ECLI:NL:GHDHA:2017:1215

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
200.189.850/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid incidenteel appel en aansprakelijkheid Erasmus UMC

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen een tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had in haar tussenvonnis van 12 juni 2013 geoordeeld dat Erasmus UMC jegens [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen uit een vaststellingsovereenkomst, en aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade. In het vervolg van de procedure heeft [appellant] grieven aangevoerd tegen een tussenvonnis van 6 januari 2016, waarin de rechtbank de bewijsopdracht voor de schadevergoeding heeft besproken. Erasmus UMC heeft incidenteel appel ingesteld tegen het eerdere tussenvonnis van 12 juni 2013, wat door [appellant] werd betwist op basis van niet-ontvankelijkheid. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het incidenteel appel beoordeeld en geconcludeerd dat Erasmus UMC niet in haar rechten is tekortgedaan. Het hof verwierp het beroep van [appellant] op niet-ontvankelijkheid, omdat het openstellen van hoger beroep tegen een tussenvonnis ook de mogelijkheid biedt om incidenteel appel in te stellen tegen eerdere tussenvonnissen. Het hof oordeelde dat de procesafspraak tussen partijen niet leidde tot een afstand van het recht om incidenteel appel in te stellen. De vorderingen van [appellant] in het incident werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De zaak werd verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord in het incidenteel appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.189.850/01
Rolnummer rechtbank : C/10/402238 / HA ZA 12-451

arrest in het incident van 9 mei 2017

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
eiser in het incident tot niet-ontvankelijkheid,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
1.
Erasmus Universitair Medisch Centrum,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
verweerster in het incident tot niet-ontvankelijkheid,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
hierna te noemen: Erasmus UMC, [geïntimeerde sub 2] en gezamenlijk: Erasmus c.s.,
advocaat: mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam.

Het geding

Voor het verloop van het geding tot 24 mei 2016 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. De in dit tussenarrest bevolen comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 1 september 2016. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven vijf grieven aangevoerd tegen het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2016. Erasmus c.s. hebben bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel (met producties) de grieven van [appellant] bestreden. Tevens heeft Erasmus UMC drie grieven in incidenteel appel aangevoerd tegen het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2013. [appellant] heeft hierop een incidentele memorie houdende niet-ontvankelijkheid genomen, waarop Erasmus c.s. een memorie van antwoord naar aanleiding van de incidentele memorie houdende niet-ontvankelijkheid hebben genomen. Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd in het incident.

Beoordeling van het ontvankelijkheids-incident

1. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 12 juni 2013 geoordeeld dat Erasmus UMC jegens [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen ingevolge de tussen Erasmus UMC en [appellant] gesloten vaststellingsovereenkomst, en dat Erasmus UMC jegens [appellant] aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door hem geleden schade. Ten aanzien van de vorderingen van [appellant] tegen [geïntimeerde sub 2] heeft de rechtbank geoordeeld dat deze niet toewijsbaar zijn en zullen worden afgewezen. De rechtbank heeft vervolgens [appellant] toegelaten tot het bewijs van – kort gezegd – de door hem als gevolg van de tekortkoming van Erasmus UMC geleden inkomensschade.
2. Na afloop van de getuigenverhoren heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 6 januari 2016 overwogen dat ter gelegenheid van de comparitie van partijen was besproken dat de rechtbank uitsluitend getuigen zou horen in het kader van de bewijsopdracht voor zover deze ziet op twee aspecten daarvan, te weten – kort gezegd – de inhoud van de afspraken van [appellant] met enerzijds het Waterlandziekenhuis en anderzijds collega [naam] (hierna: [naam] ) met betrekking tot de door [appellant] te verrichten werkzaamheden, en in het verlengde daarvan eventueel de mogelijkheid van een tussentijdse opzegging van deze overeenkomst. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat partijen aan het einde van de getuigenverhoren te kennen hebben gegeven dat eerst een knoop moest worden doorgehakt over de inhoud van de afspraken tussen [appellant] en het Waterlandziekenhuis en [naam] , in verband waarmee partijen de rechtbank hebben verzocht om hoger beroep open te stellen van het te wijzen tussenvonnis, hetgeen de rechtbank heeft gedaan.
3. Het principaal appel van [appellant] richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in dit laatste tussenvonnis dat [appellant] geslaagd is in het bewijs dat sprake was van een tijdelijke overeenkomst tussen [appellant] en het Waterlandziekenhuis voor de duur van zes maanden, maar dat niet is bewezen dat [appellant] en het Waterlandziekenhuis zijn overeengekomen dat [appellant] voor onbepaalde tijd zou worden toegelaten en [appellant] nog 10 jaar werkzaamheden zou verrichten in het Waterlandziekenhuis.
4. Erasmus UMC heeft incidenteel appel ingesteld van het eerdere tussenvonnis van 12 juni 2013, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat Erasmus UMC jegens [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen ingevolge de tussen Erasmus UMC en [appellant] gesloten vaststellingsovereenkomst, en dat Erasmus UMC jegens [appellant] aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door hem geleden schade.
5. [appellant] heeft aangevoerd dat Erasmus c.s. niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun incidenteel appel. Aangezien het incidenteel appel alleen is ingesteld door Erasmus UMC en niet door [geïntimeerde sub 2], begrijpt het hof dat het betoog van [appellant] ziet op de ontvankelijkheid van Erasmus UMC. [appellant] voert in dit verband aan dat partijen, mede om proceseconomische redenen, met elkaar hadden afgesproken dat in deze complexe zaak eerst een knoop zou moeten worden doorgehakt over de inhoud van de afspraken tussen [appellant] met enerzijds het Waterlandziekenhuis en anderzijds met collega neurochirurg [naam] , en dat juist vanwege deze gemaakte procesafspraak de rechtbank uitsluitend appel heeft opengesteld tegen het tussenvonnis van 6 januari 2016, waarin over deze deelaspecten is geoordeeld. Gelet op deze procesafspraak, die er volgens [appellant] toe strekte de omvang van het tussentijds appel te beperken tot de genoemde aspecten, moet Erasmus UMC volgens [appellant] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar incidenteel appel tegen het eerdere tussenvonnis van 12 juni 2013. Dit laatste tussenvonnis is niet opengesteld voor tussentijds hoger beroep. Door het instellen van incidenteel appel ondanks eerder genoemde procesafspraak maakt Erasmus UMC misbruik van procesbevoegdheid, aangezien zij in redelijkheid niet tot het uitoefening van die bevoegdheid had kunnen komen. Het incidenteel appel leidt volgens [appellant] voorts tot nodeloze kosten, draagt niet bij aan een efficiënte procesvoering en komt niet tegemoet aan de vereenvoudiging van het procesrecht en de deformalisering die de wetgever bij de invoering van het nieuwe Rechtsvordering voor ogen had.
6. Het beroep van [appellant] op de niet-ontvankelijkheid van Erasmus UMC in haar incidenteel appel wordt verworpen. Volgens vaste rechtspraak leidt het openstellen van hoger beroep tegen een tussenvonnis ertoe dat daarmee tegelijkertijd ook tussentijds appel kan worden ingesteld van eerdere in de procedure gewezen tussenvonnissen. De door [appellant] gestelde procesafspraak tussen partijen doet daar niet aan af, nu daaruit redelijkerwijs niet kan worden afgeleid dat Erasmus UMC met deze afspraak afstand heeft gedaan van haar recht om (incidenteel) appel in te stellen van het eerdere tussenvonnis van 12 juni 2013, waarin de aansprakelijkheidsvraag is beslist. Van misbruik van bevoegdheid is evenmin sprake. Het hof merkt op dat het incidenteel appel ziet op de aansprakelijkheidsvraag, welke vraag logischerwijs voorafgaat aan de vragen omtrent schade en causaal verband, die in het principaal appel aan de orde zijn. Indien het incidenteel appel slaagt, behoeft het principaal appel geen behandeling meer. Dat het incidenteel appel leidt tot het maken van nodeloze kosten en niet bijdraagt aan een efficiënte procesvoering, valt reeds daarom niet in te zien.
7. Het hof zal de vorderingen van [appellant] in het incident afwijzen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in het incident, welke aan de zijde van Erasmus UMC zullen worden begroot op € 632,- (1 punt tarief I). Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord in het incidenteel appel aan de zijde van [appellant] .

Beslissing

Het hof:
  • wijst de vorderingen van [appellant] in het incident af;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het incident, aan de zijde van Erasmus UMC begroot op € 632,- aan salaris advocaat;
  • verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 20 juni 2017 voor het nemen van een memorie van antwoord in het incidenteel appel aan de zijde van [appellant] ;
  • houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, P.M. Verbeek en M.C.M. van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.