een finale kwijting van [bedrijf B] per 1 januari 2013. Door [bedrijf X] zijn geen feiten – gedragingen/uitingen en/of gebeurtenissen - gesteld waarop zij dit vertrouwen baseert. [bedrijf X] onderbouwt haar stelling door het schetsen van een financiële context, waaraan zij achteraf conclusies verbindt over de houding en inzet van partijen. Naar het oordeel van het hof wijst de financiële context – die afwijkt van de door [bedrijf X] geschetste context – juist niet op een kwijting per 1 januari 2013.
11.4.1.
[bedrijf B] was al jaren ernstig verlieslatend en de liquiditeit van [bedrijf Y] werd uitsluitend in stand gehouden door [bedrijf A] . [bedrijf Y] en [bedrijf A] hadden ultimo 2012 zeer aanzienlijke vorderingen op [bedrijf B] . Uit de e-mail van de accountant van [bedrijf Y] van 28 maart 2013 blijkt van schulden van [bedrijf B] van respectievelijk
€ [bedrag 7] ,-- ( [bedrijf Y] ) en € [bedrag 8] ,-- ( [bedrijf A] ).
11.4.2.
Deze e-mail is met cc aan de accountant van [bedrijf B] ( [accountant 1] ) gestuurd en aangenomen mag worden dat [naam 5] – die [bedrijf B] in de onderhandelingen vertegenwoordigde - hiervan op de hoogte was. Zo schreef [naam 5] in zijn e-mail van 25 april 2014 aan [naam 1] onder meer:
“over de rekeningcourant: “Natuurlijk hebben [accountant 1] en VDVG wel gezamenlijk overleg hierover gehad, zoals ik ook overleg heb gehad met [naam 11] en met [naam 2] en uiteraard [accountant 1] ”.Dat [naam 5] hiervan niet op de hoogte was is ook niet gesteld.
11.4.3.
Daar komt bij dat in het voorlaatste concept van de vaststellingsovereenkomst een bedrag van € [bedrag 10] ,-- als schuld van [bedrijf B] over het jaar 2012 aan [bedrijf Y] / [bedrijf A] is genoemd. Uit de stukken blijkt voorts dat partijen er bewust van hebben afgezien de hoogte schuld van [bedrijf B] precies vast te stellen, en daarmee (kennelijk) ook de eventuele betalingen die [bedrijf B] in de laatste periode heeft gedaan ter aflossing van die schuld.
11.4.4.
Met een zo grote schuld van [bedrijf B] is het hoogst onwaarschijnlijk dat [bedrijf Y] zou instemmen met het kwijtschelden van alle schulden van [bedrijf B] per 1 januari 2013 (behoudens de betaling van € [bedrag 11] ,-), waarbij [bedrijf Y] het risico zou willen aanvaarden dat [bedrijf B] achteraf alsnog aanspraak zou kunnen maken op de betaling van door haar na die datum betaalde kosten, waardoor het “verlies op [bedrijf B] ” verder zou toenemen. Dit moet voor [bedrijf B] kenbaar zijn geweest.
11.5.
[bedrijf X] stelt dat ook de accountants en boekhouders het zo hebben begrepen dat er per 1 januari 2013 kwijting werd verleend. Daarbij verwijst [bedrijf X] naar een
e-mail van [naam 12] van 1 december 2013 en een e-mail van [naam 2] van 24 mei 2013 (memorie van grieven sub 41). Het hof leest in het licht van wat hiervoor is geoordeeld in deze e-mails onvoldoende steun voor de stelling van [bedrijf X] en verwerpt deze dan ook, nu deze e-mails slechts zien op de boekhoudkundige verwerking van de vaststellingsovereenkomst waarbij het saldo per 1 januari 2013 op 0 is gezet. [naam 12] merkt hierover in zijn e-mail van 1 december 2013 op:
“Of de vaststellingsovereenkomst anders is bedoeld qua datum dat weet ik niet, dat is aan de personen die die vaststellingsovereenkomst van een handtekening hebben voorzien.”.
11.6.
Het hof verwerpt de stelling van [bedrijf X] dat in de e-mail van [naam 2] van 17 mei 2013 een erkenning is te lezen van de terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 van de verleende kwijting (zie r.o. 1.25). Deze e-mail betreft het al dan niet verlenen van decharge over de jaren 2012 en 2013. In die context heeft [naam 2] geschreven dat decharge over het jaar 2013 hem overbodig lijkt
“omdat artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst bepaalt dat de omschreven rechtshandelingen tegelijkertijd gebeuren op een ondeelbaar moment en met werking vanaf 1 januari 2013”,want:
“Op basis van de vaststellingsovereenkomst werkt de aandelentransactie terug tot 1 januari 2013”.Een verdergaande strekking heeft die mededeling niet.
11.7.
Het hof verwerpt ook de stelling van [bedrijf X] dat het niet in de rede ligt dat [bedrijf B] akkoord zou zijn gegaan met het betalen van een vergoeding van € [bedrag 11] ,-- als over een latere datum van afkoop van de rekeningcourantschuld dan 1 januari 2013 zou zijn onderhandeld, omdat in dat geval de schuld van [bedrijf B] vanwege de in het geding zijnde betalingen in januari 2013 meer dan € [bedrag 17] lager zou hebben geleden. Het hof verwerpt deze stelling. Deze stelling neemt ten onrechte tot uitgangspunt dat de schuld van [bedrijf B] aan [bedrijf Y] per 1 januari 2013 circa € [bedrag 18] bedroeg. Deze schuld was als gezegd vele malen hoger. Het beroep van [bedrijf X] op de opgave van [naam 10] – die een bedrag van circa € [bedrag 18] ter zake noemt – faalt. [bedrijf Y] heeft onweersproken gesteld dat die opgave de schuld betreft vóór toerekening van de gemeenschappelijke kosten op basis van de overeengekomen verdeelsleutel (antwoordakte [bedrijf Y] van 13 januari 2016 sub 5).
12. [bedrijf X] heeft voorts nog gesteld dat [naam 1] niet bij de onderhandelingen is betrokken, onder druk is gezet om “bij het kruisje te tekenen” en niet op de hoogte was van de schuld(en) van [bedrijf B] aan [bedrijf Y] . De relevantie van deze stelling is onvoldoende onderbouwd. Het gaat hier immers uitsluitend om een vordering van [bedrijf B] die aan [bedrijf X] gecedeerd is. Niet is weersproken dat [naam 5] namens [bedrijf B] met [bedrijf Y] heeft onderhandeld, terwijl uit de hiervoor geciteerde mailwisseling reeds blijkt dat zijn betrokkenheid bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst intensief was.
12. Uit het voorgaande volgt dat de grieven I tot en met VII niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen [plaats] .
12. Met grief VIII betoogt [bedrijf X] dat [bedrijf B] uit hoofde van regres een vordering heeft verkregen op [bedrijf Y] ter zake van een door [bedrijf B] aan de Belastingdienst betaalde omzetbelastingschuld van € [bedrag 4] (art. 6:10 lid 2 BW). [bedrijf B] was vanwege de fiscale eenheid waarvan zij en [bedrijf Y] deel uitmaakten extern gehouden om deze schuld aan de Belastingdienst te voldoen. Intern was zij slechts draagplichtig voor het deel dat haar aanging. Genoemd bedrag was in het vierde kwartaal van 2012 reeds ten laste van [bedrijf B] in de rekeningcourant met [bedrijf Y] geboekt. De rekeningcourantschuld is per 1 januari 2013 vereffend, zodat daarmee [bedrijf B] ter zake van deze omzetbelastingschuld jegens [bedrijf Y] was gekweten. Nadien, op 30 januari 2013, heeft [bedrijf B] deze schuld aan de Belastingdienst betaald. Hierdoor heeft [bedrijf B] in de onderlinge verhouding met [bedrijf Y] tweemaal voor deze schuld betaald. Met de betaling aan de Belastingdienst heeft [bedrijf B] een regresvordering op [bedrijf Y] gekregen, aldus nog steeds [bedrijf X] .
12. Deze grief faalt, om de volgende redenen.
15.1.
Voor het ontstaan van de gestelde regresvordering is het nodig dat aan [bedrijf B] per
1 januari 2013 finale kwijting is verleend. Hiervoor heeft het hof geoordeeld dat dit niet het geval is.
15.2.
Zo er al een regresvordering van [bedrijf B] op [bedrijf Y] is ontstaan, is onvoldoende onderbouwd dat deze aan [bedrijf X] is gecedeerd. De akte van cessie vermeldt daar niets over en gaat over een vordering
“uit hoofde van een onverplichte betaling […] ten bedrage van […] € [bedrag 14] […] dit wegens een afboeking van datzelfde bedrag van een bankrekening van [bedrijf B] onder de noemer: “aanvulling saldo” […]”(zie r.o. 1.28).
16. Met grief IX betoogt [bedrijf X] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat dat het aan haar was te stellen en te bewijzen (i) dat [bedrijf Y] geen wetenschap had van de door [bedrijf B] in januari 2013 betaalde bedragen en (ii) de uitleg van de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken die uit de letterlijke tekst daarvan volgt ook de daadwerkelijke en redelijke uitleg van die afspraken was. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, heeft [bedrijf X] geen belang meer bij een zelfstandige bespreking van deze grief.
16. De slotsom is dat de vorderingen van [bedrijf X] niet toewijsbaar zijn.
16. Het hof gaat voorbij aan de bewijsaanbiedingen in hoger beroep nu deze onvoldoende concreet zijn, dan wel niet ter zake dienend. Wel wordt ook concreet te bewijzen aangeboden dat in de onderhandelingen de betalingen van [bedrijf B] in januari 2013 niet ter sprake zijn gekomen. Dit bewijsaanbod is echter niet ter zake dienend omdat het bewijs daarvan niet tot een ander oordeel kan [plaats] .
16. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [bedrijf X] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van
  • veroordeelt [bedrijf X] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [bedrijf Y] tot op heden begroot op € 5.213,-- aan griffierecht en € 5.264,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, M. Flipse en C.A. Joustra en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2017 in aanwezigheid van de griffier.