In deze zaak heeft belanghebbende, [X] B.V. en [Y] B.V. c.s., een verzoek ingediend tot uitbreiding van een fiscale eenheid in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). De Inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, heeft dit verzoek bij beschikking afgewezen. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Rechtbank Den Haag heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak.
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 25 april 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank ten onrechte het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof stelt vast dat zowel het verzoek om het aangaan van een fiscale eenheid als het verzoek om uitbreiding van een fiscale eenheid onder het toepassingsbereik van artikel 7, vierde lid, van de Wet OB valt en dat de afwijzing van een dergelijk verzoek moet worden gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, wijst de zaak terug naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling en veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende.
De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van de ontvankelijkheid van bezwaar in belastingzaken en de voorwaarden waaronder een fiscale eenheid kan worden aangevraagd en erkend. Het Hof bevestigt dat de afwijzing van het verzoek om uitbreiding van de fiscale eenheid een voor bezwaar vatbare beschikking is, wat betekent dat belanghebbende recht heeft op een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar.