In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen een tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had in haar tussenvonnis van 12 juni 2013 geoordeeld dat Erasmus UMC jegens [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen uit een vaststellingsovereenkomst, en aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade. In het vervolg van de procedure heeft [appellant] grieven aangevoerd tegen een tussenvonnis van 6 januari 2016, waarin de rechtbank de bewijsopdracht voor de schadevergoeding heeft besproken. Erasmus UMC heeft incidenteel appel ingesteld tegen het eerdere tussenvonnis van 12 juni 2013, wat door [appellant] werd betwist op basis van niet-ontvankelijkheid. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het incidenteel appel beoordeeld en geconcludeerd dat Erasmus UMC niet in haar rechten is tekortgedaan. Het hof verwierp het beroep van [appellant] op niet-ontvankelijkheid, omdat het openstellen van hoger beroep tegen een tussenvonnis ook de mogelijkheid biedt om incidenteel appel in te stellen tegen eerdere tussenvonnissen. Het hof oordeelde dat de procesafspraak tussen partijen niet leidde tot een afstand van het recht om incidenteel appel in te stellen. De vorderingen van [appellant] in het incident werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De zaak werd verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord in het incidenteel appel.