ECLI:NL:GHDHA:2017:1116

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
22-000988-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in hoger beroep na niet-verschijnen verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 april 2017 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1954, was in eerste aanleg niet verschenen op de zittingen van 18, 19 en 20 januari 2016, omdat hij zich niet in staat achtte om aanwezig te zijn vanwege gezondheidsproblemen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op deze data inderdaad ziek was, maar dat de rechtbank op goede gronden kon aannemen dat hij in staat was om naar de rechtbank te komen. De rechtbank had het verzoek om aanhouding van de raadsman van de verdachte afgewezen, wat het hof achteraf gezien niet juist vond. Het hof oordeelde dat de verdachte door zijn afwezigheid de rechtbank de mogelijkheid ontnam om passende maatregelen te nemen, zoals het regelen van aangepast meubilair of het onderbreken van de zitting. Het hof heeft de zaak heropend en besloten dat de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] gehoord moeten worden. De stukken worden in handen gesteld van de raadsheer-commissaris en het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen zitting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000988-16
Parketnummer: 09-767087-14
Datum uitspraak: 11 april 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Tussenarrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 februari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1954,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 2 november 2016 en 28 maart 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de zaak zal worden teruggewezen naar de rechtbank Den Haag wegens nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting.
De raadsman betoogt primair dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en subsidiair dat de zaak dient te worden teruggewezen naar de rechtbank Den Haag wegens nietigheid van het onderzoek.
De feiten
In eerste aanleg heeft de rechtbank Den Haag de zaken tegen de verdachte en de mede-verdachten in de mega Adusta behandeld op 18, 19, 20 en 29 januari 2016.
Verdachte was op dat moment nog gedetineerd.
De hierna volgende feiten zijn door het Hof gereconstrueerd aan de hand van in hoger beroep opgevraagde stukken, de inhoud van de respectieve processen-verbaal en door de raadsman (uit zijn telefoon) ingebrachte stukken. Veel ontbrak aanvankelijk in het dossier.
Wat betreft de medische situatie van verdachte ten tijde van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, gaat het hof uit van de navolgende feiten:
a. Op 13 januari 2016 heeft er bij de verdachte een knie-operatie plaatsgevonden in een ziekenhuis en is er een katheter geplaatst. Verdachte loopt met krukken en kan zijn knie niet buigen.
b. Op 18 januari 2016 wordt er bij de verdachte een urineweg-ontsteking en koorts geconstateerd. Hij krijgt antibiotica.
c. Op 20 januari 2016 verklaart een huisarts dat de verdachte in verband met zijn gezondheid niet naar de rechtbank kan.
d. Op 25 januari 2016 wordt de katheter verwijderd.
e. Op 28 januari 2016 verklaart een huisarts in de penitentiaire inrichting dat er geen bezwaar is tegen rechtbank bezoek.
Wat betreft de uitoefening van het recht aanwezig te zijn bij de behandeling ter terechtzitting gaat het hof uit van de navolgende feiten:
1. Op 18 januari 2016 verzoekt de raadsman van verdachte aan de rechtbank om onderzoek te laten doen naar de medische situatie van verdachte. De verdachte heeft niet voor afstand getekend. De verdachte wil zijn verhaal vertellen. De raadsman is niet bepaaldelijk gemachtigd. Hij verzoekt om aanhouding. Een later die dag ontvangen email-bericht van een justitieel verpleegkundige, (kennelijk abusievelijk gedateerd 28 januari 2019,) houdt in dat er geen medische bezwaren zijn voor een bezoek aan de rechtbank door verdachte. De rechtbank houdt het verzoek om aanhouding in beraad totdat een arts nadere informatie heeft verstrekt.
2. Op 19 januari 2016 is verdachte niet verschenen. Hij heeft geen afstandsverklaring getekend. De officier van justitie deelt mee dat een medewerker van de penitentiaire inrichting hem heeft meegedeeld dat de verdachte geen afstandsverklaring wil tekenen, géén toestemming wil verlenen om medische informatie op te vragen en dat hij niet wil meewerken aan een onderzoek door een arts. Later die ochtend deelt de officier van justitie mee dat hij telefonisch contact heeft gehad met de arts die de verdachte die ochtend heeft gesproken. De arts heeft verklaard dat de verdachte geen toestemming heeft gegeven om zijn medische gegevens te verstrekken. De arts heeft toen besloten om de verdachte niet verder te onderzoeken, omdat de verdachte geen toestemming gaf om het resultaat van dat onderzoek te delen. De arts kan de vragen van de rechtbank derhalve niet beantwoorden. Na beraadslaging besluit de rechtbank het verzoek om aanhouding af te wijzen. Later die dag komt een e-mailbericht binnen van de medische dienst van de penitentiaire inrichting waar de verdachte verblijft en betreft een toestemmingsverklaring van de verdachte voor inzage in zijn medisch dossier. De raadsman merkt op dat het verzoek om aanhouding nu onderbouwd kan worden. De voorzitter beslist dat het verzoek om aanhouding op een later moment, als de medische gegevens verstrekt zijn, opnieuw aan de orde zal komen.
3. Op 20 januari 2016 is verdachte niet ter zitting verschenen. De voorzitter deelt mee dat de rechtbank het afstandsformulier heeft ontvangen. De jongste rechter deelt de korte inhoud van het afstandsformulier mee. Dit afstandsformulier bevindt zich niet in het dossier van het hof. De raadsman deelt mee dat zijn cliënt hem heeft verteld dat hij ziek is. Hij heeft last van zijn prostaat en kan niet zitten. De raadsman verzoekt een bed te regelen zodat zijn cliënt zonodig tijdens de zitting kan liggen. Hij wil wel aanwezig zijn bij de behandeling van zijn strafzaak. De officier van justitie neemt het standpunt in dat de verdachte opnieuw door een arts beoordeeld dient te worden. Tot die tijd is de beslissing om de zaak aan te houden geldig. De verstrekte medische stukken zijn, mede gelet op de berichten van de verpleegkundige van 18 januari 2016, geen reden om te constateren dat de verdachte zo ziek is dat hij niet aanwezig kan zijn, aldus de officier van justitie. De rechtbank begrijpt de opmerkingen van de raadsman in die zin dat hij wederom om aanhouding verzoekt. Hierna ontvangt de officier van justitie een e-mailbericht van de penitentiaire inrichting waarin meegedeeld wordt dat een huisarts heeft verklaard dat het terecht is dat de verdachte niet ter terechtzitting aanwezig is in verband met zijn gezondheid. De raadsman handhaaft zijn verzoek om aanhouding. Na beraad deelt de voorzitter mee dat de stand van zaken aldus is dat alle zaaksdossiers door de rechtbank zijn behandeld. De rechtbank zal de verdachte in de gelegenheid stellen op 29 januari 2016 een verklaring af te leggen.
4. De oproep om op 29 januari 2016 te verschijnen is tijdig en in person betekend. Een door de verdachte niet getekende afstandsverklaring houdt als handgeschreven tekst van de verdachte in:
Gisteren is er een man geweest een hand gekregen en zei dokter te zijn en vertelde dat ik kan lopen en plassen en naar de rechtbank te kunnen. Dit was het en ik kan helaas niet komen door dat ik ziek ben.
Op 29 januari 2016 constateert de voorzitter dat de verdachte geen gebruik heeft gemaakt van het transport en niet ter zitting is verschenen. De officier van justitie deelt mee dat de verdachte op 28 januari 2016 is onderzocht door een arts en dat die geen bezwaren ziet tegen het bijwonen door verdachte van de terechtzitting. Hij concludeert dat de verdachte er zelf voor kiest niet aanwezig te zijn en concludeert tot afwijzing van het verzoek om aanhouding.
De raadsman blijft bij zijn verzoek tot aanhouding. De rechtbank besluit het verzoek om aanhouding af te wijzen. Een arts heeft de verdachte bezocht. Dit onderzoek is voor de rechtbank van doorslaggevende betekenis. Het is medisch gezien niet onmogelijk of onverantwoord voor de verdachte om te verschijnen. De verdachte kiest ervoor om niet te verschijnen, aldus de rechtbank. Het onderzoek ter terechtzitting wordt voortgezet. De officier van justitie requireert. Het onderzoek wordt gesloten.
Beoordeling
Het hof stelt voorop dat uit de thans voorhanden medische gegevens blijkt dat verdachte op 18, 19 en 20 januari 2016 ziek was en niet in staat aanwezig te zijn ter terechtzitting en daarin daadwerkelijk te participeren. Het verzoek tot aanhouding had, achteraf gezien, gehonoreerd moeten worden.
De enige proceshandelingen die op deze dagen hebben plaatsgevonden zijn het voorhouden van stukken aan de niet verschenen verdachte. Dit had niet mogen gebeuren, aangezien de raadsman niet bepaaldelijk gemachtigd was.
Vast staat dat een huisarts op 28 januari 2016 na een onderzoek van verdachte ‘ter beoordeling van zijn medische toestand aangaande de aanstaande rechtbankgang’ aangeeft dat er geen bezwaar is tegen rechtbank bezoek. Het hof ziet in het dossier, de medische geschiedenis van verdachte daaronder begrepen, geen redenen om aan de juistheid van dit oordeel te twijfelen.
Desondanks verschijnt verdachte niet op de zitting van 29 januari 2016. Het hof begrijpt dat dit het gevolg was van het feit dat verdachte het niet eens was met het oordeel van de arts. Het hof is echter van oordeel dat gezien het oordeel van de huisarts de rechtbank er op goede gronden van mocht uitgaan dat verdachte in ieder geval in staat was om – overigens over de zeer korte afstand Zoetermeer – Den Haag – naar de rechtbank te worden vervoerd.
Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank in de omstandigheden van dit geval heeft kunnen aannemen dat de verdachte er bewust en vrijwillig voor gekozen heeft geen gebruik te maken van het aangeboden vervoer en zich niet te laten overbrengen naar het Paleis van Justitie.
Bij de beoordeling van het verzoek om aanhouding op 29 januari 2016 dienen alle belangen in acht te worden genomen, waaronder enerzijds het recht van verdachte ter zitting aanwezig te zijn en anderzijds het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (HR 5.7.2016, ECLI:NL:HR:2016:1406).
De raadsman van verdachte is niet gemachtigd het woord te voeren anders dan om aanhouding te verzoeken wegens ziekte van verdachte. In de specifieke omstandigheden van dit geval, zoals hiervoor weergegeven, heeft de raadsman er niet mee kunnen volstaan het verzoek tot aanhouding te onderbouwen met de enkele mededeling van verdachte dat hij ziek is.
Het hof merkt hierbij op dat, voor zover verdachte van mening was dat hij wellicht wel vervoerd kon worden, maar niet in staat was actief aan het onderzoek ter terechtzitting deel te nemen, het onder de gegeven omstandigheden op de weg van verdachte had gelegen, die bezwaren zelf aan de rechtbank voor te leggen. Zulks te meer nu een dergelijk “niet in staat zijn” niet direct voortvloeit uit het dossier, de medische informatie daaronder begrepen. De rechtbank had zich omtrent verdachtes bezwaren dan zelf een oordeel kunnen vormen, en ook eventueel passend geachte maatregelen (zoals bijvoorbeeld het vaker dan gebruikelijk onderbreken van het onderzoek ter terechtzitting of nader medisch onderzoek en/of het regelen van aangepast meubilair) kunnen nemen of de noodzaak daarvan kunnen onderzoeken.
Door zijn eenzijdige besluit om geheel weg te blijven heeft verdachte de rechtbank die mogelijkheden echter ontnomen.
Alle feiten en omstandigheden in ogenschouw nemend, is het hof dan ook van oordeel dat de rechtbank bij de afweging van alle belangen overeenkomstig de hiervoor weergegeven maatstaf op 29 januari 2016 op goede gronden heeft kunnen besluiten de behandeling van de zaak niet aan te houden en over te gaan tot de verdere inhoudelijke behandeling van de zaak tegen verdachte.
De omstandigheid dat op 29 januari 2016 niet (opnieuw) alle stukken zijn voorgehouden aan de niet-verschenen verdachte leidt niet tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting. Deze omstandigheid was immers een direct en logisch gevolg van het feit dat verdachte niet wenste te verschijnen en kennelijk evenmin zijn raadsman wenste te machtigen om bijvoorbeeld alsnog voorhouden van de stukken te verzoeken. Het hof overweegt voorts dat verdachte door deze omissie niet onherstelbaar in zijn belangen is geschaad, nu in het kader van de herstelfunctie van het hoger beroep de stukken in hoger beroep alsnog kunnen worden voorgehouden.
Dit alles leidt tot het oordeel dat ten tijde van de behandeling in eerste instantie geen sprake is geweest van een zodanige schending van de beginselen van een goede procesorde dan wel artikel 6 EVRM dat dit dient te leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in zijn recht verdachte te vervolgen.
Op gelijke gronden wordt de vordering de zaak terug te wijzen naar de rechtbank wegens nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg afgewezen.
Heropening van het onderzoek
Na de sluiting van het onderzoek is tijdens de beraadslaging gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte verzocht om als getuige te horen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Het openbaar ministerie heeft ingestemd met het doen horen van deze personen als getuige.
Het hof zal dit verzoek toewijzen en derhalve acht het hof wenselijk dat als getuigen worden gehoord:
1. getuige 1]
2. [ getuige 2]
3. [ getuige 3]
Daarom zal het onderzoek worden heropend en geschorst.
De stukken zullen te dien einde in handen van de raadsheer-commissaris bij dit hof worden gesteld.
Het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting.
BESLISSING
Het hof:
Heropent en schorst het onderzoek en beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op de nader te bepalen terechtzitting van dit hof.
Stelt de stukken in handen van de raadsheer-commissaris bij dit hof teneinde uitvoering te geven aan hetgeen in dit arrest is aangegeven.
Beveelt de oproeping van de verdachte en de raadsman van verdachte, tegen het tijdstip van een nader te bepalen terechtzitting.
Dit arrest is gewezen door Th.W.H.E. Schmitz,
mr. A. Kuijer en mr. T.B. Trotman, in bijzijn van de griffier M. van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 april 2017.