ECLI:NL:GHDHA:2016:824

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
200.153.168
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Perikelen rond uittreding uit accountantsmaatschap en facilitaire kosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Maten, bestaande uit verschillende vennootschappen, tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De Maten zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis waarin SKM, een vennootschap, een vordering heeft ingesteld tegen hen voor de terugbetaling van € 300.000,-, dat volgens SKM onverschuldigd is betaald aan de Maatschap. De Maten betwisten deze vordering en stellen dat het bedrag is betaald op basis van lastgeving door L&C Facilitair. De rechtbank heeft de vordering van SKM, met uitzondering van de gevorderde handelsrente, toegewezen. In hoger beroep vorderen de Maten vernietiging van het vonnis en afwijzing van de vorderingen van SKM.

Het hof overweegt dat er een dispuut bestaat over de verplichtingen van SKM ten aanzien van de betaling van facilitaire kosten aan de Maatschap. Het hof stelt vast dat de betaling van € 300.000,- door SKM aan de Maatschap niet kan worden gerechtvaardigd, omdat er geen rechtsgrond voor deze betaling is aangetoond. Het hof concludeert dat SKM gerechtigd is om dit bedrag als onverschuldigd betaald terug te vorderen van de Maten. Het beroep op verrekening door de Maten wordt verworpen, omdat de gegrondheid van de tegenvordering niet eenvoudig vast te stellen is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met wijziging van gronden, en wijst de vordering van de Maten tot terugbetaling aan SKM af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.153.168/01
Rolnummer rechtbank : C/10/409610 / HA ZA 12-847

arrest van 5 april 2016

inzake
1.
Monte Rosa B.V.,
gevestigd te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
2.
Vrijheid Apeldoorn B.V.,
gevestigd te Hengelo (Overijssel),
3.
Hebotuca B.V.,
gevestigd te Hilvarenbeek,
4.
Loro Viking B.V.,
gevestigd te Hengelo (Gelderland), gemeente Bronckhorst,
5.
Orikus B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
6.
Bluebells B.V.,
gevestigd te Gendringen, gemeente Oude IJsselstreek,
7.
Demac International B.V.,
gevestigd te Culemborg,
8.
Tidalima Beheer B.V.,
gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
9.
Marjelien Advies B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
10.
Victoria Beheer B.V.,
gevestigd te Den Haag,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de Maten,
advocaat: mr. R. van Biezen te Leidschendam,
tegen

[SKM],

gevestigd te Zevenaar,
geïntimeerde,
hierna te noemen: SKM,
advocaat: mr. M. Bonarius te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 13 juni 2014 zijn de Maten in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam (team haven en handel) tussen partijen gewezen vonnis van 19 maart 2014. Bij memorie van grieven (met producties) hebben de Maten elf ongenummerde grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft SKM de grieven bestreden. De Maten hebben vervolgens een akte uitlaten producties na memorie van antwoord genomen en SKM een antwoordakte.
Op 18 februari 2016 hebben partijen hun zaak door hun respectievelijke advocaten doen bepleiten. Beide aan de hand van pleitnotities.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Voor zover de door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het hof daarvan uitgaan. Met het gestelde in de eerste grief heeft het hof in de navolgende weergave van de feiten rekening gehouden. Hoewel de tweede grief volgens het bovenschrift is gericht tegen de feitenvaststelling in rov 2.7 van het bestreden vonnis, gaat het de Maten blijkens de toelichting niet om het door de rechtbank aldaar vastgestelde feit, maar tegen het ontbreken van de gevolgtrekking die de Maten daaraan gewenst wensen te zien.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
De Maten waren op 5 december 2011 alle maat in de maatschap [de Maatschap] (verder: de Maatschap). De afzonderlijke maten in de Maatschap zijn ieder (indirect) weer maat of eigenaar van eigen – voor hun rekening en risico gedreven – ondernemingen. Deze ondernemingen zijn zogenoemde "profit centers", inhoudende dat de omzet en de kosten die aldaar worden gerealiseerd aan die betreffende vestiging worden toegerekend en het resultaat, na aftrek van de kosten, door de maten van die vestiging wordt verdeeld.
2.2
[A] (hierna: [A]) is voorzitter van de Maatschap. [A] is verder (onder meer) bestuurder van Nidon Holding B.V. (verder Nidon), die op haar beurt weer bestuurder is van (onder meer) [L&C Rotterdam] (verder: L&C Rotterdam).
2.3
Binnen de Maatschap worden een aantal facilitaire zaken centraal voor alle profit centers geregeld. Het gaat dan om facilitaire zaken op het gebied van automatisering, personeelszaken, opleidingen, vaktechnische zaken op accountants- en fiscaal gebied, administratie en financiën, bestuurs-, secretariaats- en juridische zaken, internationaal gebied en marketing. Tot in 2010 factureerde de Maatschap voor deze diensten onder de naam [L&C Facilitair] zonder dat daaraan een aparte entiteit gekoppeld was. Die facturen werden door de Maatschap in rekening courant geboekt en in rekening courant verrekend met andere posten. Pas bij een overstand moest een profit center de rekening courant aflossen door betaling aan de Maatschap.
2.4
In 2010 heeft de Maatschap besloten tot oprichting van een rechtspersoon: [L&C Facilitair] B.V. (hierna: L&C Facilitair). Deze vennootschap werd verantwoordelijk voor de interne administratie tussen de Maatschap en de profit centers en verstuurt maandelijks facturen. Nidon is enig aandeelhouder en bestuurder van L&C Facilitair.
2.5
De heren [B] (verder: [B]) en [C] (verder: [C]) zijn via hun vennootschappen Caraat Beheer B.V. (verder: Caraat) respectievelijk Jack & Jill Investments B.V. (verder: Jack &Jill) met ingang van 1 april 2008 toegetreden tot de Maatschap. Daartoe is het profit-center SKM opgericht.
2.6
Voorafgaand aan de toetreding van Caraat en Jack & Jill tot de Maatschap en de oprichting van SKM is op 15 respectievelijk 18 januari 2008 de
"Basisovereenkomst SKM – [L&C Rotterdam] (L&C)"(verder: de Basisovereenkomst) tot stand gekomen. Daarin is onder meer bepaald:
"(…)
2. Hoofdlijnen
Op hoofdlijnen bevat de overeenkomst de volgende elementen:
a. (…) [C] en [B] (…) wensen op nader te bepalen voorwaarden tot L&C toe te treden als maat. Daarna zal SKM als één profit center (hierna:PC) binnen L&C functioneren, waarbij de belanghebbenden binnen SKM in hun onderlinge verhoudingen af kunnen en zullen wijken van de regelingen zoals deze tussen SKM en L&C worden overeengekomen.
(…)
4. Financiële aspecten
Goodwill
Uitganspunt financieel bij de uitkoop (…) zal zijn een goodwillfactor van 1,25 keer de gefactureerde en betaalde omzet (…)
Betaling van de goodwill(…) tegen 80% ineens op transactiedatum, 20% na twee jaar.
(…) regeling (…) ten aanzien van hun uittrede-goodwill te zijner tijd, dus met de twee aan uittreden voorafgaande boekjaren als referentiejaren (…)
7. Afname van facilitaire diensten
Bij L&C bestaat de behoefte om duidelijkheid te krijgen over de afname van facilitaire diensten.
Er zal vrijheid bestaan voor SKM, maar vanaf de start kan die afname ook tot verbetering van rendement en kwaliteit leiden. Voorts hangt e.e.a. ook weer van de kostprijs af. (…)
Gedurende de periode dat de heren [B] en [C] functioneren geschiedt de betaling voor facilitaire diensten op basis van werkelijke afname, en is er geen doorbelasting op basis van vaste bedragen ongeacht het werkelijke verbruik.
In ieder geval zijn opleiding/ vaktechniek zaken welke afgenomen zullen worden.
Beroepsaansprakelijkheidspolis zodra mogelijk en indien geen overwegend nadelige condities.
Zoals gezegd: in overleg de rest bepalen. Met name notitie ICT ligt ter bespreking klaar.
(…)
8. Diversen
8.1
De door L&C/[A] geaccepteerde afwijkingen van hun gebruikelijke regelingen gelden alleen voor (…) [C] en [B]. Niet voor de opvolgers van met name de laatste twee genoemden, en niet voor nieuwe vennoten of partners.
(…)
8.4
Met "de heren" kan afhankelijk van de structuur ook bedoeld zijn "een vennootschap van .. etc". (…) De ondertekening door de heren geschiedt dan ook namens SKM en L&C, respectievelijk namens henzelf, danwel namens een nader te noemen, direct of indirect geheel door ieder van henzelf gehouden BV. (…)"
2.7
In de akte van toetreding van [B]/Caraat d.d. 19 juni 2008 is voorts bepaald:
"Na uittreden van Caraat en [B] worden alle na uittredingsdatum gerealiseerde nagekomen baten en lasten van profitcentrum SKM Rotterdam, indien en voor zover betrekking hebbend op de periode voor de uittredingsdatum, toegerekend aan de leden van de maatschap die in die periode in de resultaten deelden van profitcenter SKM Rotterdam.
Bij een uittreden uit de maatschap profitcenter SKM Rotterdam van Caraat zal voor de bepaling van de hoogte van de exit goodwill ten gunste van Caraat komend het bepaalde in de Basisovereenkomst gelden. (…)
Voor het geval waarin een uittreden uit de maatschap profitcenter SKM Rotterdam van Caraat aan de orde is, verlenen [B] respectievelijk Caraat hierbij zowel ieder individueel als ook gezamenlijk reeds nu vooralsdan aan [L&C Rotterdam] en haar vennoten een onherroepelijke volmacht om eventuele aandelen die Caraat en/of [B] direct of indirect houden in [SKM] en/of [SKM] BV en/of enige andere vennootschap binnen de groep van [L&C Rotterdam] te leveren aan (een) door SKM B.V. en/of enige andere vennootschap binnen de groep van [L&C Rotterdam] te leveren aan (een) door [L&C Rotterdam] aan te wijzen (rechts)person(o)n(en). (…)"
De akte van toetreding van [C]/Jack & Jill d.d. 19 juni 2008 luidt hetzelfde, zij het dat daar in de plaats van [B], [C] moet worden gelezen en in de plaats van Caraat, Jack & Jill.
2.8
Op 30 juni 2008 hebben [C], [B] en [A] allen in hun hoedanigheid van bestuurder van door hen geleide ondernemingen SKM opgericht. Bij de oprichting zijn tot bestuurders van SKM benoemd: [B], [C] en L&C Rotterdam. [B] en [C] kregen de dagelijkse leiding. [B] en [C] hebben bij de oprichting van SKM de ondernemingen van hun vennootschappen Slob-Koopman-De Moree Accountants B.V., Slob-Koopman Administratiekantoor B.V., Koopman en Partners Belastingadviseurs B.V. en SKM Accountancy B.V. ingebracht. [B], [C] en L&C Rotterdam zijn (sedert de oprichting) ieder voor 33,33% (middellijk) aandeelhouder van SKM. De accountantspraktijk wordt gevoerd door [SKM] B.V. en de adviespraktijk door [SKM] Adviseurs B.V. Laatstgenoemde vennootschappen zijn deelnemingen van SKM.
2.9
Vrijwel direct na de oprichting van SKM is discussie ontstaan tussen SKM en de Maatschap / L&C Facilitair over de hoogte van de in rekening gebracht kosten van facilitaire diensten.
2.1
Caraat en Jack & Jill zijn met ingang van 1 januari 2010 uit de Maatschap getreden.
2.11
[B] en [C] hebben de door hun onder 2.4 bedoelde vennootschappen gehouden aandelen in SKM aan medeaandeelhouder L&C Rotterdam aangeboden. L&C Rotterdam wenste deze over te nemen, echter niet tegen de door [B] en [C] gevraagde koopprijs. Daarom heeft de feitelijke effectuering van de uittreding van [B] en [C] nog niet plaatsgevonden. Hangende de overname van die aandelen zijn [B] en [C] voortgegaan met het besturen van SKM en het voeren van de accountants- en adviespraktijk voor rekening van SKM.
2.12
Met ingang van 1 januari 2010 factureert L&C Facilitair SKM op basis van het volledige dienstenpakket, met forfaitaire doorberekening van de facilitaire diensten, ook als die niet daadwerkelijk worden afgenomen. SKM heeft de facturen voor facilitaire diensten (deels) onbetaald gelaten.
2.13
Bij brief van 28 april 2011 schreven [B] en [C] aan L&C Rotterdam, t.a.v. [A]:
"(…)
Als bestuurders van [SKM] en daardoor van [SKM] BV en [SKM] Adviseurs dienen wij de belangen van deze vennootschappen te behartigen.
In dat kader is besloten een beperkt aantal diensten af te nemen.
De ontvangen diensten hebben deels betrekking op diensten die niet door ons zijn afgenomen en deels op werkzaamheden die zijn verricht ten behoeve van [L&C Rotterdam] Rotterdam Holding BV en niet ten behoeve van de Lodder - SKM vennootschappen.
Deze facturen zijn door ons betwist en zullen niet door de Lodder - SKM vennootschappen worden voldaan. (…)"
2.14
Bij brief van 13 oktober 2011 schreef [A] namens L&C Rotterdam aan [C] en Jack & Jill met betrekking tot de facturen van L&C Facilitair onder meer het volgende:
"(…)
Hoogte facilitaire kosten/omvang facilitaire diensten geleverd aan SKM vennootschappen
Gedurende 2008/2009 hebben conform de fusieovereenkomst 2008 de SKM vennootschappen slechts een beperkt deel van de facilitaire diensten (en dus voor een beperkt bedrag) afgenomen. Daaraan is ultimo 2009 een einde gekomen, omdat u als vennoot bent uitgetreden uit de maatschap [L&C Rotterdam] Accountants en Adviseurs. Deze facilitaire diensten komen (inhoudelijk/omvang/kostenbepaling) sinds 1 januari 2010 geheel overeen met hetgeen gebruikelijk is binnen de [L&C Rotterdam] Groep. Er is uit dien hoofde dus geen enkele reden om de bewuste facturen onbetaald te laten, ergo de SKM vennootschappen worden hiermee schadeplichtig jegens [L&C Facilitair] B.V. en lijden (mede) hierdoor schade. (…)"
2.15
Bij brief van 21 oktober 2011 reageerden [C] namens Jack en Jill als volgt:
"(…)
Eventuele uittreding uit de maatschap [L&C Rotterdam] Accountants en Adviseurs, die overigens nog niet heeft plaatsgevonden, staat uiteraard geheel los van de afspraken die door de bestuurders van Lodder-SKM Holding BV ten behoeve van deze vennootschap en haar deelnemingen zijn gemaakt.
De afgenomen facilitaire diensten zijn door ons betaald. De niet overeengekomen en derhalve niet geleverde facilitaire diensten zijn ten onrechte door [L&C Facilitair] BV gefactureerd en door ons betwist.
(…)"
2.16
Bij brief van 24 november 2011 schreven [B] en [C] namens de door hen bestuurde SKM-vennootschappen aan L&C Facilitair:
"Reeds geruime tijd ontvangen wij facturen voor facilitaire diensten die niet door ons zijn afgenomen.
Deze handelwijze dwingt ons tot het nauwgezet controleren van alle ontvangen facturen waardoor onlangs is gebleken dat u ten onrechte € 296.448,93 bij ons in rekening hebt gebracht.
Daarnaast dreigt u met het staken van facilitaire diensten die wij wel afnemen.
Deze gang van zaken is een belasting voor onze organisatie en draagt niet bij tot een gezonde bedrijfsvoering.
Wij hebben dan ook besloten de afname van alle facilitaire diensten te staken met ingang van 1 januari 2012. (…)
2.17
Bij brief van 28 november 2011 aan Rabobank Rotterdam schreef [A] het volgende :
"Hiermee verzoek ik u van bankrekeningnr. (…) van [SKM] met IBAN nr. (…) een bedrag over te maken, groot € 300.000 naar bankrekeningnummer:
(…) ten name van Maatschap [L&C Rotterdam].
Deze opdracht is verstrekt door [A], algemeen directeur. (…)"
2.18
Bij e-mail van 19 december 2011 verklaarde [D] van Rabobank Rotterdam (verder: [D]) het volgende omtrent dit verzoek:
"Op donderdag 1 december heb ik [A] in de bankhal gesproken. (…)
Door mij is aan [A] gevraagd wat zijn verzoek precies inhield. [A] gaf aan dat hij een bedrag van € 300.000,00 graag wil overboeken naar het rekeningnummer (…) ten name van Maatschap Lodder en Co.
Alvorens het verzoek in behandeling te kunnen nemen is door mij het volgende ondernomen: (….)
- Aan de hand van de gegevens (…) staat vast dat [A] zelfstandig bevoegd is om dit verzoek in te dienen.
Na gedane vaststelling vroeg ik aan [A] waarom hij de overboeking niet zelf wenst uit te voeren. [A] gaf aan dat hij de voor hem aangevraagde pas nog niet in zijn bezit had. (…) Hierop volgend vroeg ik waarom hij betreffende verzoek niet bij de heer [C] neerlegt. Hij gaf aan dat er geen contact was tussen hem en de heer [C]. [A] gaf aan dat hij algemeen directeur is en dat de heer [C] een bedrijfsleider is. Toen ik [A] mede deelde dat de heer [C] bij ons als zelfstandig bevoegd zijnde bestuurder bekend staat en al enige tijd wel over een pas beschikt, reageerde [A] met enige verbazing. Dit bevreemdde mij en derhalve confronteerde ik [A] met de opmerking of er misschien sprake is van enige gespannen relatie tussen hem en de heer [C]. [A] beaamde dit en gaf aan dat hij vervolgens nog een schriftelijk verzoek zal indienen inzake het intrekken van de pas van de heer [C] (…)"
2.19
Bij brief van 2 december 2011 schreef [A] aan [D]:
"Hierbij geven wij u de opdracht tot het onmiddellijk intrekken ingaand vandaag van de tekeningsbevoegdheid van de heer [C]
Dit geldt eveneens voor het intrekken van de in zijn bezit zijnde Rabobankpassen. (…)"
2.2
Op 5 december 2011 is van de rekening-courant van SKM bij de Rabobank Rotterdam U.A. (hierna: Rabobank) een bedrag van € 300.000,- (tweemaal een bedrag van € 150.000,-) overgeschreven naar de rekening van de Maatschap.
2.21
Bij brief van 6 december 2011 heeft SKM de Maatschap tevergeefs gesommeerd tot terugbetaling van het bedrag van € 300.000,-, uiterlijk op 11 december 2011.
2.22
Op 17 januari 2012 is L&C Rotterdam (door [B] en [C] als middellijk aandeelhouders) ontslagen als bestuurder van SKM. [B] en [C] bepalen sindsdien het beleid van SKM.
2.23
Bij brief van 29 februari 2012 schreef [A] namens de Maatschap / L&C Facilitair over de stopzetting van de afname onder meer het volgende aan de SKM vennootschappen:
"(…) [L&C Facilitair] B.V. c.q. de maatschap gaan hier niet in mee en beroepen zich op de met de vennootschappen gemaakte afspraken betreffende de afname van facilitaire diensten. De vennootschappen zijn derhalve onverkort en onverminderd gehouden facilitaire diensten af te nemen en te betalen.
Subsidiair heeft te gelden dat beëindiging van afname van (een deel van) de facilitaire diensten door de vennootschappen als zodanig niet mogelijk is. De reden hiervoor is (onder meer) gelegen in de – u welbekende – aard van de facilitaire maatschap [L&C Rotterdam] Accountants en Adviseurs (en [L&C Facilitair] B.V.) en de afspraken die in het kader van afname en kosten sharing van facilitaire diensten door de maten van die maatschap (…) zijn gemaakt.
Afname van de facilitaire diensten door de vennootschappen zal daarmee ongewijzigd behoren plaats te vinden. Uiteraard zal de daarmee gepaard gaande betalingsverplichting van de vennootschappen jegens [L&C Facilitair] B.V. resp. de maatschap onverkort dienen te worden nagekomen.
Meer subsidiair vermelden we dat een overeenkomst omtrent de afname van facilitaire diensten een zogenaamde duurovereenkomst betreft. Als een beëindiging daarvan in beginsel al mogelijk is (…) dan zou daarbij een redelijke opzegtermijn in acht dienen te worden genomen. Daarnaast zou een beëindiging voor de vennootschappen tevens de verplichting met zich meebrengen van vergoeding van de schade die een beëindiging voor [L&C Facilitair] c.q. maatschap met zich meebrengt. (…)"
2.24
Op verzoek van de aanbiedende aandeelhouders heeft de kantonrechter te Arnhem bij beschikking van 9 november 2012 conform de statuten van SKM drie deskundigen benoemd ter vaststelling van de waarde van de aangeboden aandelen SKM.
2.25
Bij e-mail van 20 maart 2013 heeft de advocaat van L&C Rotterdam aan de benoemde deskundigen bericht dat zijn cliënte de door de deskundigen toegezonden opdrachtbevestiging niet kan ondertekenen, omdat L&C Rotterdam het gevraagd voorschot ad € 28.600,-- niet kan betalen.
3.1
In deze procedure vordert SKM – zakelijk weergegeven – de veroordeling van de Maten tot betaling aan haar van een bedrag van € 300.000,-, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente, ieder van de Maten voor een gelijke som en een gelijk aandeel, kosten rechtens.
3.2.
SKM legt aan haar vordering – kort samengevat – ten grondslag dat het bedrag van € 300.000,- onverschuldigd is betaald aan Lodders & Co. SKM is de Maatschap geen enkel bedrag verschuldigd. De Maten zijn derhalve gehouden – ieder voor een gelijke som – dit bedrag aan SKM terug te betalen. Ook aan L&C Facilitair is SKM niets verschuldigd, omdat SKM conform artikel 7 van de Basisovereenkomst aan Lodder Facilitair heeft betaald voor hetgeen zij aan facilitaire diensten heeft afgenomen.
3.3
De Maten hebben aangevoerd dat SKM het bedrag van € 300.000,- niet onverschuldigd heeft betaald, omdat de Maatschap het bedrag heeft geïncasseerd op basis van lastgeving door L&C Facilitair en het ten gunste heeft laten komen van L&C Facilitair ter betaling van openstaande facturen van L&C Facilitair aan SKM betreffende 2010 en 2011 van ruim € 300.000,-. Volgens de Maten is het rechtstreeks gevolg van de (materiële) uittreding van [B] en [C] uit de Maatschap dat de doorbelasting van facilitaire kosten vanaf 1 januari 2010 dient plaats te vinden conform de binnen de Maatschap gebruikelijke forfaitaire doorbelastingssystematiek en niet langer conform de afwijkende regeling van artikel 7 van de Basisovereenkomst.
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van SKM, met uitzondering van de primair gevorderde handelsrente, toegewezen. De subsidiair gevorderde wettelijke rente werd wel toegewezen
4.1
In hoger beroep vorderen de Maten vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de inleidende vorderingen, alsmede de veroordeling van SKM tot terugbetaling van al hetgeen de Maten ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar hebben voldaan, vermeerderd met wettelijke (handels)rente, kosten rechtens.
4.2
In deze procedure gaat het uitsluitend om de vraag of het – in opdracht van [A] – op 5 december 2011 van een rekening van SKM naar een rekening van de Maatschap overgeboekte bedrag door SKM kan worden teruggevorderd op grond van onverschuldigde betaling.
4.3
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat tussen partijen al langer sprake was van een dispuut over de vraag of en zo ja in hoeverre SKM gehouden is de door de Maatschap, respectievelijk L&C Facilitair verzonden facturen te voldoen. SKM (althans haar dagelijkse leiding, [B] en [C], oftewel de meerderheid van het bestuur van SKM) meent dat dit niet het geval was en heeft dit meermalen aan de Maatschap / L&C Facilitair bericht. [A], als voorzitter van de Maatschap en indirect bestuurder van L&C Facilitair, was (als geen ander) met dit dispuut bekend (zie hiervoor rov. 2.13 ev.). De Maatschap / L&C Facilitair heeft naar het oordeel van het hof daarom niet in redelijkheid kunnen denken dat het bedrag van € 300.000,-- dat – zonder enig kenmerk of omschrijving – begin december 2011 van de rekening van SKM op haar rekening werd overgeboekt, door SKM was bedoeld als betaling van de betreffende facturen. Dit klemt te meer daar [A] i) in deze kwestie ‘twee petten op had’ (hij was bij de transactie immers betrokken niet alleen als bestuurder van SKM, maar ook als voorzitter van de Maatschap, terwijl sprake was van tegengestelde belangen); ii) binnen SKM niet belast was met het betalen van facturen, en iii) deze betaling achter de rug van de andere bestuurders van SKM om heeft bewerkstelligd (zie hiervoor rov. 2.18 e.v.). Het enkele feit dat [A] als bestuurder van SKM zelfstandig bevoegd was betalingen te verrichten, doet aan het vorenstaande niet af. Een rechtvaardiging voor het doen dan wel voor het behouden van deze (specifieke) prestatie ontbreekt. Het hof is dan ook van oordeel dat – nu van een (andere) rechtsgrond voor deze betaling niet is gebleken – SKM in beginsel gerechtigd is dit bedrag als onverschuldigd betaald van de Maatschap, althans de Maten ieder voor een gelijk deel, terug te vorderen.
4.4
Het door de Maten gevoerde verweer dat zij, althans de Maatschap, aanspraak hebben op betaling door SKM van bedrag van (tenminste) € 300.000,--, ter zake van facilitaire dienstverlening (door of namens de Maatschap) aan SKM, dient – gelet op het vorenstaande – te worden opgevat als een beroep op verrekening.
4.5
Dit beroep op verrekening dient reeds te worden verworpen, omdat de gegrondheid van de tegenvordering niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (artikel 6:136 BW).
4.6
Ten overvloede merkt het hof op dat het niet overtuigd is van de juistheid van het standpunt van de Maten dat de uittreding per 1 januari 2010 van [B] en [C] (althans Caraat en Jack & Jill) uit de Maatschap – gelet op het bepaalde in artikel 7 van de basisovereenkomst – met zich brengt dat SKM gehouden is vanaf genoemde datum het volledige pakket facilitaire diensten van de Maatschap af te nemen, althans de vaste vergoeding hiervoor te betalen. Aan de Maten kan worden toegegeven dat uit de basisovereenkomst blijkt dat het de bedoeling van partijen is geweest dat op het moment van uittreden van Caraat en Jack & Jill uit de Maatschap, SKM het volledige pakket facilitaire diensten zou gaan afnemen, maar deze afspraak is gemaakt vanuit de veronderstelling dat op dat moment de aandelen SKM door L&C Rotterdam (dan wel een andere L&C-vennootschap) zouden worden overgenomen. Nu [B] en [C] hun aandelen SKM wel hebben aangeboden aan L&C Rotterdam, maar laatstgenoemde om haar moverende redenen deze niet heeft afgenomen (zie hiervoor rov. 2.11), L&C Rotterdam niet heeft meegewerkt aan de waardebepaling van die aandelen (zie hiervoor rov. 2.24 ev.) en het nog maar de vraag is of L&C Rotterdam de aandelen ooit zal overnemen (SKM tracht – zo verklaarde zij ter pleidooizitting – inmiddels de activa van haar ondernemingen aan derden te verkopen), is sprake van een andere dan de in de basisovereenkomst voorziene situatie. Daarbij komt dat gelet op de letterlijke tekst van artikel 7 van de basisovereenkomst, in de thans aan de orde zijnde situatie waarin [C] en [B] (noodgedwongen) nog functioneren in SKM, slechts een verplichting bestaat voor SKM om de facilitaire diensten van de Maatschap te betalen op basis van werkelijke afname, en er dus geen doorbelasting dient plaats te vinden op basis van vaste bedragen voor die diensten. Voor deze uitleg pleit ook, dat een andere uitleg zou leiden tot het ongerijmde resultaat dat SKM moet betalen voor diensten die zij niet heeft afgenomen en waarop zij – gelet op het uittreden van Caraat en Jack & Jill uit de Maatschap – zelfs geen aanspraak zou kunnen maken.
4.7
Dit betekent dat de overige grieven bij gebrek aan belang onbesproken kunnen blijven. Bij gebreke van stellingen die – indien bewezen – tot een andere uitkomst zouden leiden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.8
Een en ander leidt tot de slotsom dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd (met wijziging van gronden), de vordering tot terugbetaling van hetgeen op grond van dat vonnis is betaald dient te worden afgewezen, en de Maten dienen te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De proceskostenveroordeling zal – zoals door SKM gevorderd – uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als na te melden.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, team haven en handel van 19 maart 2014;
- veroordeelt de Maten, ieder voor gelijke delen, in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van SKM tot op heden begroot op € 5.114,-- aan griffierecht en € 11.420,50,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de vordering van de Maten tot terugbetaling aan SKM van de krachtens het vonnis in eerste aanleg reeds betaalde bedragen af;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, P.M. Verbeek en L. Reurich en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2016 in aanwezigheid van de griffier.