Over de vraag welke straf en/of maatregel passend is overweegt het hof tegen de achtergrond van het voorgaande als volgt.
Gelet op de ernst van de onder 1, 2, 3, 4, 5 primair, 6 en 7 bewezenverklaarde feiten en het forse strafblad van de verdachte komt naar het oordeel van het hof in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking.
De psycholoog en de psychiater hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis (afhankelijkheid van cannabis) en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens (antisociale persoonlijkheidsstoornis en verbale zwakbegaafdheid). Het hof neemt de conclusie uit het rapport van psycholoog P.E. Geurkink over dat er een zeer beperkt verband is tussen de pathologie en het ten laste gelegde en dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten voor deze feiten hooguit enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte in een strafrechtelijk kader voor deze stoornis moet worden behandeld en zo ja, in welk kader dat dan moet gebeuren.
Daartoe dient allereerst te worden beoordeeld of de verdachte een gevaar vormt voor de maatschappelijke veiligheid. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten. Het hof noemt daarbij specifiek dat verdachte nog in 2012 is veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf wegens onder meer diefstal vergezeld van bedreiging met geweld en een (op een andere datum gepleegde) bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, in 2011 tot 2 maanden gevangenisstraf waarvan 1 maand voorwaardelijk, wegens mishandeling en in 2009 tot een gevangenisstraf van 28 maanden wegens een poging tot diefstal met geweld, terwijl aan hem in 2003 een PIJ-maatregel opgelegd was wegens een poging tot doodslag. Deze maatregel heeft 6 jaren geduurd. Het valt op dat tussen de detentieperiodes nauwelijks tijd gelegen is. Steeds is verdachte korte tijd na vrijlating uit detentie weer met justitie in aanraking gekomen. Gelet op de thans bewezenverklaarde geweldsdelicten kan worden gesproken van een opbouw in ernst en frequentie ervan. Voorts heeft zowel de reclassering als de psycholoog aangegeven dat een aanzienlijke kans op recidive aanwezig is. Gelet op deze omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, vormt verdachte naar het oordeel van het hof een gevaar voor de algemene veiligheid van personen. De omstandigheid dat de psychiater vanwege de ontkennende en, wat de totstandkoming van zijn rapportage betreft, weinig coöperatieve houding van de verdachte geen uitspraak heeft kunnen doen over het specifieke recidivegevaar voortkomende uit de stoornis doet hieraan niet af.
Het hof is van oordeel dat, met het oog op de maatschappelijke veiligheid, een verplichte behandeling van verdachte in een strafrechtelijk kader is aangewezen. Daarvoor ziet het hof slechts twee opties: een behandeling in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling na ommekomst van twee derde van de op te leggen gevangenisstraf of een behandeling in het kader van een TBS-maatregel.
Het hof stelt vast dat eerdere behandelingen, zowel ambulant als klinisch, die hem in voorwaardelijk kader waren opgelegd, geen effect hebben gesorteerd, in zoverre dat verdachte nadien opnieuw (ernstige) strafbare feiten heeft gepleegd.
Het hof is dan ook van oordeel dat de behandeling van de verdachte, die in verband met de maatschappelijke veiligheid noodzakelijk is, redelijkerwijs alleen kan plaatsvinden in het kader van de maatregel van TBS met dwangverpleging. Het hof wijst het subsidiaire verzoek van de raadsman om TBS met voorwaarden op te leggen, derhalve af.