ECLI:NL:GHDHA:2017:1352

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
2200295616
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging voor poging tot zware mishandeling, dierenmishandeling en bedreiging van politieagenten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van voorarrest, en ter beschikking gesteld met dwangverpleging. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling van de toenmalige vriendin van de verdachte, mishandeling van zijn hond, bedreiging van politieagenten en mishandeling van een derde persoon. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het schoppen van zijn vriendin in het gezicht terwijl zij op de trap stond, wat resulteerde in een gebroken neus. Daarnaast heeft hij zijn hond op gewelddadige wijze mishandeld door het dier met een tafelpoot en zijn vuisten te slaan. De bedreiging van de politieagenten vond plaats toen de verdachte in zijn cel werd geplaatst, waarbij hij dreigende woorden uitsprak. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van een van de tenlastegelegde feiten bevestigd, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de overige feiten. De ernst van de feiten en de recidivegeschiedenis van de verdachte hebben geleid tot de beslissing om TBS met dwangverpleging op te leggen, gezien het gevaar voor herhaling van dergelijk gedrag. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van €250,00 aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002956-16
Parketnummers: 09-819791-15, 09-019134-16 en
09-820092-14 (TUL)
Datum uitspraak: 18 april 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 juni 2016 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 4 april 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder parketnummer 09-819791-15 onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder parketnummer 09-819791-15 onder 1 primair, 2 en 4 en het onder parketnummer 09-019134-16 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar waarbij bijzondere voorwaarden zijn opgelegd als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en is de tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 09-820092-14 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast. Het vonnis is dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 09-819791-15:
1.
hij op of omstreeks 18 juli 2015 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen genoemde [aangeefster] in het gezicht/tegen het hoofd heeft geschopt en/of gestompt en/of tegen het lichaam heeft geduwd terwijl zij op de trap stond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juli 2015 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland zijn levensgezel, [aangeefster], heeft mishandeld door haar in het gezicht/tegen het hoofd te schoppen en/of stompen en/of tegen het lichaam te duwen terwijl zij op de trap stond;
2.
hij op of omstreeks 26 november 2015 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, opzettelijk bij een of meer dieren, te weten een hond, pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat/die dier(en) heeft benadeeld, immers heeft hij deze hond meerdere malen althans eenmaal met een tafelpoot en/of met zijn hand geslagen;
3.
hij op of omstreeks 26 november 2015 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1], brigadier van politie van politie Eenheid Den Haag, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen terwijl hij, verdachte, met genoemde [aangever 1] op de trap stond, met zijn lichaam en/of zijn schouder tegen [aangever 1] heeft aangeduwd en/of aan het lichaam van [aangever 1] heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 26 november 2015 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland [aangever 2] en/of [aangever 1], respectievelijk brigadier en hoofdagent van de politie Eenheid Den Haag en werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 2] en/of [aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd: "als jullie me nog een keer aanraken doorzeef ik jullie", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak met parketnummer 09-019134-16:
hij op of omstreeks 11 augustus 2015 te 's-Gravenhage
[aangever 3] heeft mishandeld door die [aangever 3] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam te slaan/stompen en/of door die [aangever 3] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen de/het be(e)n(en) te schoppen/trappen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder parketnummer
09-819791-15 onder 3 ten laste gelegde. Voorts heeft hij gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder parketnummer 09-819791-15 onder 1 primair, 2 en 4 en van het onder parketnummer 09-019134-16 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is gevorderd dat de terbeschikkingstelling van de verdachte zal worden gelast, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
In overeenstemming met de rechtbank is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-819791-15 onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-819791-15 onder 1 primair, 2 en 4 en in de zaak met parketnummer 09-019134-16 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 juli 2015 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen genoemde [aangeefster] in het gezicht heeft geschopt terwijl zij op de trap stond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 november 2015 te 's-Gravenhage, zonder redelijk doel, opzettelijk bij een dier te weten een hond, pijn enletsel heeft veroorzaakt en de gezondheid en het welzijn van dat dier heeft benadeeld, immers heeft hij deze hond met een tafelpoot en met zijn hand geslagen;
4.
hij op 26 november 2015 te 's-Gravenhage, [aangever 2], brigadier van de politie Eenheid Den Haag en werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
zijnbediening heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 2] dreigend de woorden toegevoegd: "als jullie me nog een keer aanraken doorzeef ik jullie";
Zaak met parketnummer 09-019134-16:
hij op 11 augustus 2015 te 's-Gravenhage [aangever 3] heeft mishandeld door die [aangever 3] meermalen tegen het hoofd te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 09-819791-15 onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 09-819791-15 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet Dieren
Het in de zaak met parketnummer 09-819791-15 onder 4 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het in de zaak met parketnummer 09-019134-16 bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Oplegging straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn toenmalige vriendin door haar met een volstrekt futiele aanleiding in haar gezicht te schoppen terwijl zij op dat moment op de trap stond, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Zij heeft daar een gebroken neus aan over gehouden, maar het letsel had vele malen erger kunnen zijn indien zij van de trap was gevallen. Aldus handelende heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden.
Tevens heeft de verdachte zijn hond opzettelijk op zeer gewelddadige wijze mishandeld door het dier met een tafelpoot met twee uitstekende schroeven en met zijn vuisten te slaan, waardoor de hond ernstig letsel heeft opgelopen. Wederom was de aanleiding hiervoor futiel en was het de verdachte er slechts om te doen op volkomen ontoelaatbare wijze zijn eigen frustratie te botvieren. Dierenmishandeling is een ernstig feit. Dieren zijn machteloos en zijn afhankelijk van hun verzorger.
Na de mishandeling van zijn hond is de verdachte aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Op het moment dat hij in zijn cel geplaatst wordt, heeft hij een van de agenten op intimiderende wijze bedreigd. Door deze bedreiging heeft hij blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het publieke belang dat door politieambtenaren wordt gediend.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [aangever 3] door hem midden op de openbare weg tegen zijn hoofd te stompen. Ook hier valt weer op dat verdachte om niets op een gewelddadige wijze kan exploderen, indien hij zichzelf gefrustreerd voelt. Aldus handelende heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Justitiële documentatie
In het nadeel van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk tot lange gevangenisstraffen is veroordeeld voor het plegen van ernstige geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De persoon van de verdachte
Met name gelet op de in de zaak met parketnummer 09-819791-15 onder 1 primair (poging zware mishandeling) en in de zaak met parketnummer 09-019134-16 (bedreiging), maar ook gegeven de andere bewezen verklaarde feiten en hetgeen uit de rapportages omtrent de persoon van de verdacht blijkt, ziet het hof reden om stil te staan bij de persoon en de persoonlijkheid van de verdachte. Daarbij zal het hof in het bijzonder ingaan op de vraag of de persoon van de verdachte aanleiding geeft om naast een vrijheidsstraf, zoals door het bewezen verklaarde gerechtvaardigd is, een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging op te leggen, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof heeft in dit kader het volgende overwogen.
Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vereist voor een last tot terbeschikkingstelling (hierna: TBS) dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Voorts dient het bewezen verklaarde een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, dan wel te behoren tot een der misdrijven omschreven in artikel 37a lid 1 onder 1 Sr en dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien het hiervoor bedoelde gevaar voor recidive van ernstige aard is en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging eist, kan tevens worden bevolen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr). Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een recent advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr). Indien de verdachte, zoals in dit geval, zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van de maatregel van TBS de eis van een recent (volwaardig) multidisciplinair onderzoek (artikel 37 lid 3 Sr). Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat er sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten. Zonder deze vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk.
Het is aan het hof die vaststelling te doen. Die vaststelling kan mede worden gegrond op bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen die zijn vervat in door deze opgestelde rapporten over de persoonlijkheid van de verdachte, ook als die rapporten niet zijn opgesteld in het kader van de onderhavige strafzaak.
De verdachte heeft in januari/februari 2016 geweigerd mee te werken aan het in de onderhavige zaak gelaste onderzoek naar de persoon van de verdachte door drs. B.E.A. van der Hoorn, psychiater en dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog. Door hen is ter zake rapport uitgebracht. In april/mei 2016 heeft de verdachte
– ondanks zijn eerdere toezegging mee te zullen werken – nogmaals geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het in de onderhavige zaak gelaste onderzoek naar zijn persoon, door drs. B.E.A. van der Hoorn, psychiater en dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog. Wederom hebben zij op 3 mei 2016 respectievelijk 26 april 2016 ter zake een rapport uitgebracht.
In het strafdossier van de verdachte bevinden zich voorts diverse rapporten die zijn opgemaakt in het kader van eerdere verdenkingen en veroordelingen van de verdachte en een reclasseringsadvies, opgemaakt in de onderhavige zaak. Het hof ontleent hieraan het volgende:
Het rapport van 6 december 2009, opgemaakt door drs. B.E.A. van der Hoorn, psychiater, voor zover inhoudende:
Bij betrokkene is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het betreft een gebrekkige ontwikkeling die in de afgelopen jaren steeds vaker werd opgemerkt en gediagnostiseerd.
Ondanks het feit dat in de afgelopen jaren de begeleiding en behandeling werd geïntensiveerd, is het niet gelukt de bedreigde ontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis te doen stoppen. Uit alles blijkt dat het huidige rigide patroon van de antisociale persoonlijkheidsstoornis mede zijn oorsprong vindt in de gebrekkige ontwikkeling van betrokkene.
Met zijn gedrag en roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf en van anderen vormt betrokkene een evident gevaar. Het risico op recidive (en daarmee het gevaar voor zichzelf en voor anderen) is groot wanneer betrokkene niet klinisch wordt behandeld.
Wanneer betrokkene de voorgestelde behandeling niet wil ondergaan binnen de kaders van een voorwaardelijke tbs, wil de onderzoeker adviseren betrokkene een tbs met dwangverpleging op te leggen teneinde meer zeker te zijn van een adequate behandeling en vermindering van recidiverisico in de toekomst.
Het rapport van 15 december 2009, opgemaakt door drs. D.T. de Jong, GZ-psycholoog, onder supervisie van drs. M.H. Keppel, GZ-psycholoog, voor zover inhoudende:
Betrokkene beschikt over een onrijpe persoonlijkheidsorganisatie. Er is met name sprake van een gestoorde agressiehuishouding. De frustratietolerantie is zeer beperkt en er is sprake van sterke impulsdoorbraken. Innerlijke conflicten zullen direct worden omgezet in gedrag, waarbij er een sterke neiging is tot impulsiviteit en acting out. Er is echter nauwelijks sprake van enige controlemechanismen om deze impulsen te beheersen. Een kleine aanleiding (soms onbegrijpelijk voor de buitenwereld) kan leiden tot agressiedoorbraken. Narcistische krenkingen zoals frustraties en kritiek waardoor hij zijn zin niet krijgt kunnen hem tevens erg boos maken. Er is sprake van een gebrekkige gewetensontwikkeling. Negatieve gebeurtenissen worden gebagatelliseerd en buiten de ‘schuld’ van verdachte gelegd.
Ter compensatie van de onrijpe persoonlijkheid is er sprake van een onrealistisch en gekleurd zelfbeeld. Deze wordt gekenmerkt door grandiositeit, onkrenkbaarheid en zelfoverschatting.
Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Betrokkene gaat zijn eigen gang en maakt zijn eigen regels. Er is weinig sprake van zelfinzicht. Hij bagatelliseert negatieve gebeurtenissen en legt de oorzaken buiten zichzelf. Betrokkene heeft nauwelijks oog voor negatieve consequenties/gevaren voor hem en/of voor anderen. Betrokkene geeft aan mee te willen werken aan de voorwaarden en behandelingen die hem gesteld worden, maar houdt zich hier vervolgens niet aan.
Eerdere behandelingen hebben de ontwikkeling richting de persoonlijkheidsstoornis niet kunnen voorkomen. Het intensiveren van de behandeling, of zelfs deze laten uitvoeren binnen de kaders van een Gedragsbeïnvloedende Maatregel, heeft onvoldoende effect gehad.
Het is van groot belang dat de scheefgroei en de reeds ingezette zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling door adequate behandeling en begeleiding wordt afgewend. Een langdurig en intensief traject zou moeten worden ingezet.
Wanneer betrokkene de voorgestelde behandeling niet wil ondergaan binnen de kaders van een voorwaardelijke tbs, adviseert de onderzoeker betrokkene een tbs met dwangverpleging op te leggen.
Het rapport van 2 augustus 2011, opgemaakt door D. Harari, psychiater, en A.G.M. Weenink, psycholoog, beide verbonden aan het Pieter Baan Centrum, voor zover inhoudende:
Er is recent meermalen bij betrokkene een antisociale persoonlijkheidsstoornis gediagnostiseerd. Er is geen reden om aan te nemen dat hierin verandering is opgetreden. Het is algemeen bekend dat een antisociale persoonlijkheidsstoornis niet spontaan in korte tijd verdwijnt.
Een reclasseringsadvies van 3 maart 2016, opgemaakt door A. Taument, dat betrekking heeft op de onderhavige strafzaak, voor zover inhoudende:
Naar de mening van de reclassering speelt de gestoorde agressieregulatie van betrokkene nog steeds een grote rol ten aanzien van het delictgedrag, kijkend naar het patroon dat zich sinds de diagnose in eerder uitgebrachte NIFP-rapportages is blijven ontwikkelen.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering baseert dit op de justitiële en psychiatrische voorgeschiedenis van betrokkene welke een verontrustend beeld schetst van hardnekkige problematiek, passend bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ingrijpende interventies hebben tot op heden bovendien weinig verbetering gebracht. Regulier reclasseringstoezicht is niet toereikend om recidive te voorkomen. Er moet ook eerst diagnostiek plaatsvinden om verdachte goed te kunnen behandelen. Verdachte bagatelliseert zijn eigen aandeel en de ernst van de feiten. Verdachte vindt dat hij geen wezenlijke psychische klachten heeft. Hij geeft geen openheid van zaken over woede-uitbarstingen. Het recidiverisico is hoog.
Ter terechtzitting van de rechtbank van 9 maart 2016 heeft Taument nog verklaard dat er behoefte is aan dubbelrapportage over verdachte, mede om te bezien of behandeling eventueel ambulant kan plaatsvinden. De verdachte heeft zich toen bereid verklaard daaraan mee te werken, maar heeft die medewerking later weer herroepen, zodat er geen dubbelrapportage kon worden uitgebracht.
Het hof neemt de bevindingen en de conclusies van de deskundigen over en stelt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot ernst van de feiten en de persoon van de verdachte vast dat bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. Het hof concludeert voorts dat de indertijd gestelde diagnose, inhoudende dat de verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, door de jaren heen in de kern nog immer niet is gewijzigd en dat eerdere behandeling hierin geen wezenlijke verandering heeft gebracht.
Voorts is er – naar het oordeel van het hof – sprake van een onverminderd hoog recidivegevaar. De inschatting van dat gevaar ontleent het hof mede aan de lange duur van het bestaan van ernstig agressief gedrag, dat naar het oordeel van het hof moet worden geacht verbonden te zijn met het hiervoor vastgestelde bestaan van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Het door de verdachte in de zaak met parketnummer
09-819791-15 onder 1 primair begane feit is een misdrijf zoals genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en sub 1, van het Wetboek van Strafrecht, dat gericht is tegen, of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
De verdachte heeft door – ook ter terechtzitting in hoger beroep - te volharden in zijn weigering medewerking te verlenen aan met het oog op rapportage door gedragsdeskundigen (onder wie een psychiater) te verrichten onderzoek, iedere opening voor een onderzoek naar het bestaan van alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van het herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt. Daarbij speelt ook een rol dat het vonnis van de rechtbank dat strekt tot een ambulante behandeling dadelijk uitvoerbaar is verklaard en dat ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat deze ambulante behandeling nog niet van de grond is gekomen omdat de verdachte pas sinds februari 2017 een vast adres heeft. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat hij zelf voldoende heeft ondernomen om te laten zien dat een dergelijke behandeling kans van slagen heeft.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat aan de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging dient te worden opgelegd. Het hof overweegt daarbij dat een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaar niet op voorhand is uitgesloten, nu de verdachte wordt veroordeeld voor een geweldsmisdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Voorts is het hof van oordeel dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging dient te worden opgelegd.
Vordering tot schadevergoeding [aangever 3]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-019134-16 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag, inclusief de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-019134-16 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[aangever 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 250,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 24 december 2014 onder parketnummer 09-820092-14 is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Naar het oordeel van het hof zijn er – gelet op de op te leggen straf en maatregel - geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 63, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2.1 en 8.12 van de Wet dieren, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-819791-15 onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-819791-15 onder 1 primair, 2 en 4 en in de zaak met parketnummer 09-019134-16 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-819791-15 onder 1 primair, 2 en 4 en in de zaak met parketnummer 09-019134-16 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-019134-16 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 3], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-019134-16 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Den Haag van 11 februari 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 24 december 2014 onder parketnummer 09-820092-14, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 (één) maand.
Dit arrest is gewezen door mr. R.C. Langeler, mr. C.J. van der Wilt en mr. C.H.M. Royakkers, in bijzijn van de griffier mr. S. Rommen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 april 2017.