4.2.Belanghebbende heeft ter onderbouwing van haar standpunten – samengevat – het volgende aangevoerd.
Strijd met artikel 1 en het systeem van de Wet
a. a) De crisisheffing kan niet worden geheven omdat de Wet hiertoe de mogelijkheid niet heeft geopend: hoofdstuk IV van de Wet (wijze van heffing) bevat geen bepaling over de wijze van heffing van de crisisheffing.
b) Het is op grond van artikel 1 van de Wet niet mogelijk om ter zake van één en hetzelfde loonbestanddeel loonbelasting te heffen zowel ten laste van de werknemer als ten laste van de werkgever.
c) Het is in strijd met doel en strekking van de regeling van het gebruikelijke loon van artikel 12a van de Wet om het gebruikelijke loon te betrekken in de grondslag van de crisisheffing, indien het loon van de desbetreffende werknemers met een aanmerkelijk belang enkel op basis deze wettelijke bepaling hoger dient te worden vastgesteld dan € 150.000.
Strijd met artikelen 14 EVRM, 26 IVBPR en 21 EU-Handvest
a. a) De crisisheffing wordt betaald door inhoudingsplichtigen die loon uit tegenwoordige dienstbetrekking aan hun werknemers betalen, en niet door inhoudingsplichtigen die uitsluitend loon uit vroegere dienstbetrekking betalen.
b) De crisisheffing wordt niet geheven van ondernemers of resultaatgenieters met een inkomen van meer dan € 150.000, noch van vennootschappen met een winstomvang van € 150.000 of meer. Hierdoor is sprake van ongelijke behandeling van feitelijk gelijke gevallen waarvoor geen objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond aanwezig is.
c) Indien inhoudingsplichtigen hebben gekozen voor de toepassing van de werkkosten-regeling en zij loonbestanddelen hebben aangewezen als eindheffingsbestanddeel, zijn zij hierover geen crisisheffing verschuldigd. Deze wijze van heffing mag niet leiden tot een andere heffingsgrondslag dan die waarnaar de crisisheffing wordt geheven indien hiervoor niet is gekozen.
d) Inhoudingsplichtigen die werknemers met een hoog loon het gehele jaar in dienst hebben gehad, worden ongelijk behandeld ten opzichte van werkgevers/inhoudingsplichtigen die werknemers een deel van het jaar in dienst hebben gehad, waarbij het loon van die werknemers op jaarbasis gelijk is aan het loon van de hiervoor vermelde werknemers, maar verdeeld is over twee of meer werkgevers/inhoudingsplichtigen.
e) Werknemers die tevens een (aanmerkelijk) belang hebben in de werkgever/ inhoudings-plichtige, worden in economisch opzicht harder geraakt door de crisisheffing dan werknemers zonder (aanmerkelijk) belang.
Strijd met artikelen 1 EP EVRM en 17 EU-Handvest
De crisisheffing is in strijd met artikel 1 EP EVRM, omdat deze heffing terugwerkende kracht heeft. Op die grond behoort niet tot de heffingsgrondslag van de crisisheffing het loon dat door één of meer werknemer(s) in 2013 is genoten vóór Prinsjesdag op 17 september 2013, de datum van aankondiging van de verlenging van de crisisheffing. De crisisheffing was vóór die datum niet (voldoende) voorzienbaar. Belanghebbende had de gerechtvaardigde verwachting dat voor haar de loonkosten over een reeds afgesloten periode niet met terugwerkende kracht zouden worden vermeerderd.
Disproportionele last op individueel niveau
Voor belanghebbende betekent de crisisheffing een disproportionele en onverwachte last op individueel niveau. Zij bedraagt 6,4 percent van de totale loonsom. Gerelateerd aan het aantal inhoudingsplichtigen betaalt belanghebbende 40 keer het gemiddeld percentage aan crisisheffing. Gerelateerd aan het aantal werkgevers die in de cisisheffing worden betrokken betaalt belanghebbende 27 keer het gemiddelde bedrag aan crisisheffing.
Daarnaast had zij op 30 juni 2013 een eigen vermogen van € 6,2 miljoen negatief en op 30 juni 2014 van € 3.000.000 positief. De crisisheffing veroorzaakte voor belanghebbende een extra belastinglast over het kalenderjaar 2014 van € 1.251.701 die haar liquiditeits- en solvabiliteitspositie in gevaar bracht. Als gevolg van de crisisheffing heeft zij zowel voor het seizoen 2012/2013 als voor de seizoenen 2013/2014 en 2014/2015 ingrijpende maatregelen moeten treffen zoals het niet vervullen van vacatures, het bevriezen en bijstellen van budgetten alsmede het schrappen van kleinere en grote kostenposten.