De verdere beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof blijft bij al hetgeen het heeft overwogen in zijn tussenarrest van 15 juli 2014.
2. Het gaat in daarbij – kort en zakelijk weergegeven – om het volgende.
[geïntimeerde] exploiteert een tuinbouwbedrijf dat zich bezighoudt met de teelt van buxus species. In 2000 heeft Houtman aan [geïntimeerde] een luchtbevochtigingsinstallatie verkocht en geleverd die het stekken van buxus in een tunnelkas onder een zeer hoge luchtvochtigheid mogelijk zou moeten maken. Dit was een nieuwe wijze van stekken voor [geïntimeerde] . De overeenkomst tot levering van de luchtbevochtigingsinstallatie is uiteindelijk in december 2003 ontbonden, omdat de geleverde installatie niet de benodigde luchtvochtigheid in de tunnel kon garanderen. In deze procedure vordert [geïntimeerde] de veroordeling van Houtman tot vergoeding van de schade die het gevolg is van de levering van de ondeugdelijke luchtbevochtigingsinstallatie.
3. In zijn tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat de grieven van Houtman gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hij aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden schade geen doel treffen. Ten aanzien van het incidenteel appel, waarin [geïntimeerde] de uitgangspunten van de rechtbank voor de berekening van de schadeomvang heeft bestreden, heeft het hof overwogen dat het behoefte heeft aan nader deskundig advies. In verband met het inmiddels uitgesproken faillissement van Houtman, heeft het hof verstaan dat de procedure van rechtswege is geschorst. Nu de procedure wordt voortgezet, komt het hof toe aan behandeling van de incidentele grieven.
4. In zijn eerste grief komt [geïntimeerde] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de door [geïntimeerde] gestelde schade (slechts) toewijsbaar is vanaf de teelt die in de loop van 2002 is aangevangen en in augustus 2002 verdroogd bleek te zijn tot en met de teelt die in 2003 een aanvang heeft genomen.
5. Deze klacht treft doel voor zover deze betrekking heeft op de teelten aangevangen in de periode van mei 2000 tot de aanvang van de teelt die in augustus 2002 verdroogd bleek, nu tussen partijen vaststaat dat de geleverde hygrostaat pas bij een te lage luchtvochtigheid inschakelde. Houtman heeft weliswaar aangevoerd dat de hygrostaat, op enkele ondergeschikte problemen na zoals een ontbrekend vlotterbakje en lichte roestvorming, aanvankelijk naar behoren heeft gefunctioneerd, doch heeft niet onderbouwd waarom de hygrostaat die niet tijdig inschakelde in 2002 en 2003 (en in feite ongeschikt was voor het doel waarvoor deze was aangekocht), wel correct zou hebben gefunctioneerd in 2000 en 2001. Onder die omstandigheden moet het hof het ervoor houden dat de luchtvochtigheid ook bij de teelt in die jaren op momenten onder de gewenste waarde is geweest, waardoor de stekken minder goed zijn aangeslagen / de uitval hoger is geweest dan bij goed functioneren van de hygrostaat het geval zou zijn geweest. Het hof acht aannemelijk dat dit tot (enige) schade heeft geleid. De omstandigheid dat [geïntimeerde] geen stekboek heeft bijgehouden – zodat hij niet kan aantonen dat hij de schade uit eigen voorraad heeft opgevangen, noch hoe groot de uitval is geweest – doet hieraan niet af. De schade zal geschat moeten worden. Het hof kan zich voorstellen dat bij de begroting van de schade over die jaren rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat de methode van stekken onder hoge luchtvochtigheid voor [geïntimeerde] nieuw was. Het hof acht het voorstelbaar dat ook "kinderziekten", omstandigheden die niets met de werking van de hygrostaat te maken hadden, voor een lager slagingspercentage verantwoordelijk moeten worden gehouden. Voor deze kosten is Houtman niet aansprakelijk. Het hof heeft op dit punt behoefte aan nadere deskundige voorlichting, evenals over de vraag hoe de schade over de jaren 2000 en 2001 zo reëel mogelijk te begroten.
6. [geïntimeerde] klaagt er ook over dat de rechtbank heeft overwogen dat het voor hem vanaf december 2003 duidelijk moest zijn dat de hygrostaat ondeugdelijk was, zodat verwacht mocht worden dat hij maatregelen zou nemen en dat dit meebrengt dat schade die hij heeft geleden doordat hij na december 2003 nog gekozen heeft voor het gebruik van dezelfde bevochtigingsinstallatie, geheel voor zijn rekening dient te blijven. [geïntimeerde] stelt dat hij er pas in februari 2004 mee bekend is geworden dat de hygrostaat een verkeerd meetbereik had. Ten onrechte is dus de schade over de eerste twee maanden van 2004 niet meegenomen.
7. Het hof overweegt dat wat er ook zij van het moment dat [geïntimeerde] had moeten begrijpen dat de hygrostaat ondeugdelijk was, hij onvoldoende heeft gesteld om schade aan stekken als gevolg van een te hoge luchtvochtigheid in januari en februari aannemelijk te achten. De relatieve luchtvochtigheid in die periode is immers doorgaans hoger dan in de zomer en de afhankelijkheid van de apparatuur om deze op peil te houden dus kleiner. Het probleem deed zich dan ook voor op warme (zomer)dagen, zo volgt ook uit het rapport van 23 oktober 2013 van Nederpel, waar hij op pag. 5 onder het kopje Conclusie stelt:
"Door het niet dan wel onjuist functioneren van de luchtbevochtiger is de rlv tijdens het stekproces, tijdens warme periodes, te laag geweest". Bovendien is in dat rapport ook gesteld dat [geïntimeerde] in augustus 2003 is gestopt met het stekken onder hoge luchtvochtigheid, zodat ook op grond daarvan niet goed is te begrijpen dat [geïntimeerde] als gevolg van de ondeugdelijk hygrostaat na december 2003 nog schade (anders dan gevolgschade) zou kunnen leiden. Dit strookt met de verklaring van [geïntimeerde] tijdens het pleidooi in hoger beroep. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft hij immers verklaard:
"Dat was eind juli 2003. Ik ben toen direct gestopt met stekken."In zoverre faalt de grief.
8. Met zijn tweede grief komt [geïntimeerde] op tegen de opdracht aan de door de rechtbank benoemde deskundige: deze zou te beperkt zijn, niet alleen omdat deze niet ook de periode van mei 2000 tot en met augustus 2002 omvat, maar ook omdat geen rekening is gehouden met de vervolgschade.
9. Dat de rechtbank bij haar vragen geen rekening heeft gehouden met de vervolgschade, berust echter op een onjuiste lezing van het vonnis van 15 april 2009. Uit rechtsoverweging 5.13 volgt juist dat de rechtbank van oordeel is dat met een verminderde opbrengst in latere jaren rekening moet worden gehouden, voor zover deze terug is te voeren op de teelten van 2002 en 2003. Door de deskundige zijn de aan hem gestelde vragen ook begrepen zoals ze bedoeld zijn, nu hij in zijn rapport ingaat op de vervolgschade en hiervan ook een berekening heeft gemaakt.
10. In zijn derde grief (voor zover nog van belang) herhaalt [geïntimeerde] de bezwaren die hij in zijn conclusie na deskundigenbericht heeft geuit tegen het definitieve deskundigenrapport. Hij gaat daarbij echter niet in op het oordeel dat de rechtbank in haar eindvonnis van 23 juni 2010 heeft gegeven ten aanzien van die bezwaren, hetgeen wel van hem had mogen worden verwacht. Dit te meer daar de rechtbank in haar vonnis heeft aangegeven dat zij van oordeel was dat [geïntimeerde] zijn bezwaren onvoldoende heeft toegelicht/onderbouwd en welke onderbouwing zij graag had gezien. De enkele verwijzing naar de (nadere) rapportage van partijdeskundige Nederpel volstaat hier niet. Dit betekent dat de derde grief faalt.
11. De slotsom is dat de rechtbank de schade voor het grootste deel juist heeft berekend, zij het dat er een aanvullend bedrag zal moeten worden vastgesteld voor de schade die het gevolg is van het niet goed functioneren van de hygrostaat in de periode vanaf mei 2000 tot de teelt die in augustus 2002 verdroogd bleek. Ten aanzien van deze laatste schade heeft het hof, zoals hiervoor al overwogen, behoefte aan deskundige voorlichting.
12. In dat kader heeft het hof aan de griffier gevraagd contact op te nemen met eerdergenoemde deskundige, met de vraag of hij bereid en in staat zou zijn het hof van nader advies te voorzien. De heer Van Dalfsen heeft deze vraag ontkennend beantwoord: het staat medewerkers van Wageningen University & Research niet meer vrij op te treden als deskundige in gerechtelijke procedures. Dit betekent dat het hof partijen in de gelegenheid zal stellen (bij voorkeur eenparig) suggesties te doen voor de benoeming van een andere persoon als deskundige. De te benoemen deskundige zal de vraag dienen te beantwoorden hoe (in aanvulling op het schaderapport van Van Dalfsen van februari 2009 en met inachtneming van hetgeen het hof hierboven onder 5. heeft overwogen) de schade is te begroten die het gevolg is van het niet goed functioneren van de hygrostaat bij de teelt van buxus in de tunnelkas in de periode van mei 2000 tot de aanvang van de teelt die in augustus 2002 verdroogd bleek. Uiteraard staat het partijen tevens vrij – met inachtneming van hetgeen in dit arrest is overwogen en beslist – zich uit te laten over de aan de deskundige te stellen vragen. Het ligt in de rede dat [geïntimeerde] als eisende partij het voorschot voor de deskundige zal betalen.
13. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.