ECLI:NL:GHDHA:2016:66

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
BK-15/00774
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de toepassing van redelijke tijd voor betaling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente [Z]. De naheffingsaanslag van € 57,90 was opgelegd op 12 september 2014, omdat belanghebbende geen geldig parkeerkaartje had gekocht na het parkeren van zijn auto op een aangewezen parkeerplaats. De heffingsambtenaar stelde dat belanghebbende onmiddellijk na het parkeren een parkeerkaartje had moeten kopen, terwijl belanghebbende aanvoerde dat hij geen muntgeld bij zich had en eerst geld moest wisselen in een nabijgelegen restaurant.

De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat belanghebbende niet de intentie had om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Het hof hechtte geloof aan de verklaring van belanghebbende dat hij direct na het parkeren geld was gaan wisselen en zo snel mogelijk een parkeerkaartje had gekocht. Het hof concludeerde dat de naheffingsaanslag was opgelegd in strijd met het beleid van de parkeercontroleur, die een redelijke tijd voor het voldoen van de parkeerbelasting had moeten toestaan.

Daarom heeft het hof de uitspraak van de rechtbank en de naheffingsaanslag vernietigd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten en griffierechten. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke tijd die belastingplichtigen moet worden gegund voor het voldoen van hun belastingverplichtingen, vooral in situaties waarin zij niet over de benodigde middelen beschikken om direct te betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-15/00774

uitspraak d.d. 19 januari 2016

in het geding tussen:

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 mei 2015, nummer SGR 15/291, betreffende de na te melden naheffingsaanslag.

Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 12 september 2014 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente [Z] ten bedrage van € 57,90 opgelegd. De nageheven parkeerbelasting bedraagt € 1,90 en de kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag bedragen € 56.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Daarvoor is een griffierecht van € 45 geheven. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarvoor is een griffierecht van € 123 geheven. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 december 2015. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

De Verordening

3.1.
De Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen van de gemeente [Z] luidt, na aanpassing bij besluit van de raad van de gemeente [Z] van 28 november 2013, in werking getreden op 1 januari 2014, voor zover hier van belang:

"Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam “parkeerbelastingen” worden de volgende belastingen geheven in de woonplaats [Z] :
1. een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een (…) aangewezen parkeerapparatuurplaats (…);
(…)

Artikel 4 Ontstaan van de belastingschuld

1. De belasting (…) is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren (…)"

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep komen vast te staan:
4.1.
Op 12 september 2014 heeft belanghebbende zijn auto geparkeerd aan de [Y] te [Z] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente [Z] aangewezen als een plaats waar slechts mag worden geparkeerd tegen betaling van parkeerbelasting.
4.2.
Belanghebbende en zijn echtgenote wilden de maaltijd gebruiken in een dicht bij de parkeerplaats gelegen restaurant. Na het parkeren bemerkte belanghebbende dat hij geen muntgeld bij zich had. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn naar het restaurant gelopen. Hij heeft direct aldaar geld gewisseld en is teruggelopen naar een parkeerautomaat in de nabijheid van de auto.
4.3.
Tijdens een controle omstreeks 19.49 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat in de auto van belanghebbende geen geldig parkeerkaartje of een geldige parkeervergunning aanwezig was. Naar aanleiding hiervan heeft hij de naheffingsaanslag opgelegd.
4.4.
Belanghebbende heeft bij aankomst bij de parkeerautomaat een parkeerkaartje gekocht. Het kaartje vermeldt het tijdstip 19.50 uur.

Geschil, standpunten en conclusies

5.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
5.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het hof naar de stukken van het geding.
5.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag.
5.4.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het volgende overwogen:
"4. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Verordening parkeerbelastingen 2014 van de gemeente [Z] moet parkeerbelasting worden betaald bij aanvang van het parkeren. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt mee dat een belastingplichtige een, afhankelijk van de omstandigheden, redelijke tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van de parkeerbelasting. De tijd die nodig is om geld te wisselen moet daarbij buiten beschouwing blijven, omdat van parkeerders mag worden verwacht dat zij over voldoende kleingeld beschikken. De omstandigheid dat [belanghebbende], nadat hij de auto had geparkeerd, bij het nabijgelegen Chinese restaurant naar binnen is gegaan om geld te wisselen, kan derhalve niet worden aangemerkt als een uitvoeringshandeling waarbij een aanvang is gemaakt met het betalen van de parkeerbelasting, zie rechtsoverweging 3.6 in het arrest Hoge Raad van 28 oktober 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AU5160). De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard."

Beoordeling van het geschil

7.1
In eerste aanleg en in het hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar aangevoerd dat belanghebbende bij het parkeren op een daarvoor aangewezen plaats gehouden is onmiddellijk na het parkeren een parkeerkaartje te kopen. Tevens heeft de heffingsambtenaar bij het verweerschrift in eerste aanleg een door de parkeercontroleur opgemaakte verklaring van 11 februari 2015 in het geding gebracht over de gang van zaken ten tijde van het uitschrijven van de naheffingsaanslag.
7.2.
Uit die verklaring blijkt dat de parkeercontroleur een beleid voert waarbij hij geen naheffingsaanslag oplegt indien een belastingplichtige voorafgaand aan het wisselen van geld aan de parkeercontroleur mededeelt dat hij zulks gaat doen.
7.3.
Het door de parkeercontroleur gevoerde beleid behelst een soepele toepassing van de redelijke tijd die een belastingplichtige wordt gegund voor het verrichten van de uitvoeringshandelingen tot het voldoen van de parkeerbelasting, uitgaande van de intentie van de belastingplichtige om de verschuldigde parkeerbelasting te willen voldoen, in welk geval die redelijke tijd wordt verlengd met enkele minuten om geld te wisselen.
7.4.
Het hof hecht geloof aan de verklaring van belanghebbende dat hij, nadat hij merkte geen muntgeld voorhanden te hebben, geen parkeercontroleur heeft opgemerkt, en voorts dat hij direct geld is gaan wisselen, en in aansluiting daarop zo spoedig mogelijk een parkeerkaartje heeft gekocht, en dat een en ander slechts enkele minuten heeft geduurd.
7.5
Het hof heeft geen enkele reden te twijfelen aan de door belanghebbende uitdrukkelijk verwoorde intentie de verschuldigde parkeerbelasting zo snel als mogelijk te voldoen. Het tegendeel is door de heffingsambtenaar ook niet gesteld. Ook uit de handelwijze van belanghebbende volgt die intentie.
7.6.
Het geheel overziende leidt tot het oordeel dat het in de omstandigheden van dit geval ervoor moet worden gehouden dat de bestreden naheffingsaanslag is uitgeschreven in strijd met het door de parkeercontroleur gevoerde beleid.
7.7.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond en dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

8.1
Het Hof acht termen aanwezig de heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, bestaande uit de reiskosten ad € 13,48. Dat belanghebbende andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt is gesteld noch gebleken.
8.2
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 45 en het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 123 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende de door hem betaalde griffierechten van € 168 alsmede reiskosten ten bedrage van € 13,48 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 19 januari 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.