Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[naam] ,
2. [bedrijf] ,
3. [naam] ,
appellanten in het incidenteel appel,
4.[naam] ,wonende te [woonplaats] ,5. [naam] ,
geïntimeerden (in het principaal appel),
hierna afzonderlijk [D] respectievelijk [E] , en gezamenlijk [D] c.s. te noemen
advocaat: mr. P.W.M. Duurland te Amersfoort.
1.Het geding
Vervolgens hebben partijen de zaak op 1 december 2015 doen bepleiten, [X] door mr. M.W.J. Ariëns, advocaat te Haarlem, [A] c.s. door mr. Wouters, voornoemd, en [D] c.s. door mr. Duurland, voornoemd. Mrs. Ariëns en Wouters hebben pleitnotities gehanteerd die zij hebben overgelegd. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd. Het hof wijst arrest op basis van de kopieën van het procesdossier die voorafgaand aan het pleidooi zijn overgelegd.
2.Beoordeling van het hoger beroep
[A] was toen (en is nog steeds) enig aandeelhouder tevens enig bestuurder van [B] .
“Hierbij kom ik terug namens [X] op ons prettig gesprek dd 21 januari jl. Insteek van dit gesprek was de overeenkomst tussen [X] en [A] over het geven van 10 jaarlijkse concerten. Wij hebben besproken dat er wellicht een vervolg aan deze overeenkomst kan worden gegeven door op 22 en 23 december door [X] te organiseren concerten kunnen worden gegeven ten behoeve van jullie cliënten en relatiekring.Daartoe hebben wij het navolgende in optie vastgelegd:(…)In de lijn van de overeenkomst en de kosten van locatie/orkest/solist hebben wij de uitkoopsom hiervan bepaald op € 125.000,-- voor de twee avonden. (…)”
“Afgelopen week heeft [X] Quality Planning BV een voorstel gedaan om de prestatieovereenkomst af te kopen voor € 175.000,- (…).Ik heb intern overleg gehad en moet jullie mededelen dat wij daarmee niet akkoord kunnen gaan. Op korte termijn zullen wij reageren hoe we met de overeenkomst om willen gaan.”
In de afsluitende opmerkingen schrijft [G] onder meer:
“Samenvattend kan worden gesteld dat na 2005 de vennootschap (QPH) gaandeweg is ‘leeggehaald’ zodat per 31 oktober 2009 feitelijk slechts een lege vennootschap resteert.”(Deze analyse van SBV wordt hierna ook aangeduid als: “de SBV-analyse”.)
4.De beoordeling in hoger beroep
Te hanteren maatstaf voor aansprakelijkheid
Partijen verschillen niet van mening over de bij de beoordeling van verweten handelen te hanteren maatstaf: een bestuurder is eerst dan aansprakelijk als hem persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken van zijn gedragingen. Er geldt dus een “hoge drempel” voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder op grond van onrechtmatige daad in verband met de niet-nakoming van een verplichting door de vennootschap (HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 en ECLI:NL:HR:2014:2628).
Nog debat mogelijk over de inhoud van de contractuele relatie QPH- [X] ?
Niet QPH maar QP wederpartij van [X] ?
Omzetting overeenkomst [X] -QPH: genereren van leads?
Het hof komt onder deze omstandigheden niet toe aan een bewijsopdracht.
De contractjaren 2006 en 2007
Uit het voorgaande kan, naar het oordeel van het hof, niet anders worden afgeleid dan dat [X] in die twee jaren geen aanspraak heeft willen maken op nakoming van de overeenkomst en dus ook geen recht heeft willen doen gelden op een (vervangende) vergoeding. Dat spoort ook met de inhoud van de in 2.i geciteerde e-mail waarin namens [X] immers geïnformeerd werd naar de mogelijkheden om een vervolg aan de overeenkomst te geven. Die formulering wijst er geenszins op dat [X] zich wel zijn rechten heeft willen voorbehouden ten aanzien van de jaren 2006 en 2007.
Contractjaren 2008 en verder
Naar het oordeel van het hof moest QPH vanaf januari 2008 (na een gesprek met [C] ) althans 12 februari 2008 weer nadrukkelijk rekening houden met [X] als mogelijke crediteur. Zelfs als moet worden aangenomen dat het voorstel dat [X] deed in de e-mail van 12 februari 2008 niet geheel paste in het kader van de overeenkomst uit 2002 (dat was immers: één concert per jaar voor een uitkoopsom van € 45.378,-), kan over de intenties van [X] , blijkend uit die e-mail, geen misverstand hebben bestaan bij QPH: hij wilde vanaf 2008 weer concerten verzorgen. QPH heeft er kennelijk voor gekozen niet met [X] in gesprek te treden over door [X] te verzorgen concerten als gevolg waarvan [X] vanaf dat moment niet aan zijn verplichtingen heeft kunnen voldoen. Consequentie hiervan is dat grief 12 van [A] c.s. strandt voor zover daarmee wordt geklaagd over het (in r.o. 5.14 gegeven) oordeel van de rechtbank dat [A] vanaf (kort na) 21 januari 2008 na moest gaan welke aanspraken [X] onder de overeenkomst kon doen gelden.
Het ‘leeghalen’ van QPH en QP; de diverse gebeurtenissen en transacties in de periode vanaf 2004
Het hof komt tot de in 4.11. weer te geven samenvatting, in belangrijke mate ontleend aan de ‘toelichting” die [A] c.s. in het geding in eerste instantie bij conclusie na comparitie als productie 2 heeft overgelegd en die niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken door [X] .
Om de activiteiten van QP te kunnen voortzetten was het, op aandringen van de AFM, noodzakelijk dat [A] ( [B] ) afstand zou nemen van de activiteiten.
Uiteindelijk is een
management buy outtot stand gekomen waardoor [C] , [D] en [E] ( [C] c.s.) de aandelen QPH hebben verworven. Deze transactie heeft plaatsgevonden op of omstreeks 27 oktober 2005. De koopsom, die was bepaald op € 1,5 mln., is [C] c.s. schuldig gebleven.
In verband met de overdracht aan [C] c.s., die wel de activiteiten maar niet (met name) de vorderingen op de franchisenemers wilde overnemen, zijn door QPH diverse uitkeringen gedaan aan [B] , namelijk tot een bedrag van circa € 6,6 mio. (agioreserve, dividend en resultaat tot 30 juni 2005). Het bedrag van deze uitkeringen is QPH schuldig gebleven. Na – naar het hof begrijpt – overneming van de schuld van QPH (aan [B] ) door QP zijn de vorderingen op franchisenemers met een boekwaarde van € 11,5 mln. aan [B] gecedeerd, waarbij [B] (na verrekening van de vordering van € 6,6 mln. en van een ‘eigen’ schuld van QP van circa € 3,0 mln.) een bedrag van € 1,8 mln. aan QP schuldig bleef. Dit heeft zich voltrokken in 2005, rondom de levering van de aandelen QPH aan [C] c.s.
Nadien hebben nog wel dividenduitkeringen plaatsgevonden door QP aan QPH (€ 6,0 mln. eind 2005, € 2,8 mln. in 2006); deze zijn geboekt in rekening-courant.
De problemen met de cliënten van QP (beleggers) hielden aan: de onderneming QP boekte stabiele resultaten maar tegen haar werden talrijke procedures gestart die hoge kosten meebrachten. In 2007 dreigden daardoor liquiditeitsproblemen te ontstaan. Besloten is de transactie met [C] c.s. terug te draaien, zodat de aandelen van QPH weer in handen kwamen van [B] . De activiteiten van QP zijn toen verkocht aan voormalig franchisenemer Fortucon en wel voor een koopprijs van € 2 mln. De overdracht aan Fortucon en de teruglevering van aandelen aan [B] door [C] c.s. hebben plaatsgevonden op of omstreeks 1 oktober 2007. De koopprijs moest Fortucon schuldig blijven bij gebreke van financieringsmogelijkheden.
Later, eind 2007, heeft nog een dividenduitkering plaatsgevonden door QP, ter hoogte van € 3,2 mln. Ook deze uitkering is in rekening-courant geboekt.
In de loop van 2008 is Fortucon in slecht weer beland en uiteindelijk is zij in september 2008 gefailleerd. De koopprijs voor de activa is niet voldaan, hoewel getracht is (en mogelijk nog wordt) verstrekte zekerheden tot nakoming van de betalingsverplichting door Fortucon, uit te winnen.
De vordering op Fortucon is door QP ter incasso aan [B] gecedeerd; de van Fortucon te ontvangen bedragen zouden geheel (of deels) ten goede komen aan QP. Dit laatste heeft [X] weliswaar bestreden, maar hij heeft dat verweer in het geheel niet geconcretiseerd. Daarvoor bestond wel aanleiding gelet op de vermelding van deze doorbetalingsverplichting van [B] in het door [X] overgelegde eerste faillissementsverslag van de curator, gedateerd 20 februari 2009.
De bestuurdersaansprakelijkheid
Evenmin ziet het hof in de verkoop van de activiteiten aan Fortucon in 2007, gelet op de gehoudenheid van [B] om het geïncasseerde ten goede te laten aan QP, geen gedraging waarvan [X] de bestuurder(s) van QPH een verwijt kan maken.
In de gebeurtenissen tot 2008 valt dan ook geen handeling aan te wijzen die als onrechtmatig jegens [X] is te kwalificeren, ook niet als al vóór 2008 rekening gehouden zou moeten worden met een mogelijke hervatting van de overeenkomst tussen QPH en [X] .
Van onrechtmatig handelen zou sprake kunnen zijn als in de loop van 2008 betalingen aan (vrijwel) alle andere crediteuren zijn gedaan, terwijl duidelijk was dat voldoening van de eerst op of omstreeks 1 november 2008 ontstaande vordering van [X] (daardoor) niet mogelijk zou zijn. Naar het oordeel van het hof is uit de stellingen van [X] noch uit hetgeen [A] c.s. en [D] c.s. hebben aangevoerd, af te leiden dat daarvan in 2008 sprake is geweest. Duidelijk is dat Fortucon in de loop van 2008 in zwaar weer belandde. Het faillissement van Fortucon in september 2008 leidde ertoe dat voldoening van de koopsom aan QP uitbleef en de middelen van QP – en daardoor van QPH – vervolgens uitgeput raakten. [A] c.s. voert aan dat daarmee het doek voor QP (en in wezen ook voor QPH) viel, waarna het faillissement van QP in januari 2009 volgde. [X] had zonder probleem voldaan kunnen worden, ook als QPH verplicht zou zijn tot en met 2012 concerten af te nemen, als Fortucon de koopsom maar zou hebben betaald, aldus [A] c.s. [X] heeft dit niet, en zeker niet voldoende gemotiveerd, bestreden. De enkele verwijzing naar het SVB-rapport, waarin te lezen is dat QPH “per 31 oktober 2009 feitelijk slechts een lege vennootschap” is, is daartoe onvoldoende. Daaruit valt in het geheel niet valt af te leiden dat QPH ter beschikking staande middelen in het zicht van de ondergang van QP selectief heeft aangewend.
[X] wordt alsnog veroordeeld in de kosten van [B] en [A] in het geding in eerste instantie. [X] wordt voorts veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, ten aanzien van [B] en [A] : zowel in het principaal als in het incidenteel beroep. De kostenveroordelingen zullen, zoals verlangd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Ook zal, als verzocht, een nakostenveroordeling worden uitgesproken.
5.Beslissing
- vernietigt het door de rechtbank Rotterdam gewezen vonnis van 27 november 2013, maar uitsluitend voor wat betreft de veroordelingen van [B] en [A] (r.o. 6.1 tot en met r.o. 6.3);
- wijst de vorderingen gericht tegen [A] en [B] af;
- veroordeelt [X] hetgeen reeds door [A] of [B] is betaald op grond van het vonnis van de rechtbank, verhoogd met de wettelijke rente te rekenen vanaf de dag van betaling, te voldoen aan [A] en [B] ;
- veroordeelt [X] in de kosten van het geding in eerste instantie, aan de zijde van [B] en [A] begroot op € 3.621,-- wegens griffierecht en op € 4.000,-- (2 punten x tarief VI, € 2.000,-- per punt) wegens salaris advocaat;
- veroordeelt [X] in de kosten in hoger beroep:
- veroordeelt [X] om aan [A] c.s. en aan [D] c.s. ieder de nakosten (€ 131,-- zonder betekening, dan wel € 199,-- na betekening) te voldoen;
- veroordeelt [X] om aan [A] c.s. en aan [D] c.s. wettelijke rente te voldoen over de verschuldigde (na-)kosten, nadat 14 dagen zijn verstreken na de datum van dit arrest;
- verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.