ECLI:NL:GHDHA:2017:1576

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
200.213.250/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van een vennoot in een vennootschap onder firma en de gevolgen voor aansprakelijkheid

In deze zaak gaat het om het faillissement van de vennootschap onder firma Grieks restaurant [naam vof], gevestigd te Delft, en de gevolgen daarvan voor de vennoot [appellante]. De rechtbank Den Haag verklaarde op 21 februari 2017 de vof en haar vennoten, waaronder [appellante], in staat van faillissement. [appellante] heeft verzet aangetekend tegen haar faillietverklaring, maar de rechtbank heeft dit verzoek op 28 maart 2017 afgewezen. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag, dat op 25 april 2017 uitspraak deed.

Het hof heeft vastgesteld dat er summierlijk bewijs is voor het vorderingsrecht van de geïntimeerde op [appellante] en dat [appellante] in een toestand verkeert waarin zij heeft opgehouden te betalen. [appellante] betwistte de vordering van de geïntimeerde en stelde dat zij geen vennoot was op het moment dat de vordering is ontstaan. Het hof oordeelde echter dat [appellante] feitelijk als vennoot heeft gehandeld en dat de inschrijving in het handelsregister niet onjuist was. De curator bevestigde dat [appellante] als vennoot was ingeschreven en dat er geen bewijs was voor haar stelling dat haar inschrijving een fout van de boekhouder was.

Het hof concludeerde dat de grieven van [appellante] falen en dat het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd dient te worden. De uitspraak van het hof bevestigt de faillietverklaring van [appellante] en onderstreept de aansprakelijkheid van vennoten in een vennootschap onder firma voor schulden van de vof, ook als zij later zijn toegetreden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.213.250/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/17/58 F

arrest van 25 april 2017

inzake

[appellante] ,

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M. de Boorder te Den Haag,
tegen

[geïntimeerde],

gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden te Den Haag.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 februari 2017 zijn de vennootschap onder firma Grieks restaurant [naam vof], gevestigd te Delft (hierna: de vof), en haar (voormalige) vennoten [appellante] , [naam] (hierna: [naam]) en […] B.V. (hierna: Olympia Katwijk) in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. M.M.F. Holtrop tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. B.F. van Noort, advocaat te Delft, als curator. [appellante] heeft tegen dat vonnis verzet ingesteld voor zover het betreft de faillietverklaring van haarzelf. De rechtbank heeft bij vonnis van 28 maart 2017 het verzoek tot vernietiging van het faillissement afgewezen.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 april 2017, is [appellante] van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen. Het hof heeft daarna van [appellante] de processtukken van de eerste aanleg ontvangen, van [geïntimeerde] een verweerschrift en van de curator zijn bevindingen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. Verschenen zijn:
- de advocaat van [appellante] ,
- [geïntimeerde] vertegenwoordigd door [naam] bijgestaan door zijn advocaat,
- de curator.
De advocaat van [appellante] heeft meegedeeld dat [appellante] afwezig is wegens een verblijf in het buitenland.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van [geïntimeerde] en van het bestaan van feiten en omstandigheden welke aantonen dat [appellante] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Het verzoek van [appellante] tot vernietiging van het faillissement is daarom afgewezen.
2. De grieven van [appellante] kunnen als volgt worden samengevat.
[appellante] betwist dat [geïntimeerde] een vordering op haar heeft. Het op vordering van [geïntimeerde] gewezen veroordelende vonnis van 13 mei 2015 heeft geen betrekking op haar; het betreft een schuld van de vof uit de tijd dat zij nog niet bij de vof betrokken was. Blijkens de vennootschapsakte was niet zij maar Olympia Katwijk vennoot van de vof.
Verder betwist [appellante] dat sprake is van een toestand waarin zij heeft opgehouden met betalen. De beweerdelijke steunvordering van de Belastingdienst ziet op Olympia Katwijk.
De pachtovereenkomst heeft zij ondertekend namens Olympia Katwijk en niet voor zichzelf.
3. De grieven falen. Dit wordt als volgt toegelicht.
3.1
Blijkens een overgelegd historisch overzicht van de vof uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel was [appellante] vennoot van de vof van 1 januari 2013 tot 1 september 2016. Dat, zoals [appellante] in de eerste aanleg heeft betoogd, haar inschrijving als vennoot in het handelsregister op een fout van de boekhouder berust is niet aannemelijk geworden. Dat is ook de bevinding van de curator, die daaraan heeft toegevoegd dat [naam], de mede vennoot, tegenover hem verklaard heeft dat hij de inschrijving van [appellante] heeft verzorgd. Die mededeling is door de advocaat van [appellante] onweersproken gelaten. In hoger beroep is overigens ook onweersproken gelaten, dat, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd, [appellante] op zondag als bedrijfsleider in het restaurant in Delft werkt.
3.2
[appellante] heeft zich bovendien feitelijk gedragen als vennoot van de vof door uitdrukkelijk in die hoedanigheid een omstreeks eind april 2016 tussen de vof en KT Foodservices B.V. gesloten pachtovereenkomst met betrekking tot het door de vof geëxploiteerde restaurant te ondertekenen. Dat, zoals door haar is aangevoerd, zij heeft getekend in hoedanigheid van bestuurder/aandeelhouder van de per 1 september 2016 als vennoot ingeschreven vennootschap Olympia Katwijk, is niet aannemelijk geworden. Dit wordt niet anders doordat in het door [appellante] overgelegde vennootschapscontract Olympia Katwijk is vermeld als vennoot. Dit vennootschapscontract is immers van oudere datum dan de inschrijving van [appellante] als vennoot van de vof in het handelsregister en geenszins is uitgesloten dat [appellante] op een later moment is toegetreden als vennoot. [geïntimeerde] mocht als derde - bij het verhaal van haar op 13 mei 2015 tegen de vof toegewezen vordering - afgaan op de vermelding in de openbare registers, waarin [appellante] als vennoot stond ingeschreven, van welke inschrijving bovendien, als gezegd, niet is gebleken dat die op onjuistheid berust. Overigens zou een onjuiste registratie in het handelsregister voor rekening en risico van [appellante] komen (zie artikel 25 Handelsregisterwet 2007), nu niet gebleken is dat [geïntimeerde] van die ‘onjuistheid’ op de hoogte was of had moeten zijn.
3.3
De vordering van [geïntimeerde] op [appellante] is gebaseerd op een vonnis van kantonrechter van 13 mei 2015. Dat vonnis is gewezen tussen [geïntimeerde] enerzijds en [naam] en drie vennootschappen, waaronder [naam vof] (de vof), anderzijds. [appellante] , die op dat moment vennoot van die vof was, is aansprakelijk voor die schuld van [naam vof] aan [geïntimeerde]. Dat, zoals door [appellante] is gesteld, het contract met [geïntimeerde] reeds voor de toetreding van haar tot de vof is aangegaan en de daaruit voortvloeiende verplichtingen eveneens voor haar toetreding zijn ontstaan, doet daar niet aan af (vgl. ECLI:NL:HR:2015:588).
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van [geïntimeerde] op [appellante] als (voormalig) vennoot van de vof.
3.4
Daarnaast is summierlijk gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat [appellante] verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. Behalve ten aanzien van de vof waarvan zij vennoot was, is ook wat haar persoonlijk betreft aan de voorwaarden voor faillietverklaring voldaan. Haar verweer dat zij geen vennoot was, is hiervoor reeds verworpen. Ook in privé verkeert zij in de toestand van te hebben opgehouden te betalen ten aanzien van de schulden waarvoor zij aansprakelijk is, zo blijkt ook uit de opgave van de curator. De juistheid van haar verweer dat de als steunvordering opgevoerde belastingclaim niet haar als (voormalig) vennoot aangaat, maar alleen [naam vof], is niet aannemelijk geworden.
4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2017.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, H.M. Wattendorff en E. Bauw, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.