Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in haar uitspraak het navolgende overwogen:
10. Vast staat dat [belanghebbende] in 2011 in Nederland woonde en nog niet de leeftijd van 65 jaar had bereikt. Gelet hierop en op het bepaalde in de artikelen 2 en 6 van de Algemene ouderdomswet (de Wet) en de dienovereenkomstige bepalingen in de overige volksverzekeringswetten, is [belanghebbende] voor dat jaar aan te merken als Nederlands ingezetene en derhalve van rechtswege in Nederland verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen.
11. In afwijking van artikel 6 van de Wet wordt op grond van artikel 6a van de Wet als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie. Niet als verzekerde wordt aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
12. Op 1 mei 2010 is de Verordening van kracht geworden. Artikel 13 van de Verordening luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
1. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:
a. de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht, of
b. indien hij niet een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht in de lidstaat waar hij woont:
i. i) de wetgeving van de lidstaat waar de zetel of het domicilie van de onderneming of de werkgever zich bevindt, indien hij in dienst is van één onderneming of werkgever (…)"
13. Op grond van artikel 16 bestaat de mogelijkheid voor lidstaten om, in afwijking van de in de Verordening opgenomen aanwijsregels, de sociale zekerheidswetgeving van een andere lidstaat aan te wijzen als toepasselijke wetgeving. Artikel 16 van de Verordening luidt als volgt:
1. Twee of meer lidstaten, de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten of de door deze autoriteiten aangewezen instellingen kunnen in onderlinge overeenstemming in het belang van bepaalde personen of groepen personen, uitzonderingen op de artikelen 11 tot en met 15 vaststellen."
14. Op 11 februari 2011 hebben de autoriteiten van België, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en Duitsland op grond van artikel 16, eerste lid, van de Verordening, de Overeenkomst gesloten. De Overeenkomst bevat exclusieve aanwijsregels voor werknemers en zelfstandigen die op grond van de Overeenkomst als Rijnvarende kunnen worden aangemerkt. De bepalingen van de Overeenkomst gelden met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2010.
15. De tekst van de Overeenkomst luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"De voor deze overeenkomst bevoegde autoriteiten zijn,
- krachtens artikel 16, eerste lid, van verordening (EG) nr. 883/2004;
- in het licht van de lange traditie en het bijzondere karakter van de Rijnvaart;
- rekening houdend met het gezamenlijk verzoek van alle sociale partners –vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en zelfstandigen– dat de op hetzelfde schip als Rijnvarenden te werk gestelde personen onderworpen zouden moet zijn aan dezelfde wetgeving;
- overwegende dat de toepasselijke wetgeving die van de Ondertekenende Staat moet zijn waar de Rijnvarende voor de uitoefening van zijn beroepsactiviteit de nauwste banden mee onderhoudt;
- overwegende dat de wetgeving van de Ondertekenende Staat waar de zetel of het filiaal van de onderneming of vennootschap zich bevindt die het schip daadwerkelijk exploiteert, beschouwd moet worden als de wetgeving waarmee deze beroepsactiviteit het nauwst verbonden is, (…)
Voor de toepassing van deze overeenkomst
a. a) wordt onder het begrip ‘Rijnvarende’ een werknemer of zelfstandige verstaan, (…), die behorend tot het varend personeel zijn beroepsarbeid verricht aan boord van een schip dat met winstoogmerk in de Rijnvaart wordt gebruikt en dat is voorzien van het certificaat bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte, (…)
c) wordt onder de uitdrukking ‘de onderneming waartoe het schip behoort’ de onderneming of vennootschap verstaan die het betrokken schip exploiteert, ongeacht of deze eigenaar van het schip is of niet. Wanneer het schip door meerdere ondernemingen of vennootschappen wordt geëxploiteerd, dan geldt voor toepassing van deze overeenkomst als exploitant van het schip de onderneming of vennootschap die het schip daadwerkelijk exploiteert en die beslissingsbevoegd is in het bijzonder voor het economische en commerciële management van het schip. Voor de vaststelling van de onderneming zijn de op de Rijnvaartverklaring vermelde gegevens maatgevend.
Artikel 4 Toepasselijke wetgeving
(…)
2. Op de Rijnvarende is de wetgeving van toepassing van de Ondertekenende Staat op het grondgebied waarvan zich de zetel bevindt van de onderneming waartoe het in artikel 1, sub c) bedoelde schip behoort, aan boord waarvan deze Rijnvarende zijn beroepsarbeid verricht.
16. De rechtbank stelt vast dat [belanghebbende] een werknemer is die, behorend tot het varend personeel zijn beroepsarbeid verricht aan boord van een schip dat met winstoogmerk in de Rijnvaart wordt gebruikt en dat is voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de herziene Rijnvaartakte, waardoor [belanghebbende] is aan te merken als Rijnvarende in de zin van artikel 1, onder a van de Overeenkomst, zodat de sociale verzekeringsplicht aan de hand van de Overeenkomst moet worden beoordeeld. Nu niet in geschil is dat het schip waarop [belanghebbende] werkzaam was werd geëxploiteerd door een in Nederland gevestigde onderneming, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de aanwijsregel van artikel 4, tweede lid, van de Overeenkomst de Nederlandse wetgeving de toepasselijke wetgeving is en [belanghebbende] aldus in Nederland sociaal verzekerd is.
17. [ Belanghebbende] voert in dit verband – onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland West Brabant 27 januari 2014 ECLI:RBZWB:2014:410 – aan dat er sprake is van discriminatie van [belanghebbende] als bemanningslid ten opzichte van een bemanningslid dat via Cyprus zou worden verloond. Aangezien Cyprus niet bij de totstandkoming van de Overeenkomst is betrokken en deze daarom ook niet heeft ondertekend zijn in dat geval immers niet de aanwijsregels uit de Overeenkomst van toepassing maar bepaalt artikel 13 van het Verdrag de toepasselijke wetgeving, zijnde de Cypriotische sociale verzekeringswetgeving.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de grief dat sprake is van handelen in strijd met enig verbod op discriminatie alleen dan slagen indien de uitwerking van de Nederlandse wettelijke bepalingen een met internationale verdragen strijdige ongelijkheid met zich brengt. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of hier sprake is van gelijke gevallen is hier van discriminatie in vorenbedoelde zin geen sprake. Het verschil in behandeling wordt immers niet opgeroepen door de Nederlandse wettelijke bepalingen, maar enkel door de omstandigheid dat niet alle EU-lidstaten bij de totstandkoming van de Overeenkomst zijn betrokken. Dat is echter geen omstandigheid die door enig verbod op discriminatie wordt bestreken."